Joods Amsterdam: geschiedenis van een Joodse stad
Mokum, het Jiddisje woord voor 'stad' (makom = plaats in het Hebreeuws), zo wordt Amsterdam door de Joden genoemd. En alles wat buiten Mokum ligt heet de Mediene (provincie). Amsterdam was een echte Joodse stad met typisch Joods taalgebruik (mazel, mesjogge), humor (Sam en Moos) en etenswaar (ossenworst, pekelvlees, zure bommen, augurken, uitjes). Na de Tweede Wereldoorlog is dit sterk verminderd. Maar er zijn nog steeds zichtbare overblijfselen.
Informatie voor dit artikel is afkomstig uit het boek 'Wandelingen door Joods Amsterdam' van Jan Stoutenbeek en Paul Vigeveno.
Joden naar Amsterdam
Hoewel er al eerder Joden in Nederland woonden, kwamen de eerste Joden pas tegen het einde van de 16de eeuw naar Amsterdam. Nederland had zich toen losgemaakt van het katholieke Spanje. De opstandige gewesten hadden in 1579 vastgelegd (Unie van Utrecht) dat niemand vervolgd mocht worden vanwege zijn geloof. Joden kregen zo een behoorlijke vrijheid op godsdienstig gebied. Ook kon men niet-Joden huwen, hoefde men geen Jodenteken te dragen en kon men eigendom bezitten. Er waren zelfs geen getto's in Nederland.
De eerste Joden die zich in Amsterdam vestigden waren de Sefardiem, afkomstig uit Spanje en Portugal. Het waren Maranen, schijn-christenen, die zich onder dwang hadden moeten bekeren op het Iberisch schiereiland. Aanvankelijk mochten de Joden niet openlijk als Joden leven. Dit gebeurde pas vanaf 1614 toen men een eigen begraafplaats in Ouderkerk aan de Amstel mocht aanleggen. Toch waren er toen nog een aantal verboden, zoals het niet huwelijken van niet-Joden.
Vanaf 1639 kwamen Joden vanuit Duitsland en Poelen (de Asjkenazische Joden), naar Nederland. In de 17de eeuw waren er 3000 Sefardiem; in de 18de eeuw 20.000 Asjkenaziem. De Joden konden zich vrijelijk vestigen, mede vanwege het gunstige economische klimaat. Joden zorgden voor elkaar zodat de Amsterdamse regenten er nauwelijks omkijken naar hadden.
Economische positie Joden in de Republiek
Veel Joden waren arm en hun bijdrage in de handel viel tegen. Joden konden geen lid worden van de gilden, m.u.v. chirurgijns of apothekersgilde. Zo werden Joden van vele beroepen uitgesloten. Joden kwamen vooral in de kleinhandel en geldhandel terecht. Ook introduceerden ze eigen werkzaamheden: diamantbewerking, suikerraffinage, zijden nijverheid, tabaksspinerij en boekdrukkunst. Later mochten Joden wel wat andere beroepen uitoefenen: kruidenierszaken, tabakswinkels. Toch leefden de meeste Joden in grote armoede. Deze werd erger in de loop van de 18de eeuw. Het aantal sterfgevallen onder de Joden was het grootst.
Joods zelfbestuur in de Republiek
De Joden onderscheidden zich door eigen religieuze voorschriften: eigen rabbijnen, parnassijns (bestuurders), begraafplaatsen, rituele baden en synagogen. De Joden leefden de Tora en Talmoed na. In de 16de eeuw kwam een samenvatting: de Sjoelchan Aroech (Gedekte Tafel). De Joodse gemeente was afhankelijk van belastinggelden vooral van de welgestelden. Joden woonden in de mindere buurten: de Jodenbreestraat, Vlooyenburg, rondom Uilenburg en Marken (scheepswerven) en later Kattenburg, Wittenburg en Oostenburg.
Emancipatie Joden in 1796
De verlichting bracht enerzijds gelijkheid voor de Joden mee, anderzijds waren vooral orthodoxe Joden en zionisten bang voor assimilatie; men wilde haar eigen identiteit behouden. Joden mochten overal gaan wonen, alle beroepen werden toegankelijk, ze kregen stemrecht en mochten in overheidsfuncties werken (vooral de rijke Joden).
Na de emancipatie van 1796
Aanvankelijk assimileerde alleen de elite. Politiek, sociaal en cultureel gezien ging deze elite tot de niet-Joodse bourgeoisie horen. Ze werd liberaal of bekeerde zich zelfs. De Joodse orthodoxie negeerde het probleem en het proletariaat werd aan zijn lot overgelaten.
In de tweede helft van de 19de eeuw werd ook de grote Joodse massa beïnvloed door assimilatie. Joden volgden openbaar onderwijs. Het Jiddisj begon langzaam te verdwijnen. Ook het synagogebezoek nam af, de sjabbatsrust en de spijswetten werden minder in acht genomen. De Joden namen niet deel aan de verzuiling zoals wel bij de rest van de Nederlanders het geval was. Dit kwam vooral vanwege hun geringe bevolkingsaantal. Toch bleven Joden belangstelling houden voor de Joodse leefwereld.
Economische positie Joden na 1796
Hoewel alle beroepen toegankelijk werden, bleven de Joden vooral in de kleinhandel omdat andere beroepen onbekend waren. De armoede onder Joden was groter dan bij de rest van de Nederlanders; ruim 60% was aan de bedelstaf.
Belangrijkste activiteit waar Joden bij betrokken waren was de diamantindustrie al vanaf de 17de eeuw. Een hausse brak aan in 1870 toen de eerste ruw diamant uit Zuid-Afrika verscheen. De lonen stegen en er werkten meer dan 3000 mensen in de diamantnijverheid. In 1906 was 29% van de Joden actief in de diamantindustrie. De industrie trok veel arbeiders aan. Rond 1900 woonden 60.000 Joden in Amsterdam. Ze gingen meer verspreid over de stad wonen, zoals de Plantage en het Museumplein en Beethovenstraat. Geschoolde arbeiders woonden in de Pijp, de Oosterparkbuurt en de Transvaalbuurt. Er ontstonden nieuwe Jodenbuurten in het oosten en zuiden van de stad.
Socialisme en zionisme
In 1894 werd de Algemene Nederlandse Diamantbewerkers Bond opgericht. Hier werden veel Joden lid van. Zo kwam het Joods proletariaat in aanraking met het socialisme. Dit vormde een breuk met de orthodoxie en de liberale Joodse leiders. Mensen als Henri Polak, Sam de Wolff en Salomon Rodriguez de Miranda verwierven grote naam bij het socialisme.
Het zionisme kreeg aanvankelijk niet veel aanhang. De orthodoxie was tegen vanwege religieuze motieven. Het proletariaat was meer geïnteresseerd in het socialisme. Maar met de toename van antisemitisme kreeg het zionisme toch meer belangstelling. Er kwamen Duitse Joden naar Nederland, hoewel ze slechts mondjesmaat werden toegelaten. Ondertussen ging het slecht in de diamantindustrie. De werkloosheid steeg er tot 80%. Veel Joden zochten hun toevlucht in de straathandel.
De Tweede Wereldoorlog en daarna
Aanvankelijk werden Joden geïsoleerd door o.a. het dragen van een Jodenster, niet meer reizen, en enkel nog in Joodse winkels kopen. In juli 1942 begonnen de deportaties. Joden werden per trein weggevoerd via de doorgangskampen naar de vernietigingscentra. Nederland deed weinig tegen de deportaties. Veel mensen bleven doorwerken en maakten hierdoor de ondergang van de Joden mogelijk. De Joodse bevolking van Amsterdam was van 80.000 vóór de oorlog gedaald tot 5.000 na de oorlog. In de jaren 1950 groeide dit aantal tot 15.000. Veel Joden wonen tegenwoordig in Amsterdam-Zuid.