Orkestratie en Klankkleur bij Claude Debussy
In dit artikel wordt bondig de orkestratie en klankkleur bij composities van Claude Debussy ingegaan. Aan de hand van voorbeelden van verschillende van Debussy's composities wordt de componist zijn gedachtegoed over deze materie belicht.
Debussy's stijl
Weber was de inspiratiebron voor Debussy’s orkestratiepraktijk. Debussy bewonderde vooral de ouverture van Der Freischütz. In tegenstelling met zijn lof voor Webers stijl haalde hij fel uit naar de ‘orkestcocktail’ van Wagner en Strauss. Ondanks deze bewondering en afgunst creëerde Debussy een eigen stijl op basis van traditionele elementen: violen verdeeld in vele partijen, genereus gebruik van harpen, individualisering van de houtblazers, de koperblazers ‘gesluierd’ en, uitgezonderd in La mer en Ibéria, wordt het slagwerk discreet toegepast.
Enkele uitzonderingen
Naast deze ‘algemene’ stijl springen enkele composities op basis van de klankkleur er bovenuit. De bijzondere splitsing van de cello’s in het eerste deel van La mer is, door de klank die deze opdeling voortbrengt, een eerste voorbeeld. Een tweede is een passage uit dezelfde compositie waarbij het samenspel tussen de Engelse hoorn en twee cello’s opvallend is. Een derde is de combinatie van hoorns en lage violen op het einde van de Prélude.
Doelgericht
Debussy combineerde instrumenten of verdubbelde passages niet zomaar. Hij zocht naar een specifieke kleur, die een bepaalde sfeer oproept. Het gebruik van het lage register van de fluit om melancholie uit te drukken is slechts één voorbeeld om een bepaalde atmosfeer te creëren.
Ideale klank
Resonantie van de piano
Een andere passie van Debussy was de (resonantie van de) piano. Deze fascinatie wordt gereflecteerd in zijn eigen piano, een Blüthner met Aliquotsysteem, waarbij een extra snaar meetrilt zonder aangeslagen te worden. Een ander verlangen was de intentie om de zangstem als orkestinstrument te gebruiken. Printemps is een goed voorbeeld van een werk waar hij de stem in het orkest integreerde.
Debussy’s verlangen naar de ideale klank hield een revolutie voor het orkest in. Strijkers moesten in een cirkel rond de andere instrumenten zitten. Fagotten plaatste hij naast de cello’s; klarinetten en hobo’s naast de violen.
Een essentiële bouwsteen
Klankkleur is een essentiële bouwsteen van Debussy’s muziektaal. In zijn Etudes voor piano is dit goed te zien. Verborgen achter een pedagogisch kader zijn deze twaalf stukken een ontdekking van abstracte intervallen of – in de laatste vijf – van de sonoriteit en de klankkleur van de piano. Debussy stelde dus veel eisen aan zijn muziek, maar hij liet de uitvoerder niet in de kou. Hij hielp deze met instructies en gaf beschrijvingen die hielpen de gevraagde doelstellingen te bereiken.