Historische geografie Israël: de Romeinen in Palestina
Na de Griekse overheersing werd Palestina in het jaar 6 van de gewone jaartelling een Romeinse provincie. De Romeinse overheersing werd vooral op economisch gebied gevoeld. Met name de rurale bevolking leed onder het stelsel van zware belastingen. Ook op religieus gebied toonden de Romeinen zich negatief t.o.v. het Jodendom. Joden verzetten zich tegen de Romeinen. Vooral in Galilea waren veel Joodse strijders actief. Anderen zochten hun heil in sektes zoals de Essenen en de aanhangers van Jezus. Deze vormden slechts marginale groepen binnen het Jodendom.
De grote opstand 66-73
Hoewel de Romeinen zich negatief uitlieten over het Jodendom bemoeiden ze zich niet met de interne Joodse godsdienstige zaken. Dit lieten ze over aan de Farizeeërs (naleving Joodse wetten) en de Hogepriester (zorg voor de dagelijkse diensten in de Tempel). Zo kende men in Israël drie vormen van gezag naast elkaar: de Romeinse procurator, de Hogepriester en de Farizeeërs. Naast de
Farizeeërs waren er ook de Sadduceeën. Beide groepen kenden diepingrijpende meningsverschillen vanwege uiteenlopende ideologische en religieuze opvattingen.
De onenigheid tussen Joden en Romeinen leidde uiteindelijk tot de grote opstand (66-73). Dit was één van de grootste opstanden tegen de Romeinen ooit. Om de opstand de kop in te drukken werden de generaals Vespasianus en zijn zoon Titus ingeschakeld. De campagne tegen de Joodse opstand culmineerde in het lange beleg van Jeruzalem en uiteindelijk in de verovering van de stad in het jaar 70. De stad werd geheel verwoest en haar verdedigers werden gedood of tot slaven gemaakt. In het hele land hadden de Joden verliezen geleden. Maar het grootste verlies was de vernietiging van de Tweede Tempel. Alleen de Westelijke Muur van de Tempel bleef overeind staan en diende vervolgens als “Klaagmuur” voor de Joden. In de laatste fase van de oorlog werd Massada overwonnen door de Romeinen. De verdedigers hielden het 3 jaar uit en besloten op het eind massaal zelfmoord te plegen.
Bar Kochba opstand (132-135)
Na de val van Massada probeerden de overgebleven Joden hun openbare en spirituele leven te herorganiseren onder oppositie van de Romeinen. Uiteindelijk leidde dit in de periode 132-135 tot de Bar Kochba opstand die werd onderdrukt door de Romeinen. Bijna alle Joden vertrokken uit Judaea. Alleen met de overgebleven Joden in Galilea bereikten de Romeinen nog overeenstemming en deze hield ongeveer 200 jaar stand.
Niet-Joodse delen van Palestina
In de niet-Joodse delen van Palestina (de kust en Samaria) voltrok de geschiedenis zich geheel anders. Hier woonden Grieken en Syriërs die bereid waren samen te werken met de Romeinen. Het gebied werd bestuurd door een aantal steden die autonoom waren. Ze bloeiden op door de wereldhandel. Caesarea werd een stad met 100.000 inwoners. Er waren talloze openbare voorzieningen zoals theaters, baden, stadions, raadhuizen, etc. De steden dienden als regionale centra voor de omliggende agrarische dorpen. De landbouw veranderde van zelfvoorzienend in commercieel. Er werd ook geïrrigeerd en moerassen werden drooggelegd. Naast de landbouw waren er ook ambachten zoals pottenbakkerijen, glasblazerijen, textiel, etc. Zout uit de Dode Zee werd gebruikt voor het conserveren van vis. Bij het Meer van Galilea woonden veel mensen waaronder een groot percentage Joden. Rond het Meer lagen 15 steden met in totaal 250.000 inwoners. Hier werd wijn gemaakt, gevist en agrarische machines zoals olijf- en wijnpersen en molenstenen gemaakt. De hete waterbronnen dienden als gezondheidscentra. Onder Romeinse heerschappij werden ook geplaveide wegen aangelegd zoals de Via Maris. Er kwamen op den duur zelfs wegen in moeilijk topografische gebieden en in de Negev.
Joodse aanwezigheid in Galilea
De meeste Joden woonden in Galilea onder het leiderschap van het Sanhedrin en een Nasi (president). Het Sanhedrin nam deel aan de economische ontwikkeling en het religieuze leven in synagoges (er zijn restanten hiervan later opgegraven). Afhankelijk van de Romeinse bestuurder varieerde de politieke relaties tussen de Joden en de Romeinen.
In Jeruzalem was de situatie anders. De stad bleef 60 jaar geruïneerd. Toen besloot keizer Hadrianus om er een Romeinse stad van te maken (Colonia Aelia Capitolina). Dit leidde tot de eerder genoemde Bar Kochba opstand.
Christelijk Byzantijnse overheersing
Een grote verandering kwam toen het christendom de staatsgodsdienst werd van het Romeinse rijk in het jaar 325. Dit werd besloten door keizer Constantijn. Palestina werd nu opeens de favoriete plek in het Romeinse rijk omdat het christendom hier begonnen was. De moeder van Keizer Constantijn, Helena, richtte overal kerken op op plekken die belangrijk waren voor het christendom. Er ontstonden spanningen tussen Joden en christenen. Op den duur werd Palestina een christelijk land. Na de deling van het Romeinse rijk kwam Palestina onder Byzantijns bestuur en werd de Grieks orthodoxe kerk de officiële kerk in Palestina. Andere religies werden vervolgd. De rechten van de Joden werden beperkt. Zij vestigden zich in Babylonië dat het spirituele en economisch centrum van het Jodendom werd.
Hier rondden de Joden de Babylonische Talmoed af.
Palestina bloeide intussen op onder christelijke heerschappij. Maar in de 6de eeuw ging het bergafwaarts. Het Byzantijnse rijk raakte in oorlog met het Perzische rijk. Joden in Palestina kwamen in opstand en hun aantal verminderde nog meer. In 614 werd Palestina veroverd door de Perzen. In 629 heroverden de Byzantijnen Palestina weer. En in de periode 636-640 veroverde Arabische moslims Palestina.
In totaal duurde de Grieks-Romeinse overheersing van Palestina ongeveer 1000 jaar. Het land was in deze periode een belangrijke link in de wereldhandel dankzij de havens. Er zijn tegenwoordig veel archeologische vondsten gedaan uit dit tijdperk.
Lees verder