Kalmoes, de geschiedenis van een oude glorie
De Kalmoes, Acorus calamus, is een van ouds bekende geneeskrachtige plant, die in ons land vroeger vrij algemeen aan het water voorkwam maar nu zeer zeldzaam geworden is. Zijn vaderland is waarschijnlijk Oost-Azië, van daar uit heeft hij zich over een groot gedeelte van het Noordelijk Halfrond verspreid. Nu is hij in de natuur praktisch verdwenen en ook als specerij of geneeskruid word hij nauwelijks nog gebruikt. Alleen als likeurkruid komen we hem nog wel eens tegen.
Etymologie van Kalmoes
De naam Kalmoes, uit het Latijnse calamus, betekent riet of rietachtig gewas. De geslachtsnaam Acorus heeft men willen afleiden van het Grieksche a, niet of zonder en kore, oogappel, omdat de plant bijzonder geschikt zou zijn om oogziekten te genezen (bij Plinius, „Historia naturalis" XXI, 13: „quia pupillis medeatur"). Waarschijnlijker en ook minder gezocht is de afleiding van a en koros, verzadiging, waarmee men verwijst naar de eetlustopwekkende werking van kalmoeswortel.
Dioskorides en Kalmoes
Dioscorides, de 1ste eeuw eeuw na Christus, moet de plant reeds onder den naam akoron gekend en beschreven hebben, volgens hem zou de wortelstok urinedrijvende eigenschappen bezitten, long-, borst-, lever-, milt- en oogziekten genezen en als tegengif werkzaam zijn. De beste soorten kwamen in zijn tijd uit Colchis, een land aan de Oostkust van de Zwarte Zee , en uit Galatië, een land in Klein-Azie. De laatste soort werd door hem asplenion of „miltkruid" genoemd, van a, niet en splen, milt, omdat men bij zijn gebruik de pijnlijke miltsteken niet meer voelde.
Twijfel over kalmoes
Verschillende schrijvers, onder andere Tschirch en Dragendorff houden de akoron van Dioscorides echter voor een Irissoort, en wel de Iris pseudacoris, de Gele lis, uit de familie der Iridaceae, die vooral in niet bloeienden toestand op den Kalmoes lijkt en er vroeger wel mee verwisseld werd. De Kalmoes zou dan bij Dioscorides onder den naam kalamos aromatikos beschreven zijn.
Er is nog steeds geen overeenstemming over de geschiedenis van deze plant, Ook in den Bijbel, Exodus 30 : 23, komt een Kalmoes (kenë bösem) voor, die waarschijnlijk de uit India afkomstige, geurende grassoort Andropogon Calamus aromaticus Royle (Cymbopogon Martini Stapf) is. Het is tevens deze plant, die door velen voor de kalamos aromatikos van Dioscorides gehouden wordt. Tot ver in de Middeleeuwen was de Kalmoes in Europa als inheemse plant niet bekend en de kruidenboeken uit de eerste helft der 16e eeuw kenden hem slechts als buitenlandse drogerij.
Dodonaeus en Kalmoes
De bekende kruidkundige Dodonaeus schrijft bijvoorbeeld in zijn kruidenboek (1554): „Calamus is een wortel ende van een geslachte van riet in Indien wassende". Omtrent „Cracht ende Werckinghe" schrijft hij onder meer: „Calmus ghedroncken doet water maken (is urinedrijvend), Deze selve wortel es allen den inwendigen leden der maghen, lever, milte seer goet." Hij geeft een herhaling van hetgeen reeds bij Dioskorides staat vermeld.
Matthiolus en anderen
De eerste botanicus, die in Europa de levende plant in handen kreeg, was Pierandrea Matthioli, die haar in 1565, toen hij te Praag als lijfarts van aartshertog Ferdinand werkzaam was, van de keizerlijken gezant aan het Turkse Hof, Angerius Busbequis, ontving. De toegezonden plant was afkomstig uit de omgeving van een groot meer in Klein-Azië, Matthiolus gaf van haar een afbeelding en beschrijving in zijn „Commentarii in Dioscoridem" (1544) onder den naam Acorum legitimum (echt) en vermeldde tevens dat men haar ten onrechte ook wel Calamus aromaticus noemde.
De Fransche botanicus Charles de l'Ecluse (Clusius) ontving in 1574 van dezelfde gezant Acorus Calamus. De Turken gebruikten, zooals Clusius vermeldt, geconfijten kalmoes als voorbehoedmiddel tegen besmetting. Een uitstekende beschrijving en afbeelding van den kalmoes gaf ten slotte Hendrik van Rheede tot Draakenstein (1635—1691), stadhouder van de Oost-Indische Compagnie op Malabar de daar voorkomende planten in zijn „Hortus Malabaricus" beschreef. Rheede beschreef den Kalmoes onder den Sanskritischen naam ,,vacha". Onder dezen naam moet hij in de Indische artsenijkunde reeds heel vroeg bekend geweest zijn.
Vooral de plantkundigen Clusius (1534—1598), Camerarius (1526—1609) en Bauhinus (1560—1624) moeten zich veel moeite hebben gegeven om kalmoes in onze Europese tuinen in te voeren. Echt ingeburgerd in de natuur is de plant pas in het begin van de 17e eeuw. Bij ons vormt de kalmoes geen zaad, waarschijnlijk omdat de temperatuur niet hoog genoeg is, hij verspreidt zich echter met behulp van zijn kruipenden wortelstok.
Kalmoes in de wereld
Wereldwijd was en is Kalmoes nog populair. In Turkestan word de, in hete as gebakken wortelstok bij hoest en zelfs bij TBC ingenomen. De Letten verdreven met het fijngehakte kruid de vlooien uit hun bed. En Ainslie vermeld in zijn 'Materia medica of Hindoestan' uit 1813, dat de drogisten in Madras gestraft werden, als ze weigerden om 's nachts kalmoes te verschaffen voor kinderen met 'onderlijfsziekten'.
Kalmoes in de apothekersboeken van 19de en 20ste eeuw
Kalmoeswortelstok, Rhizoma Calami, werd in de farmacie gebruikt als aromatisch corrigens in poeders. Hij was een bestanddeel van de Species amarae, Koortskruiden of Bitterkruiden, die als thee getrokken (op water of wijn) tegen maagstoornissen werden gebruikt. Tinctura Calami (bereid met behulp van verdunden spiritus) is eveneens als stomachicum (maagmiddel) in gebruik en kwam ook voor in mond- en gorgelwater.
Ook in de diergeneeskunde werd de kalmoeswortel tegen maagcatarrh van paarden gebruikt. De werking wordt farmacologisch verklaard door het aanwezige, bitter smakende acorine. De aromatische smaak van den wortelstok is te danken aan de vluchtige olie, waarin meerdere terpenen, verder kalmoeskamfer en asaron voorkomen. De gedistilleerde Kalmoesolie, Oleum Calami, werd het eerst vermeld in een prijslijst van een apotheek in Frankfurt van het jaar 1582. Zij werd vooral in de likeurfabricage verwerkt, zoals veel andere bitterstofplanten. Als maagversterkend middel dienden in het bijzonder de met suiker ingekookte wortelstok en de kalmoeslikeur.
Kalmoesafkooksel werden uitwendig als huidprikkelende, z.g. versterkende baden gebruikt, om bij zwakke, rachitische en scrophuleuze kinderen de algemene ontwikkeling te bevorderen. Kalmoestinctuur werd ook uitwendig bij spierreuma gebruikt. Verder was de wortelstok als kauwmiddel tegen slecht reukende adem (foetor ex ore) en om het roken of pruimen te ontwennen, nogal populair.
Een oude, ondertussen overleden kennis van mij, had nog de gewoonte om dagelijks op een stukje kalmoeswortel te kauwen.
Hedendaags is de wortel nog weinig gekend, we gebruiken nu veel meer de andere zogenaamde amara aromatica zoals Engelwortel, Alsem en Gele gentiaan.
© 2008 - 2024 Herborist, het auteursrecht van dit artikel ligt bij de infoteur. Zonder toestemming is vermenigvuldiging verboden. Per 2021 gaat InfoNu verder als archief, artikelen worden nog maar beperkt geactualiseerd.
Gerelateerde artikelen
De geneeskracht van kalmoesKalmoes is een plant met eetbare jonge bladeren en wortel. Hij groeit in Nederland het liefst langs de waterkant. Van oo…
Amaretto de likeurAmaretto is een zoete, Italiaanse likeur met amandel smaak. Het is gemaakt van een basis van abrikozenpitten of amandele…
Zelf likeur makenEen lekker maar over het algemeen prijzig drankje: likeur. Relatief voordelig is het zelf te "maken". De eerste aanschaf…
Kerkmuziek in de eerste eeuwenIn het tweede deel van de Bijbel, het Nieuwe Testament, staan erg weinig verwijzingen naar muziek. In de samenkomsten we…
Bronnen en referenties
- Marzell. Unsere Heilpflanzen.
KruidMail Acorus calamus. Documentenmap. Maurice Godefridi. Uitgave Herboristen Opleiding.