Kleding van de Inuit
Het bekende beeld van Inuit is dat ze in dikke bontjassen lopen die zelf gemaakt zijn van bijvoorbeeld zeehondenhuiden. Maar hoe wordt een jas bijvoorbeeld gemaakt, dragen mannen en vrouwen dezelfde soort kleding en wat dragen de kinderen eigenlijk voor kleding?
Ontstaan
Voor de Inuit is de kleding eigenlijk het belangrijkste middel om te kunnen overleven. Ze worden beschouwd als de uitvinders van de warmste en lichtste kleding ter wereld. Daarnaast is kleding een manier om te laten zien wat voor smaak de persoon heeft en worden tegelijkertijd de talenten van de maker getoond. Kleding heeft voornamelijk een praktisch nut en de verschillen tussen mannen en vrouwenkleding zijn goed zichtbaar.
De kleding wordt alleen door de vrouw gemaakt. De man zorgt voor de huiden en de vrouw wast en droogt deze. Het is een heel karwei om van bijvoorbeeld een zeehondenhuid een goede jas of broek te maken. Allereerst wordt het spek van de huid af geschraapt met een ulu (een mes met een rond lemmet speciaal voor de vrouw). Het is een kunst om de huid helemaal heel te houden, anders is deze niet goed meer te gebruiken. Omdat de kleding uit een dubbele laag huiden bestaat, is er een soort ‘basisdracht’ ontwikkeld. Dit houdt in dat de binnenlaag met het bont naar binnen wordt gedragen en de buitenlaag met het bont naar buiten. In Canada en Groenland worden voor het maken van kleding verschillende soorten huiden gebruikt. In Noord-Canada gebruikt men voor de winterkleding hoofdzakelijk de huid van de kariboe (soort eland), omdat de poreuze haren voor een goede luchtcirculatie zorgen. In Noord-Groenland zijn huiden van meerdere diersoorten geschikt om kleding van te maken. Hierbij zijn de zeehond, ijsbeer, kariboe en de poolvos favoriet.
De huid van bijvoorbeeld de ijsbeer zou veel geld kunnen opleveren als de Inuit deze zou verkopen, zodat westerse mensen er bijvoorbeeld hun huis mee kunnen versieren. Maar zij doen dit niet, omdat de huiden meestal verknipt worden om er broeken van te maken. De huid van de ijsbeer wordt om twee redenen gebruikt. Ten eerste is het een onderdeel van de traditionele kledij en ten tweede geeft de broek een onontbeerlijke bescherming in het ijskoude klimaat van Noord-Groenland.
Vrouwenkledij
Wanneer een vrouw een kind krijgt, moet het natuurlijk ook warme kleding hebben om tegen de kou beschermd te worden. De jas van de vrouw is speciaal ontworpen, zodat de baby eronder gedragen kan worden. Achter tegen de rug van de moeder is hiervoor een ruimte ‘gereserveerd’. Het kind krijgt een riem om zich heen en zit hiermee vast aan de taille van de moeder. Hierdoor kan de moeder het kind in één keer van haar rug via haar oksel naar haar borst trekken, zodat ze het kan voeden zonder dat het kind aan de ijskoude lucht wordt blootgesteld. Ook heeft de jas zeer brede schouders en vrij korte mouwen, zodat ze heel snel haar handen naar binnen kan trekken om het kindje te verzorgen. Om de voetjes van het kindje warm te houden, zitten deze onder de oksels van de moeder en dienen dus als een soort centrale verwarming.
In koud weer trekken vrouwen zowel een binnen als een buiten jas aan, die allebei volgens hetzelfde patroon zijn gemaakt. Mogelijke koude luchtstromen die door de eerste jas zijn heen gekomen, worden op deze manier tegengehouden door de tweede jas. Daarnaast zit in een jas nooit een rits, maar wordt altijd over het hoofd aangetrokken. Hierdoor wordt ook voorkomen dat er warmte verloren gaat. De laarzen van de vrouw awatilik vormen een soort onderbroek zonder kruis. Bovenaan de laars zit een gedraaide rattenstaart die rond het middel om de riem van de broek wordt gebonden. De vrouwen dragen over het algemeen de broek met de leerzijde naar binnen, dit heeft waarschijnlijk te maken met de lichaamshygiëne van de vrouw.
Tegenwoordig heeft iedereen een bepaald soort kleding die hij of zij leuk vindt. Dit is ook het geval bij de Inuit. Deze verschillen zijn goed te zien in de verschillende regio’s. Bij de Copper Inuit is de stijl erg kenmerkend. Er is veel ruimte over bij de schouders en de jas loopt op de rug in een punt naar beneden.
Vrouwen versieren hun lichaam ook met tatoeages. Op plekken zoals het gezicht, de handen en de armen wordt gebruik gemaakt van stereotype geometrische patronen, die passen bij het karakter van de vrouw. De tatoeages worden gezet met behulp van een koperen naald en een draad die ‘geschuurd’ is met het roet van een olielamp.
De draad wordt door de huid getrokken en laat de roet van de olielamp achter op de huid. Omdat het tatoeëren erg pijnlijk is, duren de meeste sessies erg kort en kan het dus een aantal jaren duren voordat het proces helemaal is afgerond.
Mannenkledij
De beste huid om kleding van te maken, is die van de kariboe en dan vooral van dieren die in de zomer geschoten zijn. Dit omdat de vacht dan nog niet te dicht behaard is. De complete uitrusting van een jager bestaat uit:
- Twee huiden voor de bovenkleding
- Twee huiden voor de onderkleding
- Één huid voor de broek
- Één huid voor de kousen
- Twee huiden om een slaapzak van te maken.
De restanten van de huid worden gebruikt om schoeisel, zolen en wanten van te maken. Aangezien de zolen zeer snel slijten, heeft de Inuit daar iets op gevonden. Zodra de zool versleten is, wordt een lint van zeehondenvel zig-zag onder de zool genaaid, zodat deze stroef wordt. De huid van zeehonden is absoluut waterdicht en er bestaat dus maar een kleine kans dat er water in de laarzen loopt. Daarnaast naaien de vrouwen met een dubbele naad de laarzen op een bepaalde manier dicht, waardoor een waterdicht stiksel ontstaat.
De kleding wordt door de man in een vaste volgorde aangetrokken:
- Allereerst trekt hij een attigi aan. Dit is een soort onderhemd waarvan de bontkant naar binnen gekeerd is.
- Daarover gaat de kolitark (bovenkleed) dat met het bont naar buiten wordt gedragen.
- Zijn broek heet krarlik. De vacht is naar binnen of naar buiten gekeerd en is soms zelfs dubbel. Mocht het heel koud zijn, dan trekt de man ook wel eens twee broeken over elkaar aan.
- De jager trekt warme sokken aan, met het bont aan de binnenkant.
- Dan komt een soort laars tot de knie, de mitkrolik. Deze laarzen worden gemaakt van het vel van de poten van de kariboe. Het voordeel van dit vel is dat het uitermate sterk is en bestand is tegen sneeuw en ijs. Daarom worden ook de handschoenen van dit deel van de huid gemaakt.
- Over de mitkrolik wordt nog een paar laarzen (tuktukrotit) aangetrokken met de vacht aan de binnenkant.
De jas is voorzien van een muts en heeft veel smallere schouders dan de jas van de vrouw. Dit is omdat de man geen baby bij zich hoeft te dragen. De jas is gemaakt van kariboehuiden en de nog aanwezige oren van het dier versieren de punt van de jas. De mouwen zijn heel kort om te voorkomen dat ze hinderen bij de dagelijkse bezigheden (zoals de jacht). De mouwen worden voorzien van witte tussenstukken van lichtgekleurde stukken huid die de borst en de armen versieren.
Mannen dragen vaak amuletten bij zich en er zijn drie soorten amuletten die veelal gedragen worden: één die voor succes bij het jagen zal zorgen, één voor bescherming en één amulet dat ontworpen is om de relatie met het bovennatuurlijke te versterken. Wat hun functie ook is, ze bestaan allemaal uit delen van dieren of andere natuurlijke voorwerpen. Deze amuletten worden op hun jas genaaid, zodat de man ze niet kunnen verliezen. Soms heeft een man zoveel amuletten bij zich, dat hij hierdoor een speciale band op zijn jas heeft. Net als vrouwen laten ook mannen zich soms tatoeëren. Niet ter decoratie, maar als een manier om hun dapperheid te tonen. Vaak gebruiken zij de vorm van schuine strepen over hun gezicht of een kruis op hun schouder. Hierdoor wordt de drager als een succesvolle (walvis)jager weergegeven.
Kinderkledij
De kinderen hebben andere kleding dan hun ouders. Baby’s hebben alleen een luier van kariboe huid om en zijn voor de rest naakt. De eerste paar weken of zelfs maanden brengen zij door onder de jas van hun moeder en omdat het daar lekker warm is, hebben ze geen kleding nodig. De baby’s spelen in de iglo of de tent op kariboe huiden. Als er veel muskieten zijn, bedekt de moeder het gezicht van de baby met een stukje huid of ze wappert met de vleugel van een vogel om de muskieten van de baby weg te houden. Pas wanneer een kind kan lopen, krijgt het zijn eerste kledingsstuk. Dit bestaat meestal uit een pak met een muts en aan de achterkant een flap zodat de luier gemakkelijk verwisseld kan worden. In tegenstelling tot de kleding van de volwassenen, is de kleding van de jonge kinderen veelal onversierd. De handschoentjes zijn maar half aan de jas vastgenaaid, zodat het kind makkelijk kan spelen of verzorgd kan worden. Om het pak af te maken, krijgt het kind schoenen van zeehondenvel aan. Het pak is meestal gemaakt van kariboehuid en dan vaak van een kariboekalf. De muts is gemaakt van de kop van een dier; met de oren en het gewei er nog aan. Dit wijst op een symbolische, magische relatie tussen de anatomie van de kariboe en dat van het kind. Naast kariboehuid, wordt ook de huid van de grondeekhoorn veelvuldig gebruikt. Het is bijzonder zacht, verliest weinig haar en het schimmelt niet snel wanneer het nat is geworden. Op de leeftijd van vijf of zes jaar verandert de kledingstijl opnieuw. Nu gaat de kleding meer lijken op die van de volwassenen, waarbij de jas en broek gescheiden zijn. Het enige verschil is dat de broek en schoenen nog wel vaak uit één stuk bestaan en dat jonge meisjes niet de grote hip-wader laarzen van volwassen vrouwen dragen. De jassen van meisjes en jongens verschillen niet zoveel. De meisjes hebben meestal wijdere schouders naar de jassen van hun moeder. De kinderjassen zijn aan het einde meestal recht afgeknipt, terwijl die van de ouders in een punt lopen. Versieringen op de jas zijn minimaal. Er zijn zelfs geen tussenstukken op de borst of andere kleurrijke mozaïeken aanwezig.
Er zijn meisjes die de kleding uit hun jeugd dragen totdat ze gaan trouwen. Dit in tegenstelling tot de jongens. Deze beginnen met het dragen van ´mannenkleding´ wanneer zij volwassen worden en zij actief met jagen en vissen met hun vaders hulp beginnen. Het komt voor dat meisjes erg vroeg trouwen, soms zelfs nog voordat zij hun eerste menstruatie hebben gehad.
Kinderen zijn de meest kwetsbare leden van de groep. Ze dragen, net als mannen, amuletten ter bescherming, maar ook als spirituele hulp voor hun toekomstige carrière. De plaats van de amulet op de jas is bepalend voor zijn kracht. De meest voorkomende plaats voor een amulet is op de binnenjas en dan vaak op de rug. Naast de spirituele bescherming door amuletten, geloven de jongens, door lang haar te dragen, dat zij zo beschermd worden tegen gevaar. Ook bestaat de gewoonte dat, wanneer er in een groep enkele broertjes of zusjes omgekomen zijn door een ziekte of een ongeluk, een overlevende de kleding van het andere geslacht aantrekt. Dit omdat het een manier is om zich tegen kwaadaardige geesten te beschermen. Kleding is dus een bescherming tegen zowel fysieke als spirituele gevaren.
De grote kinderen, zowel jongens als meisjes, dragen een soort hansop (
atartaar) met een opening bij de billen. Dit is erg handig als hij of zij in een gure sneeuwstorm naar de wc moet. Over de
atartaar komt de bovenkleding, die ook een opening heeft. Om de kinderen tegen de kou te beschermen hebben ze op het hoofd een losse kap met franje rondom de hals. Zodra de meisjes groter worden, gaan ze dezelfde soort kleding dragen als hun moeder. Het enige verschil is dat de punt aan de achterkant van de bovenjas opgerold is en met een koordje aan beide kanten wordt vastgemaakt. Pas als het meisje voor de eerste keer ongesteld is geworden, mogen deze koordjes losgemaakt worden.
Kleding nu
Traditionele kleding zoals hierboven genoemd komt niet zo veel meer voor in de samenleving van de Inuit. Vooral de jongeren lopen in moderne Amerikaanse kleding, zoals jeans. Oudere vrouwen dragen nog wel vaak over hun westerse kleding ‘
parka covers’. Maar tijdens speciale festiviteiten, zoals het jaarlijkse Native Art Festival of Native Olympic Games, ziet men nog vaak traditionele elementen naast de westerse kleding zoals de parka covers, laarzen van huiden en de prachtig versierde bontjassen.