Kleding in de Middeleeuwen
De Middeleeuwen is de periode tussen 500 en 1500 na Christus. Deze periode is verdeeld in verschillende perioden. Zo heet de periode tussen het jaar 100 en 1200 de Romaanse tijd en de periode daarop is de Gotiek. Hoe zag de kleding er in deze tijd uit en hoe werd het gemaakt?
Armen
Er is niet veel bekend over de kleding van de armen in de Middeleeuwen, aangezien zij hun kleding droegen totdat het helemaal versleten was. Rijken daarentegen werden vaak geschilderd en deze schilderijen zijn bewaard gebleven en kan ons zo een beeld geven over hoe zij er uitzagen in de Middeleeuwen.
In de Middeleeuwen was er een grootverschil tussen arm en rijk. Armen maakten hun kleding namelijk zelf. Dat deden ze doormiddel van spinnen en weven van de stof. De kleding van de armen kende eigenlijk geen mode. De mannen droegen een tuniek tot boven hun knieën met daaronder een maillot of beenkappen. De tuniek was zo kort, omdat ze dan beter konden werken en paardrijden. Over hun hoofd en schouders droegen ze een soort capuchon die hen kon beschermen tegen de wind en regen. Vrouwen droegen bijna hetzelfde, alleen de tuniek van de vrouwen was langer. De kinderen droegen weer de zelfde kleding als de ouders, daardoor was er dus niet veel variatie. De haardracht van de armen en de dienaren was meestal dat de mannen lang haar hadden.
Adel
De kleding van de adel kende wel mode. Zij droegen hele mooie kleding die meestal was gemaakt van het duurste materiaal in die tijd, zoals zijde en fluweel. Deze stoffen en de stof katoen waren zo kostbaar, omdat ze uit het Midden- en Verre Oosten kwamen. Wol, linnen en bont kwamen veel meer voor in de ze periode. Later in de Middeleeuwen kwamen er door kruistochten contact tussen Europa en het Oosten waardoor deze stoffen makkelijker verkrijgbaar waren. De kleding van de adel waren vaak geverfd in felle kleuren. De vrouwen droegen jurken of rokken die altijd tot over de enkels kwamen. Vaak zaten er in de bovenkleding spleetjes of gaatjes, waardoor de kleding daaronder ook goed te zien waren. In de jurken zaten veel plooien, waardoor de jurk erg wijd was en vaak tot op de grond kwam. Deze jurk was gemaakt in verschillende lagen. De eerste laag was een soort lang onderhemd vaak gemaakt van linnen. Dit werd de “Chaisne” genoemd. Daar overheen droegen ze een zijden of wollen onderkleed met lange mouwen, de “Cotte”. De mooiste laag was het overkleed. Deze was korter dan het onderkleed en mooi geborduurd. Dit werd de “Bliaud” genoemd. De vrouwen legden met hun kleding nadruk op hun taille en boezem en droegen vaak gordels versierd met juwelen of metalen platen. De kledingstukken van de man hadden ook veel plooien en waren ook wijd. Ook de man droeg kleding in verschillende laagjes over elkaar heen. Deze lagen hadden de zelfde namen als bij de kleding van de vrouw. Wel hadden deze kledingstukken andere modellen. Zo had de man kortere kleding zodat hij kon paardrijden. Mannen en vrouwen van de adel droegen mantels of capes in de Middeleeuwen. Dit was een “Sagum”. Deze cape werd vast gezet met een sierspeld op het rechterschouder. De adellijke mannen droegen vaak wapenuitrusting bij zich. De mensen hadden ook een bepaalde haardracht. Zo bedekten de getrouwde vrouwen hun haren en waren de edel-mannen kortgeknipt. De mannen droegen vaak een kaproen. Dit was een soort hoofddeksel.
Hoe werd kleding gemaakt in de Middeleeuwen?
In de Middeleeuwen werd de meeste kleding gemaakt van wol en linnen. Veel mensen werkten ook met wol en daarom was het een ambacht geworden. Daardoor kon men aan wol verdienen. Wol werd geweven. Dit deden ze in verschillende stappen. Zo gingen ze hun schapen scheren in een droge periode in de lente. Elke soort schaap heeft zijn eigen soort wol. Met het ene wol was makkelijker te werken dan met het andere soort wol. Dit wol wordt vuil gesponnen, vanwege het natuurlijke vet wat in het wol zit. Dit heet lanoline. Daardoor is de vacht zacht en gemakkelijk te verwerken. Ook maakt lanoline het schapenwol makkelijk om te spinnen. Nadat het wol is uitgezocht wordt het gewassen. Het vuil, zweet en het vet wordt dan verwijderd. De wol wordt daarna gewassen in zacht water, zodat het mooi blijft. Daarna wordt het uitgehangen, maar dat gebeurt niet in de zon, want dan verbleekt het. Wanneer de wol droog is wordt het geklopt. Het overgebleven vuil en de pluisjes vallen daarbij uit het wol. De mensen gaan het daarna smouten. Hierbij kijken ze of de vacht wel vet genoeg is voor bewerking, want als dit niet het geval is, dan gaan ze het invetten. Ook moet het wol worden gekaard, zodat je het beter kunt spinnen. Dit is een soort van kammen en dit wordt dan ook gedaan door twee kammen. Hier zitten allemaal ijzeren haakjes op. Bij het kaarden worden de kammen heen en weer bewogen. Door het kammen van het wol komen de haren in dezelfde richting te liggen en wordt het ook veel sterker en gladder. Het kammen van het wol lijkt heel erg op het kaarden, maar hierbij worden de lange haren van de korte haren gescheiden. Ook dit is met twee kammen, maar deze worden verwarmd in warm water.
Er waren bepaalde regels voor het kaarden van de wol. Als je je niet aan deze regels hield, dan kreeg je een boete. Een aantal regels waren: Niet kammen als het hard vriest en als de wevers niet kunnen weven.
- Niet meer dan twee partijen wol in huis hebben. Je mag pas beginnen aan de tweede partij als je de eerste helemaal klaar hebt.
- Gekamde wol moet gelijk weggebracht worden.
- Wol moet minimaal zes keer gekaard worden.
- Niet kammen met een kam met beschadigde tanden.
- De wevers mochten geen weegschaal of gewichten in huis hebben, want ze mochten niet kijken hoeveel wol ze aan het einde van de dag hadden overgehouden.
Na het kaarden en het kammen wordt het draad gesponnen. Met spinnen is het de bedoeling om de vezels in elkaar te draaien en zo een draad te maken. Dit kun je op verschillende manieren doen. De eerste mogelijkheid is om een spinstok te gebruiken. Hier moet je een draaiende beweging maken, maar dit is erg lastig om te doen en het gaat helemaal niet snel. Later is er een spinnenwiel ontworpen. Dit wiel moet je met je hand aandrijven. Later kon dit met een pedaal waardoor het aandrijfwiel gaat draaien doormiddel van een aandrijfsnoer. Door dit snoer gaat de klos draaien. Er wordt aan het begin van het spinnen een begindraad geknoopt. Deze houd je vast met je linkerhand, terwijl je rechterhand een stuk wol vasthoud dat helemaal is uitgepluisd. Als het draad klaar is, wordt het stevig gemaakt met lijm wat ze maakten van slachtafval, gelatine.
Nadat men dit had gedaan, konden zij beginnen met weven. Door te weven met een scheerraam ontstond er een mooi kleed. De kleden hadden vaak de zelfde formaten, maar zodra men een groter kleed nodig had, kon men dit doen met twee wevers. Hierna werd het kleed gecontroleerd op de kwaliteit en werden de foutjes hersteld. Dit deden ze door de lakens te scheren en te ruwen. Ruwen is een handeling waarmee ze met kaardenbollen (dat waren bollen met allemaal haakjes eraan) haartjes uit het laken halen.
Door te vollen maakten ze de kleden op de gewenste maat en lieten ze het er viltig uitzien. Wat de mensen daarvoor deden is heel eigenaardig. Ze liepen namelijk uren lang over de kleden heen in een trog (voederbak) waar een mengsel in zat van urine en boter. Hierdoor ging de wol samen klitten en begon het te krimpen. Later deden ze dit met molen. Daar deden ze het vaak eerst met klei en water en later met boter en vet, want hierdoor werd het doek losser.
Na al deze handelingen werd het doek weer uitelkaar getrokken, zodat het weer uitgerekt en kleiner was. Dit moest heel voorzichtig en duurde meestal een paar dagen, want met dit proces zou je het laken kunnen beschadigen. Daarna werden ze opgevouwen en verkocht en mensen maakten er zelf kleding van.
Ook kon het wol worden geverfd, maar dit deden ze vaak al na het spinnen of na het weven. Deze verf haalden ze uit de natuur. Zo gebruikten ze planten en insecten om verschillende kleuren te krijgen.