De afschaffing van de doodstraf in Nederland
Op 31 oktober 1860 werd in Maastricht Johannes Nathan terechtgesteld. Hij was de laatste in Nederland die onder het gewone strafrecht de doodstraf had gekregen. Nathan was een 27-jarige handelaar en steenbakker die schuldig was bevonden aan moord op zijn schoonmoeder. Samen met zijn vrouw woonde Nathan in bij zijn schoonouders in Broeksittard. Met zijn schoonmoeder, Sophie Driessen, kon hij niet erg overweg en regelmatig maakte hij ruzie met haar.
Laatste terechtstelling
Op 25 november 1859 wachtte hij haar op langs de weg en sloeg haar dood. Hij werd gearresteerd en ter dood veroordeeld. Nathan probeerde nog aan deze zware straf te ontkomen door een gratieverzoek in te dienen bij koning Willem III, maar die wees dat af. Voor de terechtstelling was niet veel publieke belangstelling en Nathan werd dezelfde dag nog begraven.
De verminderde interesse voor openbare vonnissen hing samen met een veranderde kijk op de mens. Onder invloed van het humanisme en de daarmee samenhangende ideeёn over de mens als individu waren de opvattingen over de doodstraf veranderd. Reeds in de 18e eeuw gingen er stemmen op om de doodstraf af te schaffen. Filosofen als Voltaire en Beccaria schreven aanklachten tegen het strafrecht in hun tijd. Dat leidde ertoe dat tijdens de Bataafse Republiek de tortuur (marteling tijdens verhoren) werd afgeschaft.
Galg
Nadat Nederland in 1813 zijn zelfstandigheid had herkregen, veranderde er niet veel op het gebied van het strafrecht. De regering besloot alleen de doodstraf niet langer te voltrekken door middel van de guillotine maar door de galg. In 1854 verving de overheid voor een aantal misdrijven de doodstraf door een vrijheidsstraf. Het ging hierbij onder meer om valsemunterij, vervalsing van staatspapieren en kindermoord door de moeder. Voor diefstal bij nacht door een groep van minimaal drie personen bleef de doodstraf gehandhaafd. Dit had waarschijnlijk te maken met de activiteiten van bendes die in periodes van voedselschaarste rondtrokken op het platteland en etenswaren stalen.
Gratie
Na 1811 werd de doodstraf wel minder vaak voltrokken. Dit had te maken met gratieverleningen. Aan misdadigers die gebruik maakten van dit recht werd regelmatig in plaats van de doodstraf een levenslange vrijheidsstraf opgelegd. Van 1811 tot 1820 spraken rechters 81 keer het doodvonnis uit en verleende de koning 42 keer gratie. Tussen 1820 en 1830 steeg het aantal keren dat gratie verleend werd tot 44 bij 74 doodvonnissen.
Kaas stelen
In de maatschappij rees in toenemende mate verzet tegen de doodstraf. Voorstanders van afschaffing wezen op de onherroepelijkheid ervan. Het was mogelijk dat iemand ter dood gebracht werd die later onschuldig bleek te zijn. Bovendien was er als deze straf opgelegd werd, geen ruimte voor bekering.
Voltrekkingen van vonnissen trokken steeds minder belangstelling. Dat bleek toen Pieter Pijnacker op 9 juni 1860 ter dood gebracht werd. Een deel van het publiek liep gillend weg toen Pieter het schavot beklom en verschillende mensen vielen flauw.
Pijnacker was in de vroege morgen van 29 oktober 1859 op weg gegaan om een kaas te stelen bij zijn werkgever, de landbouwer Cornelius Vergeer. Hij wachtte tot Vergeer vertrok om koeien te melken en pikte een kaas uit een kast. Toen Vergeers vrouw hem betrapte, bewerkte hij haar met een knuppel, stal nog wat geld, sieraden en waardevolle voorwerpen en nam de benen. Toen de boer terugkwam, was zijn vrouw dood. Al snel viel de verdenking op Pijnacker. Hij werd gearresteerd en ter dood veroordeeld.
Afschaffing doodstraf
Omdat er steeds meer tegenstand kwam tegen de doodstraf debatteerde de Tweede Kamer in het voorjaar van 1870 over dit zwaarbeladen onderwerp. Tegenstanders van afschaffing lieten zich daarbij duidelijk horen. Zij wezen op de Bijbel waarin staat dat God overheden het zwaard in handen heeft gegeven om de doodstraf aan misdadigers te voltrekken. Nadat de Kamerleden vijf dagen met elkaar gesproken hadden, werd op 20 mei een wetsvoorstel om de doodstraf af te schaffen in stemming gebracht en aangenomen met 48 stemmen voor en 30 tegen. Op 17 september ging de Eerste Kamer akkoord met 20 stemmen voor en 18 tegen, een krappe meerderheid. Binnen het militaire strafrecht en het oorlogsrecht bleef de doodstraf bestaan tot de grondwet in 1983 bepaalde dat deze straf niet meer opgelegd mocht worden.
De afschaffing van de doodstraf betekende tevens het einde van de loopbaan van Dirk Jansen die vanaf 1854 de enige scherprechter in Nederland was. Omdat de doodstraf al regelmatig omgezet was in gratie had Dirk toch niet veel meer te doen. Hij was ook laarzenmaker en na 1870 oefende hij alleen dit ambacht uit.
Eenzame opsluiting
Na 1870 werd de vrijheidsstraf de belangrijkste straf. De overheid koos voor het cellulaire systeem, waarbij gevangenen die meer dan zes maanden gekregen hadden hun straf vrijwel in totale afzondering moesten uitzitten. Men ging er vanuit dat de gevangenen hun tijd zouden gebruiken om over hun slechte daden na te denken en tot inkeer zouden komen. Dat gebeurde echter niet zo vaak. Meer heil was te verwachten van het werk van het Nederlands Genootschap ter zedelijke verbetering van gevangenen. Medewerkers probeerden gevangenen door onderwijs te verbeteren, zodat zij na hun vrijlating beter zouden kunnen functioneren in de maatschappij. In de 20e eeuw zouden deze activiteiten uitmonden in de reclassering.