‘Ik zie, ik zie wat jij niet ziet!’

‘Ik zie, ik zie wat jij niet ziet!’ Beweringen die betrekking hebben op de waarneembare werkelijkheid vallen onder de empirische wetenschap. Ook de kunstgeschiedenis is een empirische wetenschap. Hoewel niet altijd alles uit de geschiedenis of kunstgeschiedenis waarneembaar is, blijven er wel altijd bronnen of sporen achter, namelijk het kunstobject of het gebouw. De kennis over het verleden heeft dus een grondslag in de waarneembare werkelijkheid.

Onderzoek

Kunsthistorici onderzoeken voornamelijk kunstobjecten en gebouwen. Het onderzoeken van deze objecten kan in twee verschillende studies worden opgedeeld, als eerste het bestuderen en analyseren van het materiaal. Hiermee kan onder andere de ontstaansgeschiedenis en de herkomst van het object worden ontdekt. Ten tweede kan een kunstobject puur op de voorstelling worden bestudeerd, de iconografie. Hierbij wordt gekeken naar het genre, de stijl en de betekenis.
Dankzij de technische ontwikkelingen zoals bijvoorbeeld de fotografie, computer en zoekmachines is het doen van kunsthistorisch onderzoek makkelijker geworden. Door middel van digitale afbeeldingen hoef je niet meer alle kunstobjecten bij elkaar te brengen voor een onderzoek. Ook de ontwikkelingen als werken met gammastraling en dendrochronologie vergemakkelijken het kunsthistorisch onderzoek. Zo kunnen we door middel van gammastraling door de bovenste laag verf van een schilderij heen kijken om te zien of er aanpassingen zijn aangebracht of dat er een gehele voorstelling overheen is geschilderd. Dankzij de dendrochronologie kunnen we houten panelen dateren. Vroeger werden veel schilderingen aangebracht op hout, door het tellen en analyseren van de jaarringen kan met zien uit welke tijd het paneel ongeveer komt.
Het kunstobject is geen autonoom voorwerp. Elk object heeft zijn eigen ontstaansgeschiedenis, een maker en is vervaardigd in een bepaald cultureel of politiek klimaat. Kunstwerken maken deel uit van een bepaald cultureel systeem. Zo beschrijft kunsthistorica Kitty Zijlmans het kunsthistorisch onderzoek als volgt:

“Dat kunstgeschiedenis meer is dan het louter verzamelen en beschrijven van nieuwe feiten of het classificeren van objecten van beeldende kunst, kunstnijverheid en architectuur en de vormanalyse daarvan, is een zaak waarover velen het in kunsthistorische kringen inmiddels wel eens zijn. Veel gehoord is daarom dat de feiten of de kunstwerken geïnterpreteerd en in hun historische context geplaatst moeten worden; pas dan kan een juist beeld over de plaats en de betekenis van het betreffende kunstwerk ontstaan.”

De context van het kunstobject speelt dus een belangrijke rol. Om een kunstwerk of gebouw volledig te begrijpen moet je ook de ontstaansgeschiedenis kennen. Maar de waarneming is in de kunstgeschiedenis ook erg belangrijk, je moet de voorstelling grondig bestuderen en analyseren. Zo zegt kunsthistoricus David Wilkins et al het volgende over het beginnen van een onderzoek aan een kunstobject:

“Your personal approach to works of art may begin with queries about the historical or cultural significance, with an interest in individual style and the biography of the artist, or with an examination of subject matter. But the most fundamental approach is to look carefully at the work as a visual object and to begin to analyse how it communicates to us.”

Je moet dus eerst de visuele aspecten van het object bestuderen, pas daarna kun je je gaan richten op de context van het object en daarbij kun je verschillende bronnen raadplegen.

Directe en indirecte bronnen

Bij het doen van kunsthistorisch onderzoek maakt men gebruik van directe en indirecte bronnen. Bij indirecte bronnen kan men denken aan voorgaande kunsthistorische onderzoeken, maar directe bronnen zijn veel belangrijker voor kunsthistorici. Zo zijn er ‘Le vite de' piu eccellenti Pittori, Scultori e Architettori’ van de Italiaanse schilder, architect en kunsthistoricus Giorgo Vasari (1550) en ‘Het Schilderboeck’ van de Nederlander Karel van Mander (1604). Deze schrijvers beschreven de werken van hun tijdgenoten en geven ons dus veel informatie over het klimaat waarin de kunstenaars in die tijd werkten.
Deze bronnen zijn echter vaak wel subjectief, maar volgens Kitty Zijlmans is elke kunsthistoricus in zijn onderzoeken subjectief. Zo zegt zij in haar boek ‘Kunst, geschiedenis, kunstgeschiedenis’ uit 1990 het volgende:

“Iedere tijd schrijft de geschiedenis opnieuw, dat wil zeggen zijn eigen geschiedenis schrijft, omdat de historicus nu eenmaal een kind zou zijn van zijn eigen tijd en vanuit dat perspectief het verleden benadert. De geschiedenis zou zijn opgebouwd uit een veelheid van perspectieven, afhankelijk van de individuele standplaatsen van de verschillende historici en is dus ook noodgedwongen subjectief.”

Waarnemingen

Het kunsthistorisch onderzoek is dus voornamelijk gebaseerd op waarnemingen van een object en onderzoek naar de context van het object. De resultaten die een kunsthistoricus in zijn onderzoek behaalt zijn vaak niet allemaal gebaseerd op harde feiten. Vaak wordt er te werk gegaan door middel van interpretaties en aannames. Dingen die in het verleden zijn gebeurd zijn vaak niet meer aan te tonen met zichtbare bewijzen. Dus moet een kunsthistoricus zijn stelling aannemelijk maken door zoveel mogelijk argumenten te vinden die zijn stelling onderbouwen. De kunstgeschiedenis rust dus voor een groot deel op het coherentisme. Over het coherentisme zegt het personage Gemma in ‘Three conversations about knowing’ van Jay F. Rosenberg het volgende:

“Why couldn’t the justification result from the coherence of the whole system of beliefs? What justifies any individual belief would be the fact that it belongs to a consistent and coherent system of mutually supporting beliefs.”

Het coherentisme houdt dus in dat wanneer een bewering samenhangt met beweringen die al als waar zijn geaccepteerd, deze bewering ook waar is.

Conclusie

De algemene leidraad voor het kunsthistorisch onderzoek is de indeling van stijlperioden. Hiermee is de kunstgeschiedenis chronologisch geordend en is het voor een onderzoeker makkelijker om een kunstwerk in een bepaalde tijd te plaatsen. Dit systeem wordt zelden ter discussie gesteld, maar over de overgangen van de ene naar de andere stijl wordt nog altijd gediscussieerd. De overgangen van stijlen gaan vaak zo geleidelijk dat het moeilijk is te bepalen wat bij welke stijl hoort.
Bij het doen van kunsthistorisch onderzoek is het dus lastig om met harde bewijzen te komen. Dit komt onder andere doordat een kunsthistoricus een uniek object bestudeert en dus niet op zoek is naar wetmatigheden. De waarnemingen en interpretatie van de onderzoeker spelen een grote rol, en om deze bevindingen aannemelijk te maken moet hij op zoek gaan naar goede argumenten om zo ook andere mensen te overtuigen van zijn bevindingen. Deze argumenten kan hij vinden door middel van technische onderzoeken of door de context van het kunstobject te bestuderen aan de hand van direct of indirecte bronnen.
© 2008 - 2024 Lisa2008, het auteursrecht van dit artikel ligt bij de infoteur. Zonder toestemming is vermenigvuldiging verboden. Per 2021 gaat InfoNu verder als archief, artikelen worden nog maar beperkt geactualiseerd.
Gerelateerde artikelen
Kunstgeschiedenis: Erklären of Verstehen?Kunstgeschiedenis: Erklären of Verstehen?Het doel van een wetenschapper is een verband ontdekken tussen de waarneembare en de niet direct waarneembare werkelijkh…
Vaardigheden GeschiedenisJe hebt bij geschiedenis verschillende vaardigheden die je moet toe passen tijdens proefwerken en presentaties. Maar hoe…
Engels Grammatica: Direct and Indirect objectsEngels Grammatica: Direct and Indirect objectsIn de Engelse grammatica worden de objects verdeeld in de direct objects (lijdend voorwerp) en de indirect objects (meew…

De kunst van de taalDe kunst van de taalDe taal is een belangrijk element van de wetenschap, zo zegt Thijs Pollmaan in zijn boek ‘De Letteren als Wetenschappen’…
De Paltskapel in Aken en de Karolingische RenaissanceToen het Christendom een officiële godsdienst werd, ging men op zoek naar gebouwen waarin men deze godsdienst kon uitoef…
Bronnen en referenties
  • Pollmann, T., De letteren als wetenschappen (Amsterdam 1999) Zijlmans, K., Kunst – Geschiedenis – Kunstgeschiedenis, Methode en praktijk van een kunsthistorische aanpak op systeemtheoretische basis. Diss. Leiden (Leiden 1990) Wilkins, D.G., Schultz, B. & Linduff, K.M., Art Past, Art Present (New York 1997) Bosman, L., ‘De uitvinding van de gotiek: abt Suger sinds Erwin Panofsky’, in: Madoc. Tijdschrift over de Middeleeuwen 12 (1998)
Lisa2008 (30 artikelen)
Gepubliceerd: 04-03-2008
Rubriek: Kunst en Cultuur
Subrubriek: Kunst
Bronnen en referenties: 1
Per 2021 gaat InfoNu verder als archief. Het grote aanbod van artikelen blijft beschikbaar maar er worden geen nieuwe artikelen meer gepubliceerd en nog maar beperkt geactualiseerd, daardoor kunnen artikelen op bepaalde punten verouderd zijn. Reacties plaatsen bij artikelen is niet meer mogelijk.