Judith Leyster, de vooruitstrevende schilderes

Judith Leyster, de vooruitstrevende schilderes In de 17de eeuw leefde er een bijzonder schilderes. Haar naam was Judith Leyster en zij werd geboren in Haarlem. Later woonde ze in Amsterdam met haar man Jan Miense Molenaer. Haar oeuvre is klein, maar laat wel een verbluffende vooruitstrevendheid zien. En dat voor een vrouw.

Inleiding.

Judith Leyster leefde in de Gouden Eeuw en zij woonde in Haarlem, tussen de beroemde portretschilder Frans Hals en het beroemde atelier van de familie De Grebber . Judith Leyster kwam niet uit een familie met artistieke achtergrond, maar toch koos zij voor het schildersvak. Dit is niet uitzonderlijk voor vrouwen, maar de meeste andere vrouwelijke schilders hadden wel een familie met banden in het kunstenaarsvak. Judith vestigde zich als zelfstandig schilderes, sloot zich, als eerste vrouw, aan bij het Sint-Lucas gilde, runde een eigen atelier en werd de eerste vrouwelijke meesterschilder van de westerse wereld. Hieruit blijkt wel dat Leyster een echte ‘kloecke schilderes’ was, zoals Samuel Ampzing haar noemde in zijn lofdicht op de stad Haarlem van 1628. In Holland was het niet ongebruikelijk dat vrouwen een functie in de economische wereld hadden, maar alleen op het gebied van de handel. Wanneer de man overleed kon de vrouw het bedrijf overnemen. Dat kwam door de welvaart van de Republiek en door de Reformatie, waarbij de kerk haar functie als opdrachtgever verloor en er een nieuwe markt voor de kunst ontstond, namelijk de vrije markt. Voor die markt produceerde Judith haar schilderijen. Ze koos onderwerpen die andere vrouwen tot dan toe nog niet hadden aangedurfd. De meeste vrouwen schilderden stillevens en soms ook wel portretten, maar Judith begon met het maken van schilderijen met genretaferelen, scènes uit het dagelijks leven, soms met een morele boodschap. De portretopdrachten werden al aan Frans Hals of De Grebber gegeven, dus Judith moest zich wel toeleggen op een ander onderwerp om aan geld te komen. Omgeven door zulke beroemde schilders lijkt het niet moeilijk geweest te zijn voor Judith om een eigen stijl te ontwikkelen. Ze was vooruitstrevend genoeg om haar eigen verftechnieken te ontwikkelen uit stijlen van een aantal schilders en groepen schilders. Ze ‘leende’ Hals’ zijn penseelstreek en het clair-obscureffect van de Utrechtse Caravaggisten. Deze twee aspecten combineerde ze in haar eigen werk, maar voegde ook nieuwe toe. Haar techniek ontwikkelde zich tot haar volledig eigen stijl. Aan de hand van twee werken van haar, Zelfportret en Jonge fluitspeler zal ik uitzoeken in hoeverre Judith vooruitstrevend is geweest en wat haar heeft beïnvloed in haar manier van werken. De schilderijen presenteren haar zelfbewustzijn, haar oeuvre en haar kunstigheid. Sinds de ‘herontdekking’ van Judith door Cornelis Hofstede de Groot in 1893 is er al veel onderzoek gedaan naar Judith Leyster zelf en haar oeuvre . Judith moet nog meer schilderijen hebben gemaakt tijden haar leven, maar er is nu maar een klein deel van bekend. Sommige schilderijen zijn problematisch te plaatsen in Judith’s oeuvre. Haar schilderijen werden tot 1893 altijd toegeschreven aan andere, meer bekende, schilders als Frans Hals of Hendrick ter Brugghen. Tegenwoordig zijn er zo’n zeventien werken als echt van Judith Leyster gedocumenteerd.

Het leven van Judith Leyster en haar leermeester(s).

Judith Leyster werd geboren in het jaar 1609 te Haarlem. De geboortedatum is niet bekend, alleen de doopdatum is bekend, dat was op 28 juli van dat jaar. Haar ouders kwamen uit Antwerpen en waren na de Val van Antwerpen in 1585 naar de Noordelijke Nederlanden gevlucht. Haar vader, Jan Willemsz, hoopte daar een beter leven te kunnen leiden en startte in 1618 een weefselmakerij. Die winkel noemde hij ‘Leystar’, wat ‘leidende ster’ betekend. Deze naam werd ook de familienaam, alleen werd de ‘a’ vervangen door een ‘e’ en werd de naam ‘Leyster’. In 1625 ging de zaak failliet. Jan moest alles verkopen omdat hij nogal wat schulden had en verhuisde met het gezin naar het dorpje Vreeland in de buurt van Utrecht. Of Judith daar naartoe mee is verhuist kan niet met zekerheid worden vastgesteld. Het lijkt aannemelijker dat ze in Haarlem bleef, aangezien Samuel Ampzing in zijn lofdicht op de stad Haarlem van 1626-27 Judith Leyster noemde als ‘schilderes van hier’. Een reden om te veronderstellen dat ze wel is meeverhuist is een schilderij van haar met een thema dat verwant is aan werk van Hendrick ter Brugghen, een van de Utrechtse Caravaggisten. Hij schilderde de figuren Democritus en Heraclitus. Judith schijnt een schilderij te hebben gemaakt met hetzelfde thema, maar dat schilderij is niet meer terug te vinden .
Judith trouwde op 11 mei 1636 met Jan Miense Molenaer, een kunstschilder die ook uit Haarlem afkomstig was. Samen met hem vertrok ze naar Amsterdam, de welvarendste stad van de Republiek. Na haar huwelijk heeft Judith niet veel meer geschilderd. Ze wilde waarschijnlijk niet met haar man concurreren, die ook genrevoorstellingen maakte. Ze moest een groot gezin onderhouden en dat vergde behoorlijk wat tijd en aandacht van haar. Wellicht heeft ze wel haar man geholpen met zijn schilderijen, maar dat is moeilijk aan te tonen. Ze kregen samen vijf kinderen, Joannes, Jacobus, Helena, Eva en Constantijn. Judith stierf in 1660 na een ernstige ziekte.

De familie van Judith was niet arm. Ze hadden genoeg geld om hun kinderen een goede opleiding te geven. Ze waren geen schildersfamilie, dus waarom Judith begonnen is met schilderen is onduidelijk. Op haar negentiende werd ze door Ampzing al genoemd als schilderes van Haarlem, waaruit geconcludeerd kan worden dat zij voor haar negentiende al moet hebben geschilderd, wat zeker mogelijk is, omdat de gebruikelijke leertijd van het elfde tot zestiende levensjaar is.

Ze zou van haar elfde tot haar zestiende bij de Haarlemse schildersfamilie De Grebber in de leer zijn geweest. Ampzing noemt die familie in zijn gedicht samen met Judith. Maria de Grebber was ook bij hem in de leer, wat het misschien makkelijker maakte voor Judith om bij dat atelier te komen. De eerder genoemde Ter Brugghen zou wellicht ook een leermeester van haar geweest kunnen zijn als zij in Utrecht heeft gewoond. Wel zeker is, dat zij zich in het jaar 1633 bij het Sint-Lucas gilde inschreef en werd toegelaten. Hieruit wordt duidelijk dat ze waarschijnlijk wel een vaste leermeester heeft gehad, want om toegelaten te worden tot het gilde moest je minstens drie jaar bij een meester in de leer zijn geweest. In 1633 mocht Judith zich dus meester-schilderes noemen, een eigen atelier starten en leerlingen aannemen. Er staan echter maar twee leerlingen gedocumenteerd onder haar naam: Hendrick Jakobsz. en Davit de Burrij. Een derde leerling, Willem Woutersz., heeft voor nogal wat opspraak gezorgd. Hij was pas een paar dagen bij het atelier van Judith toen hij overstapte naar het atelier van Frans Hals. Judith liet zich niet kennen en beklaagde zich bij de deken van het gilde, Hendrick Pot. Ze wilde Frans Hals ook aanklagen, maar uiteindelijk liet ze de jongen gaan en trok haar aanklachten in. Ze kreeg echter zelf nog een boete omdat ze die leerling nooit bij het gilde had aangemeld. Pas na dit voorval heeft Judith ook haar andere leerlingen opgegeven, want dat had ze nog niet gedaan. Van haar leerlingen is echter geen werk bekend.

Genres waarmee Judith Leyster zich bezighield ten opzichte van andere vrouwelijke schilders.

In de schilderkunst werden er in de zeventiende eeuw zeer veel verschillende thema’s verbeeld. Judith hield zich bezig met genrestukken, zoals musicerende gezelschappen en feestende jongeren, met portretten en met bloemstillevens. Het was niet gebruikelijk voor een vrouw om dit soort voorstellingen te schilderen. De meeste vrouwelijke schilders hielden zich bezig met stillevens, vaak bloemstillevens. Judith legde zich waarschijnlijk toe op genrestukken omdat het atelier van De Grebber dat thema ook veel schilderden. Ze stonden bekend om hun grote figuren en aangezien Judith daar waarschijnlijk een leerling was heeft ze het van hen overgenomen.

Aan het eind van het leven van Judith waren er wel een aantal vrouwelijke schilders, maar die kwamen, anders dan Judith, wel uit vooraanstaande families of hadden wel al een schilderstraditie in de familie. Maria van Oosterwijck kwam uit Delft en stamde uit een familie die banden had met een aantal kunstschilders, zoals Abraham van Beijeren en Anna van den Queborn, beiden stillevenschilders. Van Oosterwijck schilderde voornamelijk bloemstillevens, soms met fruit of insecten. Ze is nooit getrouwd geweest. Haar werk werd internationaal beroemd nadat keizer Leopold en Lodewijck XIV werk van haar kochten. Een andere zeer bekende stillevenschilderes is Rachel Ruysch. Zij kwam uit een vooraanstaande familie en was een leerlinge van Willem van Aelst. Haar situatie was uitzonderlijk doordat zij bleef schilderen nadat zij getrouwd was en kinderen had. Een schilderes die heel dicht bij Judith stond was Maria de Grebber, dochter van Frans Pietersz de Grebber. Er is niet veel werk van haar bekend, maar waarschijnlijk is zij meer bekend gebleven dan Judith (die tot iets meer dan honderd en tien jaar geleden helemaal niet bekend was) door haar vader en haar broer, die een groot atelier hadden. Waarschijnlijk kende Judith Maria zelfs, aangezien zij misschien in het atelier bij Maria’s vader en broer geleerd heeft.

Deze schilderessen werkten meestal binnen de norm van wat vrouwelijke schilders mochten schilderen. Zij hebben nooit zulke thema’s als Judith aangedurfd en hadden die thema’s waarschijnlijk ook helemaal niet nodig om van te kunnen leven.
Concurreren met andere schilders.

De concurrentiestrijd die Judith moest voeren met andere schilders blijkt wel uit het verhaal van de weggelopen leerling, waarbij Judith niet terugdeinsde om de grote meester Frans Hals aan te klagen. Zo presenteert ze zich als een sterke vrouw die op haar eigen benen kon staan. Het is ook niet vreemd dat ze de grote meester aanklaagde, want in die tijd gebeurde het al snel dat voor kleine geldzaken een rechtszaak werd aangespannen. In Judith’s leefperiode waren er behoorlijk veel andere grote schilders waarnaast zij zich moest vestigen. Natuurlijk was er de grote portretschilder Frans Hals, Dirck Hals, Frans zijn broer, Pieter en Frans de Grebber, Karel van Mander, Hendrick ter Brugghen en anderen. Judith moest, om van een goed inkomen verzekerd te zijn, opdrachten binnenhalen. De kerk had haar positie als grootste opdrachtgever verloren door de Reformatie, dus de opdrachten moesten komen van overheidsinstellingen, privéverzamelaars of de gegoede burgerij. Voor Judith waren er vrijwel geen opdrachtgevers die haar werk konden verschaffen. Ze moest dus een andere weg inslaan en ging voor de vrije markt produceren. De prijs van een schilderij werd bepaald door het formaat van het doek en de bekendheid van de schilder zelf, dus hoe beroemder je was, voor des te meer geld kon je het werk verkopen.

Het verzamelen van schilderijen was in de mode in de zeventiende eeuw. Verzamelaars wilden vooral schilderijen hebben die een bepaald thema of bepaalde stijl hadden die op dat moment in de mode was. Een schilder moest zich aanpassen en meegaan met de mode van de periode om aan veel opdrachten te komen.
Judith’s oeuvre bestaat uit schilderijen met uiteenlopende thema’s. Ze heeft portretten geschilderd, waarvan er nog maar twee bekend zijn en een daarvan is haar zelfportret. Het andere portret is van een onbekende vrouw en zou mogelijk haar zus kunnen zijn. De reden waarom Judith niet zoveel opdrachten kreeg voor portretten heeft te maken met een mannelijke concurrent van haar, namelijk Frans Hals. Hij werd geroemd voor zijn meesterlijke portretten, zowel individuen als hele groepen vonden zijn schilderstijl zeer geschikt en de persoon kreeg waarschijnlijk meer aanzien als hij door Hals was geportretteerd dan door Leyster. Ook De Grebber kreeg met zijn atelier veel opdrachten voor portretten, dus voor Judith bleef er maar weinig over. Een andere reden waarom zij geen opdrachten gekregen heeft kan te maken hebben met dat haar vader niet zo’n goede naam meer had bij de gegoede Haarlemse burgerij door het faillissement en de fraudezaak. Judith moest zich dus toeleggen op een ander onderwerp. Aangezien ze weinig opdrachten kreeg moest ze voor de vrije markt gaan schilderen en daar waren genrestukken of figuurstukken erg in trek. Dat zijn schilderijen met scènes uit het dagelijks leven, vaak met een moralistische boodschap erin verwerkt. Bij dit onderwerp moest Judith ook weer met Frans Hals concurreren. Hij heeft alleen niet zoveel genrevoorstellingen gemaakt, omdat hij veel meer geld verdiende met zijn portretten. Ook de broer van Frans, Dirck Hals, maakte genrestukken. Hij schilderde vooral vrolijke taferelen van gegoede burgers in hun huis of tuin, anders dan Judith die vaak personen van lagere stand verbeeldde. Dirck Hals heeft een nieuw thema geïntroduceerd: een vrouw alleen die een brief leest. Judith heeft dit thema waarschijnlijk van Dirck overgenomen, want zij heeft een schilderij gemaakt waarop een vrouw te zien is die een brief leest. Dirck had een belangrijke invloed op haar met zijn ‘moderne beelden’ van dag- en nachtlichtscènes in interieurs.
Behalve genrestukken heeft Judith ook nog bloemstillevens geschilderd. Dit deed ze voornamelijk na haar huwelijk met Jan Miense Molenaer, waarschijnlijk omdat hij ook genrestukken schilderde en ze niet met haar man wilde concurreren. In 1654, 6 jaar voor haar dood, schilderde ze nog een bloemstuk in een vaas. Op dit gebied ondervond Judith concurrentie met andere schilders. In Haarlem woonde de belangrijke stillevenschilder Willem Claesz Heda. Hij was zeer goed in het uitdrukken van stof en weerkaatsing van licht op voorwerpen. Ook een andere Haarlemse kunstschilder kan voor haar een concurrent geweest zijn: Pieter Claesz. Hij schilderde, net als Judith, voor de vrije markt en maakte vooral vanitas stillevens, dus stillevens met een vergankelijkheidboodschap. Hij was ook meesterlijk in het weergeven van lichtreflecties op objecten en hij stond, samen met Heda aan het begin van een traditie in stillevenschilderijen.

Invloeden van andere schilders en vernieuwende technieken en aspecten in het werk van Judith Leyster.

Judith Leyster, Zelfportret / Bron: Judith Leyster, Wikimedia Commons (Publiek domein)Judith Leyster, Zelfportret / Bron: Judith Leyster, Wikimedia Commons (Publiek domein)
Judith heeft weinig schilderijen gemaakt tijdens haar carrière. Aan de hand van twee schilderijen kunnen de belangrijkste aspecten en technieken van haar schilderstijl vergeleken worden met schilders en stromingen die haar wellicht beïnvloed hebben. Het eerste schilderij wat geanalyseerd wordt is haar zelfportret die ze schilderde in 1630. Ze was toen pas twintig jaar oud. Het zelfportret laat Judith zien terwijl zij bezig is met een schilderij waarop een figuur staat die haar hoofdgenre presenteert. Die figuur is ook te zien op het schilderij Vrolijk gezelschap. Zo liet ze dus zien dat ze goed was in het schilderen van portretten en genrestukken. Ze leunt nonchalant achterover op haar stoel en steunt met haar elleboog op de rugleuning. Ze zit naar de beschouwer toe gedraaid en kijkt die aan met een blik vol zelfvertrouwen. Ze lacht breeduit naar de beschouwer en is gekleed in modieuze kleding, waarmee ze zichzelf meer status geeft. Ze houdt een enorme hoeveelheid penselen in haar hand, wat haar vakbekwaamheid weerspiegelt. Judith heeft geen achtergrond aan het schilderij toegevoegd, zoals ze eigenlijk nooit deed. Ze vond de figuren veel belangrijker en met een achtergrond zou misschien de aandacht van de figuren afgeleid worden. Door een infraroodopname is te zien dat er oorspronkelijk op de ezel een jonge vrouw stond geschilderd, maar Judith heeft toch besloten er een vrolijke vioolspeler van te maken, een type wat ze op een ander schilderij ook heeft verbeeld. Waarschijnlijk heeft ze voor de moderne figuur gekozen omdat het haar persoonlijkheid uitdrukt, een vrolijke, gezellige vrouw waarmee je kon lachen en het liet zien hoe kunstig ze ook was in de figuurstukken, dus het was tegelijk een soort reclame voor haar kwaliteit als schilderes. Dit was niet ongebruikelijk in de zeventiende eeuw, aangezien Judith werkte voor de vrije markt, dus een groot publiek. Ze moest zichzelf goed presenteren om kopers aan te trekken en daarvoor moet je natuurlijk reclame voor jezelf maken.
De houding waarin Judith zichzelf heeft geschilderd stamt van Frans Hals. Hij was waarschijnlijk een inspiratiebron voor haar.
Frans Hals, portret van Isaak Massa / Bron: Frans Hals (1582 1583–1666), Wikimedia Commons (Publiek domein)Frans Hals, portret van Isaak Massa / Bron: Frans Hals (1582 1583–1666), Wikimedia Commons (Publiek domein)
Hij laat deze houding zien in een portret van Isaak Abrahamsz Massa. Dit schilderij maakte Hals in 1626. Judith kan het dus zeker gekend en gebruikt hebben voor haar zelfportret. De lach met open mond, oogopslag en diagonale houding kan Judith ook van dit schilderij hebben afgeleid. De schilderstechniek heeft Judith ook van Frans Hals overgenomen. Hals was zeer goed in het schilderen met de losse penseelstreken. Judith nam dit van hem over en heeft het in dit schilderij gebruikt bij de mouw en de rok van de jurk en bij het palet dat ze in haar linkerhand houdt. De penseelstreek van Judith is iets verfijnder in vergelijking met Hals. Hij gebruikte juist hele losse streken en dan overal in zijn schilderij, Judith beperkt de streek hier tot alleen de kleding. In het gezicht, de kraag en het lijfje van de jurk is de penseelstreek helemaal niet zo los, juist heel fijn. Ze kon zo mooi alle details goed uitwerken. Ook de jongen die ze schildert is verfijnd weergegeven. Bij de vroegere werken van Judith, zoals Serenade, is de invloed van Hals’ zijn losse penseelstreek nog duidelijker te zien. Ze was toen misschien nog aan het zoeken naar haar eigen stijl en in dit werk zijn duidelijk de invloeden te zien van Hals, maar ook van het clair-obscur effect van de Utrechtse Caravaggisten. Uiteindelijk laat ze een eigen stijl zien, aangezien ze de twee stijlen, van Hals en de Caravaggisten, combineert in één werk. De achtergrond die Judith geschilderd heeft is waarschijnlijk een muur. Het heeft een soort grijsbruine kleur met een aantal variaties qua kleur door schaduwpartijen. De achtergrond is glad geschilderd, er is bijna geen penseelstreek te zien. Ter vergelijking kan het schilderij Zigeunermeisje van Frans Hals gebruikt worden. Er is bij hem ook geen echte achtergrond aanwezig, maar anders dan bij Judith gebruikt hij in de achtergrond ook weer de losse penseelstreken en schildert meer vlakken met kleur dan variatie door licht en schaduw. Hij schilderde niet vaak zo een soort achtergrond. Meestal schilderde hij wel een landschap of een ruimte waarin mensen zaten als achtergrond. Judith heeft voor de achtergrond waarschijnlijk meer gekeken naar de Utrechtse Caravaggisten. De Caravaggisten schilderden ook vaak geen echte achtergrond, maar ook een grijsbruin vlak met variatie in de kleur door schaduw. Waardoor die schaduwen ontstaan zijn is niet duidelijk, want de lichtbron ontbreekt. Bij Judith is dit ook het geval. Nergens valt af te lezen waar het licht vandaan zou kunnen komen en van wat het licht afkomstig is.

Judith Leyster, Jonge fluitspeler / Bron: Judith Leyster, Wikimedia Commons (Publiek domein)Judith Leyster, Jonge fluitspeler / Bron: Judith Leyster, Wikimedia Commons (Publiek domein)
Het tweede schilderij dat aan een analyse onderworpen wordt is Jonge fluitspeler. Ze schilderde dit werk in 1635, vijf jaar later dus dan haar zelfportret. Dit schilderij dat wordt gezien als haar meesterstuk leent zich goed ter illustratie van de lichteffecten die Judith afkeek van de Utrechtse Caravaggisten. Op het schilderij is een jongen te zien in wat oud uitziende kleding. Hij zit op een stoel met gebroken rugleuning en speelt op een dwarsfluit. Hij lijkt in opperste concentratie en kijkt weg naar linksboven. Verder hangen er aan de muur nog twee muziekinstrumenten: een viool en een blokfluit. De achtergrond is dus weer een muur, deze keer lichter grijs, maar wel meer de variaties door schaduw. De muur lijkt zo te golven en diepte te suggereren. Dit komt ook door een aantal gaatjes die in de muur te zien zijn, zoals het spijkergat boven de jongen zijn rechterhand en het afgebladderde stukje verf ver boven zijn hoofd. De jongen zit op een stoel met een gebroken lat. Hij leunt toch achterover, wat het gevoel geeft dat hij ieder moment naar links weg kan vallen. Naar het gevoel is de ruimte erg klein, dat komt door de achterwand die direct achter de jongen is en de afsnijding direct na de voorstelling links en rechts. De schaduwen aan de linkerkant en de diagonale houding van de jongen zwakken dit effect wel weer een klein beetje af. De muziekinstrumenten aan de rechterkant trekken vrijwel meteen de aandacht, omdat ze zo’n groot deel van het schilderij innemen en omdat ze veel licht vangen. De slagschaduw van de instrumenten zorgt er ook voor dat ze een aandachtspunt worden. De voorstelling van een halffiguur werd ontwikkeld door de Utrechtse Caravaggisten. Hendrick ter Brugghen was een van hen en hij gebruikt in zijn Duet ook een frontale benadering van de figuren tegen een grijze achtergrond. Judith laat alleen op haar schilderijen iets meer zien dan de helft van de figuur. Bij de jongen loopt zijn lange jas door tot aan de rechterhoek van het doek. Het stuk onder zijn middel loopt schuin weg, wat nog meer beweging suggereert, maar hem ook een prettige nonchalance meegeeft, hij lijkt door zijn houding heel rustig en gefocust.
Het licht komt van linksboven en loopt naar rechtsonder. De licht- schaduwwerking is afkomstig van de Caravaggisten en wordt clair –obscur genoemd. De schaduwen lopen door over verschillende vlakken en de lichtste delen worden ‘in de spotlights’ gezet. Dit versterkt het dramatische effect in een schilderij. Wat Judith heeft willen uitlichten met het clair-obscureffect zijn de muziekinstrumenten en natuurlijk de jongen zelf. Vooral zijn gezicht, halskraag en handen zijn extreem uitgelicht. Toch heeft Judith het clair-obscur effect, in vergelijking met vroegere werken, weten te verfijnen. De kleuren zijn in dit schilderij zachter en de schaduwen daarbij ook. De aandacht vestigt ze niet alleen op de jongen door het lichtgebruik, maar ook door de complementaire kleuren rood en groen te gebruiken. De kleuren zijn in dit werk heel helder, wat een invloed van haar leermeester De Grebber zou kunnen zijn, want hij gebruikte ook vaak hele zachte, heldere kleuren in zijn schilderijen. Judith kon deze kleuren gebruiken in het kostuum van de jongen, omdat zij vrij was in het kiezen van de kleuren voor het kostuum. Frans Hals kon niet echt experimenteren met kleuren in kostuums, aangezien hij portretten maakte van mensen met een hoge status. Die droegen allemaal donkere kleding, omdat de donkere kleding de status representeerde. Hals was in de kleding gebonden aan de donkere kleuren. Het onderwerp van de fluitspeler kan ook gezien worden als een invloed van Frans Hals. Judith’s fluitspeler is een rustige, serieuze jongen die alleen maar bezig is met de muziek. Frans Hals heeft ook een schilderij gemaakt met een fluitspelende jongen rond 1623, dus Judith zou dit werk gekend kunnen hebben en het onderwerp voor een fluitspeler van dit werk hebben afgeleid. Ze heeft het onderwerp alleen heel anders verbeeld. De moraal en uitstraling van haar fluitspeler zijn heel anders dan die van Hals, dus dat heeft ze zelf bedacht. Judith heeft met dit schilderij een diepere betekenis willen uitdrukken. De jongen speelt op een dwarsfluit, maar achter hem hangen meer prestigieuze instrumenten. Hij kijkt er alleen niet naar, maar gaat helemaal op in zijn muziekspel. Misschien heeft ze willen uitdrukken dat hij de dwarsfluit moet inruilen tegen een van de twee betere instrumenten, zodat hij meer status zou krijgen. Waarschijnlijk heeft hij daarom ook een oud uitziende jas aan met een lapje bij de elleboog, wat erop duidt dat zijn muziekinstrument uit de mode is en hij beter kan kiezen voor wat anders.
De combinatie van een blaas- en snaarinstrument is niet ongewoon, aangezien ze als tegengestelden werden gezien. Een snaarinstrument werd als beter beschouwd, omdat die wel zuiver te stemmen was en een blaasinstrument niet. Het is waarschijnlijk een verwijzing naar de keuze tussen die twee instrumenten, maar de jongen heeft een foute keus gemaakt met zijn dwarsfluit en dat laat ze zien door de gebroken stoel, zijn lapje in de kleding en het feit dat hij helemaal geen aandacht schenkt aan de betere instrumenten. Het schilderij is met fijne verfstreken geschilderd. De Halsiaanse verfstreek is hier dus bijna niet meer toegepast. Alleen nog op een subtiele wijze in de jas van de jongen en zijn handen, maar deze verfstreek is al lang niet meer zo los als bij haar vroegere werken. Ze brengt de verf ook veel dekkender op dan Hals deed.

Vooruitstrevend schilderes.

Judith Leyster was tijdens haar leven al een beroemd schilderes. Ze is als vrouw heel revolutionair geweest vinden wij vandaag de dag, aangezien zij onderwerpen en technieken aandurfde die normaal alleen door mannen gebruikt werden. In haar eigen tijd werd ze door Samuel Ampzing ook al bewonderd voor haar talent. Uitzonderlijk is wel dat zij schilderes geworden is, aangezien haar familie geen banden had met de schilderswereld. Judith heeft kennelijk zelf gekozen voor het beroep. Ze moest van haar schilderijen leven, daarom heeft ze een aantal verschillende onderwerpen behandeld. Van portretten en genrestukken tot bloemstillevens. Het genre dat zij het meest heeft behandelt zijn genrestukken.
Haar leermeester kan de vermaarde portretschilder Pieter de Grebber geweest zijn, maar ook Hendrick ter Brugghen kan een leraar zijn geweest. Judith zou dan een tijdje in Utrecht moeten hebben gewoond. Het is ook mogelijk dat ze in Haarlem kennis heeft gemaakt met zijn werk, aangezien de technieken van de Utrechtse Caravaggisten Haarlem al bereikt hadden voordat de familie van Judith naar Utrecht verhuisde. Judith concurreerde met de mannelijke schilders van haar periode. Judith trad toe tot het Sint-Lucas gilde voor enige sociale zekerheid en misschien wat meer naambekendheid, zodat haar schilderijen wat beter zouden verkopen en duurder werden. Ze concurreerde voornamelijk met Frans Hals en het atelier van De Grebber. Die kregen de meeste portretopdrachten, iets wat Judith achter zich moest laten. In haar schilderstijl heeft Judith in veel dingen naar Frans Hals gekeken, zoals de verfstreek en de keuze voor onderwerpen. Niet alleen hij, maar ook de Utrechtse Caravaggisten hebben invloed op haar schilderstijl en op de uitbeelding van de onderwerpen gehad, omdat ze van hen het clair-obscur en de halffiguren leerde kennen. Voor de achtergrond kan ze ook naar de Caravaggisten gekeken hebben. Frans Hals koos iets minder vaak voor een achtergrond bestaande uit alleen een muur met variatie door schaduw, maar de Caravaggisten kozen bijna altijd een dergelijke achtergrond. Waarin zij vernieuwend is geweest is het combineren van de stijlen van de Caravaggisten en Frans Hals. In haar vroegste werken is de combinatie heel sterk te zien. In haar latere werken, zoals de twee werken hier besproken, heeft ze toch haar eigen stijl weten te creëren. Ze verfijnt haar penseelstreek en verzacht de extreme licht- donkerwerking van het clair-obscur. Wat ook een vernieuwend aspect in haar werken is, is dat ze de halffiguren tot iets meer dan de helft laat zien. Zo creëerde ze meer beweging in het schilderij. In Zelfportret en Jonge fluitspeler gebruikt ze ook driekwart-figuren. Deze schilderijen drukken duidelijk haar eigen stijl uit en ze laten ook zien hoe zelfbewust ze is van haar artistieke vermogen. In het zelfportret laat ze zien hoe goed ze is in portretten en in vrolijke figuren. Ze maakt hiermee reclame voor zichzelf. Dat moest ook wel, want om in de vrije markt veel te verkopen moest je jezelf verkopen. Judith Leyster was dus, zoals Ampzing al zei in zijn gedicht, een ‘kloecke schilderes’.
© 2011 - 2024 Irisvdpost, het auteursrecht van dit artikel ligt bij de infoteur. Zonder toestemming is vermenigvuldiging verboden. Per 2021 gaat InfoNu verder als archief, artikelen worden nog maar beperkt geactualiseerd.
Gerelateerde artikelen
Judith Leyster, baanbrekend meesterschilderesJudith Leyster, baanbrekend meesterschilderesAls enige vrouw, wist de kunstschilderes Judith Leyster lid te worden het schildersgilde. Dit betekende dat zij een voll…
Artemisia Gentileschi, Italiaanse schilderes uit de BarokArtemisia Gentileschi was een schilderes uit de Barok en de enige vrouwelijke leerlinge van Caravaggio met wie ze samenw…
Frans Hals, Hollandse schoolFrans Hals, Hollandse schoolHij wordt beschouwd als de grondlegger van de Hollandse school, was gespecialiseerd in portretten. Meestal van zijn Haar…
Gift van honderd miljoen aan Frans Hals MuseumElf schilderijen met een totale waarde van meer dan honderd miljoen Euro. Dat is het cadeau dat het Elisabeth van Thürin…

Kunstwerk anders benaderen: Spiral Jetty van Robert SmithsonIn het Great Salt Lake in Utah ligt een kunstwerk van de Amerikaanse kunstenaar Robert Smithson. Het werk is altijd bena…
Kenmerken van kunststijlenKenmerken van kunststijlenAls je op vakantie bent ga je wel eens een stadje bezoeken. Iedere keer weer is het dat ene gebouw dat zorgt voor het ch…
Bronnen en referenties
  • Inleidingsfoto: Judith Leyster, Wikimedia Commons (Publiek domein)
  • A. Sutherland Harris, Seventeenth century art & architecture, Londen: Laurence King Publishing, 2005.
  • A. Tummers, Judith Leyster. De eerste vrouw die meesterschilder werd, Haarlem: Frans Hals Museum, 2009 (tent. cat. Frans Hals museum, Haarlem en National Gallery of Art, Washington).
  • B. Haak, ‘The golden age. Dutch painters of the seventeenth century, New York, Harry N Abrams: 1996.
  • E. A. Honig, [geen titel], Woman’s Art Journal 16 (1995-1996), pp. 44-47.
  • J. Rosenberg en S. Slive, Dutch painting 1600-1800, Yale: Yale University Press, 1995.
  • M. Westermann, The art of the Dutch Republic. 1585-1717, Londen: Laurence King Publishing, 1996.
  • P. Biesboer, J.A. Welu, Judith Leyster. Schilderes in een mannenwereld, Haarlem en Worcester: Waanders, 1993 (tent. cat. Frans Hals museum, Haarlem).
  • S. Slive (red.), Frans Hals, München: Prestel-Verlag, 1989 (tent. cat. Royal Acadamy of Arts, Londen en Frans Hals museum, Haarlem).
  • W. Liedtke, ‘Judith Leyster. Haarlem and Worcester’, The Burlington Magazine, 135 (1993), pp. 856-857.
  • http://www.cultuurarchief.nl/kunstenaars/halsdirck.
  • http://www.rijksmuseum.nl/aria/aria_artists/.
  • http://nl.wikipedia.org/wiki/Pieter_Claesz.
  • Afbeelding bron 1: Judith Leyster, Wikimedia Commons (Publiek domein)
  • Afbeelding bron 2: Frans Hals (1582 1583–1666), Wikimedia Commons (Publiek domein)
  • Afbeelding bron 3: Judith Leyster, Wikimedia Commons (Publiek domein)
Irisvdpost (39 artikelen)
Gepubliceerd: 02-08-2011
Rubriek: Kunst en Cultuur
Subrubriek: Kunst
Bronnen en referenties: 16
Per 2021 gaat InfoNu verder als archief. Het grote aanbod van artikelen blijft beschikbaar maar er worden geen nieuwe artikelen meer gepubliceerd en nog maar beperkt geactualiseerd, daardoor kunnen artikelen op bepaalde punten verouderd zijn. Reacties plaatsen bij artikelen is niet meer mogelijk.