Rozemarijn, zijn geschiedenis
Zoals de botanische naam al aangeeft, ros, dauw en marinum, van de zee, groeit Rosmarinum officinalis vaak bij de kust, waar ze gedijt in de mist en het zilte opstuivende water. Dat neemt niet weg dat ze ook op de droge, kalkrijke heuvels van Zuid Frankrijk en langs de Middellandse Zee voor komt.
Ook in ons klimaat heeft rozemarijn zich ondertussen helemaal aangepast en komt met glans onze zachte winters door. Als oranjerieplant, in een mooie pot, zijn vooral de hangende soorten zeer decoratief. Ze bloeien daarbij ook nog tegendraads, vroeg in het voorjaar.
Rosmarinus officinalis, is een altijd groene struik uit de famlie der Lipbloemigen. De kleine, smalle, aromatische blaadjes lijken wanneer ze gedroogd zijn op dennenaalden. Het verse blad en de bloeiende toppen worden gedistilleerd om een etherische olie te winnen, die gebruikt wordt in de parfumindustrie en in de geneeskunde.
Namen van Rozemarijn.
Rosmarinus officinalis L., Arabisch: Iklil Al-Jabal, Chinees: Mi-Tieh-Hsiang, Duits: Rosmarin, Engels: Rosemary, Frans: Romarin, Italiaans: Ramerino, Japans: Mannenrö, Portugees: Alecrim, Russisch: Rozmarin, Spaans: Romero, Zweeds: Rosmarin
Hoe rozemarijn haar naam kreeg en hoe het komt dat haar bloemen blauw zijn, vertelt de volgende legende. Toen de Maagd Maria met het Jezus naar Egypte vluchtte, raakte haar blauwe mantel op een nacht in de toen witbloeiende rozemarijnstruik verstrikt. De volgende morgen was de bloem zo blauw als Maria's kleed en sindsdien wordt dit kruid de „roos van Maria" genoemd.
Vroegste geschiedenis van rosmarinus.
In de eerste eeuw van onze jaartelling schreef Plinius in zijn geschriften over natuurlijke historie de rozemarijn vele geneeskrachtige eigenschappen toe. In het oude Griekenland meende men dat rozemarijn in staat was de hersenen te sterken en het geheugen op te frissen. In die tijd vlochten Griekse studenten rozemarijn in hun haar wanneer ze examen moesten doen. Zo werd rozemarijn geassocieerd met de herinnering en werd ze symbool voor de trouw van geliefden, in leven en dood, bij huwelijk en begrafenis. Het was de gewoonte dat de bruidsmeisjes de bruidegom een bosje rozemarijn gaven, om hem te herinneren aan trouw.
Ook in de middeleeuwen stond deze plant in hoog aanzien en ze werd in de negende eeuw op bevel van Karel de Grote ‘Capitulare de villis’ op de keizerlijke boerderijen in midden Europa aangeplant.
Waarschijnlijk werd rozemarijn in Engeland al vóór de verovering door de Normandiërs gekweekt, want de plant wordt in een Angelsaksich kruidenboek uit de elfde eeuw aanbevolen als geneeskruid. In de middeleeuwen was rozemarijn het gewone toekruid voor gezouten vlees. Rozemarijnolie was ook een van de eerste etherische oliën die gedistilleerd werden; Raymundus Lullus maakte deze olie in 1330 door middel van verdamping en condensatie.
Dodonaeus over rozemarijn.
In de 16de eeuw zegt Dodonaeus: ‘dat Dioscorides ende Galenus scrijven dat desen Rosmarijn in water gesoden ende tsmorghens vroech eermen eenich werck doet ghedroncken die geelsucht gheneest’. Voor leverproblemen wordt hij ook vandaag nog altijd toegepast, vooral als etherische olie. Dodoens verwijst ook naar ‘Die Arabensche meesters ende die huer naerghevolcht sijn scrijven dat Rosmarijn die herssenen memorie ende sinnen versterckt ende dat hy goet es om die sprake wederom doen te comen/ ende sonderlinghe die conserve van den bloemen met suycker ghemaeckt/ tsmorghens nuchter inghenomen.’ Ook voor die memorie lijkt Rozemarijn hedendaags een toekomst te hebben. Ook het recept dat hij geeft als tandpasta lijkt mij het proberen waard: die asschen van Rosmarijn ghebrant maeckt die tanden vast ende schoon als zy daer mede ghewreven worden.
Straffe verhalen.
In de middeleeuwen was de rozemarijn, zoals vele andere kruiden, omgeven met veel bijgeloof. Men dacht dat dit kruid alleen in de tuinen van de rechtvaardigen groeide en men gebruikte het als magisch amulet ter bescherming tegen hekserij, tegen duivelse gevaren en in het bijzonder tegen het „boze oog". Een meer practische toepassing was het verbranden van de twijgjes als wierook tijdens banketten of in de rechtszalen van het zeventiende eeuwse Engeland om de rechter te beschermen tegen infectieziekten en gevangeniskoortsen. Beroemd of moet ik zeggen berucht is ook het l’eau de Reine d’Hongrie, dat er voor zorgde dat een jichtige zeventigjarige Hongaarse prinses haar gezondheid en jeugdig uiterlijk terug vondt en daardoor kon trouwen met de koning van Polen.
Het is zeker zo dat Rozemarijn in de meest zinnige en onzinnige mengsel aanwezig was. Zo zat het ook in de ‘Azijn der 4 rovers’ of de Pestazijn, die door dieven tijdens een pestepidemie gebruikt werd om ongestraft de pestlijders te kunnen beroven.Bij Paracelsus, de man die nog mythischer is dan rozemarijn zelf, zat het verwerkt in zijn beroemde balsem ‘Opodeldoch’ tegen reumatische pijnen
De al even bekende Madame de Sévigné (17de eeuw) schreef in haar literaire brieven ‘rozemarijn, ik heb het altijd bij mij en ik vind het geweldig tegen verdriet’.
Leclerc over rozemarijn.
Hoog geroemd en laag gevallen, zoals met vele kruiden, was ook rozemarijn in het begin van de 20ste eeuw bij de ontwikkeling van de chemische medicijnen in de vergetelheid geraakt, tot dat een aantal Franse artsen zoals Dr. Leclerc de kruiden en ook rozemarijn weer op een nuchtere manier gingen onderzoeken en gebruiken. Hij schrijft in zijn ‘Précis de phytothérapie uit 1954 ‘un simple doué de propriétés stimulantes incontestables. Ik heb dikwijls goede resultaten gekregen met een theeinfuus van 5 delen per honderd bij verzwakte patienten, die lichamelijk en geestelijk overspannen zijn.
Nu, toch nog 50 jaar later, zijn de opwekkende, anti-depressieve en anti-oxydantwerking van Rosmarinus steeds beter onderbouwd, al wordt de plant, waarschijnlijk door de grote concurrentie van vele andere kruiden en van chemische medicijnen, nog steeds niet veel gebruikt.