Nature versus nurture: het ontstaan van het debat
Wordt ons gedrag bepaald door onze genen of door onze omgeving? Dit is de vraag die wetenschappers al jaren bezig houdt en is tevens de basis van het nature-nurture debat. Maar hoe is dit debat ooit ontstaan en hoe heeft het zich in al deze jaren ontwikkeld?
Het ontstaan van het debat
De discussie over het ontstaan van de eigenschappen van de mens begon op het moment dat mensen over het leven gingen nadenken. Aristoteles, die leefde van 384-322 v Chr., was de grondlegger in de middeleeuwse filosofie, ook wel scholastiek genoemd. In de zestiende- en zeventiende eeuw bestond de filosofie vooral uit commentaren van Aristoteles en middeleeuwse filosofen. De theorieën moesten overeenkomen met het christelijke geloof en alles op de wereld werd verklaard door de vier elementen; aarde, water, vuur en lucht. In deze tijd ontstonden twee stromingen die ieder een verschillende visie hadden op aangeboren en aangeleerde eigenschappen. Deze stromingen waren het empirisme en het rationalisme.
In het empirisme werd vooral gedacht dat alle kennis van de mens uit ervaringen ontstond. De grondlegger van het rationalisme was Plato, die van 427-327 v. Chr. leefde, hij was leraar van Aristoteles, die zelf een empirist was. Plato was sceptisch tegenover het idee dat kennis voortvloeide uit ervaringen. Hij vond de prikkels die mensen ontvangen in hun leven als een droomwereld en het enige wat hij echt betrouwbaar vond, was alles dat aangeboren was. Het empirisme van toen is vergelijkbaar met de nurture uit het huidige debat en het rationalisme van toen met de nature van nu. Na deze periode duurde het lang voordat er nieuwe filosofische invloeden over dit onderwerp kwamen.
Rationalisme
Nieuwe invloeden in het rationalisme ontstonden door René Descartes (1596-1650). Hij bood weerstand tegen de middeleeuwse filosofie door naast filosofie een onderbouwend wetenschappelijk onderzoek te doen. De eerder vastgelegde doctrines en onderzoeken van de christelijke kerk werden door Descartes niet gevolgd. Hij had vooral veel vertrouwen in de menselijke mogelijkheden en de onafhankelijke geest.
Empirisme
In het empirisme zorgde Francis Bacon (1561-1626) voor nieuwe invloeden. Bacon bood, net als Descartes, weerstand tegen de middeleeuwse filosofie. Hij waarschuwde dat men niet onze waanbeelden moest blijven leven. Bacon vond dat wetenschap zich alleen kon ontwikkelen als we nauwlettend waarnemen wat de natuur ons laat zien. Hij geloofde dat we echte kennis kunnen verkrijgen door te observeren. Bacon werd beschouwd als een van de vaders van de wetenschappelijke revolutie. Het begrip 'tabula rasa' (onbeschreven blad) werd door hem bedacht omdat hij ervan uit ging dat mensen zonder enige kennis geboren worden. Na de geboorte kan men kennis van de wereld krijgen door middel van onze zintuigen. In het empirisme wordt dan ook veel waarde gehecht aan opvoeding en het empirisme ging later over in nurture.
Materialisme
Binnen het empirisme is het materialisme een belangrijke stroming. Deze stroming gelooft alleen in datgene dat materiaal en stoffelijk is. Gevoelens en waarnemingen worden gezien als producten van materiële oorzaken. Klassieke filosofen binnen het materialisme zijn Hobbes en Locke.
Thomas Hobbes (1566-1679) geloofde in de wetmatigheden van de materiële wereld en geloofde niet in een niet-materiële werkelijkheid. Het enige wat volgens hem bestond is het materiële-lichamelijke en de mens had dus geen geest of niet-lichamelijke ziel. Hij was van mening dat alle verschijnselen uit stofdeeltjes bestonden, dus ook het bewust zijn of de ziel van mensen zou voortkomen uit de bewegingen van stofdeeltjes in de hersenen.
John Locke (1632-1704) was ook filosoof binnen het materialisme. Hij was het niet eens met het rationalisme, omdat hij rede alleen te beperkt vond om als fundament voor kennis te dienen. Daarvoor was volgens hem ook ervaring en reflectie daarop nodig. Ook Locke geloofde in de 'tabula rasa'. Een mens begint met 'lege' hersenen die door ervaringen en indrukken worden gevuld. Locke beweerde dat alle kennis uit ervaringen en de daaropvolgende reflectie werd gehaald. Ideeën vond hij geen objecten, maar dingen die de geest representeren. Hij splitste deze ideeën in primaire en secundaire kwaliteiten. De primaire kwaliteiten zijn de ideeën die direct overeenkomen met de materie die het veroorzaakt heeft, zoals grootte en getallen. De secundaire kwaliteiten, zoals smaak, kleur of temperatuur, hebben geen overeenkomsten met hetgeen waardoor het veroorzaakt is. Daarnaast onderscheidt Locke de samengestelde ideeën: deze worden gevormd door de combinatie van meerdere enkelvoudige ideeën. Een voorbeeld hiervan is een appel, dit is een verzamelnaam van bijvoorbeeld de enkelvoudige ideeën rood, rond en zoet.
Idealisme
Het idealisme is de tegenovergestelde stroming van het materialisme binnen het empirisme. De filosofen binnen deze stroming herleiden alles tot een geestelijk beginsel. Ze vinden dat objecten geen waarden hebben en dat alles wat in de geest is de werkelijkheid is. Klassieke idealistische filosofen zijn Berkeley en Hume.
George Berkeley (1685-1753) was een idealistische empirist die zijn filosofie ook als poging tot geloofsverkondiging gebruikte. Berkeley vond dat het stoffelijke buiten de geest geen werkelijkheidskarakter had. Het zintuiglijk waarneembare werd opgevat als de taal waarin God tot ons spreekt. In tegenstelling tot Locke, die onderscheid tussen primaire en secundaire eigenschappen maakte, zijn de zintuiglijke waarnemingen bij Berkeley slechts gewaarwordingen. Volgens Berkeley konden primaire kwaliteiten alleen bestaan als we eerst de secundaire kwaliteiten bestuderen, de primaire kwaliteiten bestaan alleen maar in de geest. Berkeley had weinig vertrouwen in de zintuigen. Zo vroeg hij zich af: ‘Als in een verlaten bos een boom omvalt, en niemand hoort het, heeft de boom dan wel geluid gemaakt?’ Berkeley vond dat dit niet het geval was, omdat alleen materiële zaken die ervaren worden ook echt bestaan. Spirituele zaken, zoals de ziel van de mens, hebben echter een eigen bestaan.
David Hume (1711-1776) wilde een nieuwe start maken met het empirisme. De gedachten en begrippen die bij de mensen waren blijven hangen sinds het rationalisme probeerde hij te laten verdwijnen. Hij wilde terug naar de manier waarop een kind de wereld ziet. Een kind heeft nog geen vooroordelen en kan nog geen conclusies trekken. Hume vond de menswetenschap, kennis over onszelf, de enige betrouwbare basis voor onderzoek. Hume stelt tijdens zijn filosofisch onderzoek enkele onderscheidingen centraal. Hij stelt bijvoorbeeld dat de mens twee verschillende soorten voorstellingen kent: indrukken en ideeën. Indrukken zijn volgens hem de voorstellingen die zich levendig voordoen en zich met grote kracht aan de geest opdringen. Ideeën aan de andere kant zijn eerder vage beelden, alles behalve wat de zintuigen kunnen waarnemen en wat men bij het waarnemen voelt.
Deze indrukken en ideeën kunnen enkelvoudig of samengesteld zijn. Bij een simpele indruk kan men de ervaring niet verder opdelen, als men bijvoorbeeld aan een specifieke kleur, geur of smaak denkt. Een complexe indruk kan bijvoorbeeld een appel zijn, waaraan een bepaalde kleur, geur en smaak eigen is. Indrukken en ideeën lijken hierbij overeen te komen. Complexe impressies worden echter nooit in zijn geheel in ideeën verwerkt. Anderzijds worden de complexe ideeën soms ook door de verbeelding gevormd, en zijn dus niet steeds afkomstig van impressies.
Fysiologie
Via fysiologie werd de stap naar experimentele psychologie gemaakt. Fysiologie houdt zich bezig met de werking van levensprocessen van de mens. In de fysiologie van het zenuwstelsel en de hersenen zagen filosofen overeenkomsten. Naast het filosoferen over hoe gedrag van de mens tot stand komt, werd er steeds meer onderzoek gedaan.
Franz Joseph Gall (1758-1828) was ervan overtuigd dat alle individuen verschillend zijn en onderzocht dit met frenologisch onderzoek. Uiteindelijk kwam Gall tot de conclusie dat mensen van nature verschillend zijn en niet als ‘tabula rasa’ ter wereld komen. Hierna zullen zij door de opvoeding, nurture, tot verschillende persoonlijkheden worden gevormd. Ondanks dat het nature-nurture-debat een halve eeuw later begon, waren Gall en Locke al belangrijke onderzoekers op dit gebied.
Het debat
Francis Galton (1822-1911) heeft velen onderzoeken vergeleken, zelf onderzoek gedaan en met veel andere onderzoekers gesproken over de rationalistische- en empiristische stromingen. Galton kon zich niet voorstellen dat alle kinderen als ‘tabula rasa’ op de wereld zouden komen. Hij kon zich echter ook niet voorstellen dat alle eigenschappen al bepaald zijn voordat een kind geboren is. Uiteindelijk startte hij het debat ‘nature versus nurture’ met een eigen uitgesproken voorkeur voor nurture.