Joden in Nederland: 1516-1621 – Sefardische Joden
In 1492 stelde de Spaanse koning, Ferdinand II van Aragon, de Joden voor de keus of Spanje te verlaten of zich te bekeren tot het christendom. Een eeuw eerder hadden veel Joden zich onder dwang bekeerd tot het christendom. In de eerste helft van de vijftiende eeuw bekeerden zich nog meer Joden tot het christendom onder de niet-aflatende druk van de kerk of vanwege sociale en economische voordelen die de bekering met zich meebracht. Toch werden ook deze bekeerde Joden gediscrimineerd.
Spaanse Inquisitie
In 1479 begon de Spaanse Inquisitie. Doel daarvan was de betrouwbare van de onbetrouwbare conversos (bekeerlingen) te scheiden. Maar in de praktijk leidde het tot verscherpte aandacht voor de resterende Joden in Spanje die conversos zouden beïnvloeden. Op 31 maart 1492 werd het verbanningsdecreet ingesteld waarbij Joden zich moesten bekeren of Spanje verlaten.
Portugal
De meeste Joden vertrokken naar Portugal. Koning João accepteerde echter alleen kapitaalkrachtige of vakkundige Joden. De rest moest emigreren. Wie niet vertrok werd tot slaaf gemaakt, moest zijn kinderen afstaan of werd tot armoede gebracht. In 1495 gaf Koning Manoel I de Joden hun vrijheid terug om ze te gebruiken bij nieuwe handelsmogelijkheden. Maar toen Manoel I permissie vroeg aan de Katholieke Koningen om hun dochter met de weduwe van de zoon van Johan II te trouwen stelden Ferdinand en Isabelle als voorwaarde dat Portugal de Joden net zo zou behandelen als Spanje: dopen of vertrekken. Er zouden geen discriminerende wetten tegen gedoopte Joden ingesteld worden. Deze kregen een belangrijke plaats in de maatschappij.
Sommige gedoopte Joden hielden zich nog wel vast aan het Jodendom en anderen niet. In Portugal waren de Joden sterker aan het Jodendom gehecht dan in Spanje. Daarnaast liet men de nieuw-christenen in Portugal langer ongemoeid. Tot slot integreerden zij moeilijker omdat ze makkelijk herkenbaar waren. Het was ook makkelijk voor Joden om zich thuis aan de Joodse tradities te houden.
In 1548 gaf de Paus echter alsnog toestemming tot een Portugese Inquisitie naar Spaans voorbeeld. De nieuw-christenen vluchtten naar Italië en Antwerpen. Ze bleven echter in de handel actief.
Portugese nieuw-christenen in Antwerpen
In 1511 hadden Portugese kooplieden in Antwerpen een kolonie van twintig leden gesticht. Zij hielden zich bezig met de afzet van goederen uit het Verre Oosten en de export van Noord-Europese grondstoffen en textielwaren naar Portugal. Ook nieuw-christenen vestigden zich in Antwerpen en hielden zich bezig met de handel.
Toen de Turken in 1529 Wenen in handen kregen verspreidde het gerucht zich dat nieuw-christenen naar Saloniki vluchtten om weer Joods te worden en van daaruit het christendom te bestrijden. In Antwerpen werden daarom nieuw-christenen gevangen genomen en zonder succes ondervraagd over de illegale immigratie. Zo werd o.a. ook Diego Mendes gevangen genomen. Hij zou de peperhandel monopoliseren, in het geheim het Jodendom aanhangen, en het helpen van Portugese vluchtelingen naar Saloniki. Uiteindelijk kreeg hij alleen een boete voor het laatste.
Op 14 augustus 1532 vaardigde Karel V een plakkaat uit waarin hij de verdere komst van de nieuw-christenen naar Antwerpen verbood. Op 27 februari 1537 werd het weer geannuleerd. Toch werd op 25 juni 1544 en op 30 mei 1550 het plakkaat herhaald. Alle nieuw-christenen moesten Antwerpen verlaten. Toch bleef de Antwerpse kolonie van Portugese kooplieden zich uitbreiden. Wel vertrokken veel kooplui in de periode 1576 - 1586 naar Keulen waar zij hun handelsactiviteiten voorzetten. In de jaren '90 van de zestiende eeuw ging het Antwerpen economisch weer goed en nam het aantal Portugese kooplui weer toe. Ook in Italië en Frankrijk breidde de Portugese nieuw-christelijke/Joodse handelsdiaspora zich uit. Later vestigden zij zich ook in Amsterdam.