De naoorlogse emigratiegolf in Nederland
Maar liefst 245.000 Nederlanders namen in de naoorlogse jaren afscheid van hun familie en vrienden om te gaan emigreren. Ze trokken naar Canada, Amerika of Australiё in de hoop daar een nieuw bestaan op te bouwen. Ook voor de Tweede Wereldoorlog was er sprake van emigratie. Tussen 1840 en 1940 emigreerden 250.000 Nederlanders en zij trokken vooral naar de koloniën.
Woningnood
Na de oorlog steeg het aantal migranten zo sterk dat er sprake was van een emigratiegolf. De meeste Nederlanders vertrokken omdat ze geen toekomst meer zagen in een land met grote werkloosheid, woningnood en schaarste. Daarbij dreigde overbevolking, omdat er vooral in 1947 en 1948 veel kinderen geboren werden en Indische Nederlanders terugkeerden.
Oorlogsbruiden
Er waren ook andere redenen om het vaderland de rug toe te keren. Zo vertrokken circa 2000 oorlogsbruiden, omdat ze een relatie hadden gekregen met een soldaat uit het bevrijdingsleger. De meeste vrouwen gingen naar Canada. Joden die de oorlog hadden overleefd wilden weg, omdat ze opnieuw te maken kregen met antisemitisme. Ze scheepten zich in voor de overtocht naar Amerika of maakten een nieuwe start in Palestina. Een deel van de bevolking koos voor emigratie uit angst voor het communisme. Als er opnieuw een wereldoorlog zou uitbreken, zouden zij ver verwijderd zijn van het strijdgewoel.
Reizen op kosten van de regering
Vertrek vond uiteraard plaats op vrijwillige basis, maar de regering deed veel moeite om weifelaars over de streep te trekken. Zij beloofde de reiskosten te betalen als mensen een laag inkomen hadden en gaf ook enkele honderden guldens aan ‘landingskosten’ mee om de eerste tijd in het emigratieland te overbruggen.
Voor een gesubsidieerd reis kwamen in eerste instantie mensen in aanmerking die de regering wel kon missen, zoals ongeschoolde arbeiders, kappers of sigarenmakers. Daarvan waren er genoeg. Ook kinderrijke gezinnen vielen in de categorie ‘misbaren’. Voor timmerlieden, metselaars en stukadoors was het echter moeilijk om subsidie te krijgen. Zij waren hard nodig on het land te helpen opbouwen.
Boer worden in zes maanden tijd
Naast het verlenen van subsidie bood de overheid ook taal- en omscholingscursussen aan. Voor een laag bedrag kon een aspirant emigrant Engels leren of zich laten omscholen tot agrariër. Vooral in Canada was behoefte aan boeren, en veel Nederlanders volgden een zes maanden durende cursus om thuis te raken in het boerenbedrijf.
Om een idee te geven van de ruimte en mogelijkheden in het emigratieland liet de regering films maken die op voorlichtingsavonden vertoond werden. De eerste film heette ‘Mijn neef uit Canada’ en toonde uitsluitend de positieve kant van emigreren. De kijker kreeg alleen geslaagde emigranten te zien die dankbaar waren voor de keuze die ze hadden gemaakt. Latere films waren genuanceerder. In boekjes die verschenen werd wel gewaarschuwd voor de moeilijkheden, zoals het afscheid nemen en het vinden van woonruimte en werk, maar een echt goed beeld van de impact die het emigreren had, kreeg de lezer niet.
Wekelijks emigratiepraatje
De media hielpen de overheid bij het stimuleren van emigratie. Zo was er een tijdlang op vrijdagavond een emigratiepraatje op de radio en stelden dagbladen correspondenten aan in emigratielanden. Zij volgden de landverhuizers en deden verslag van hun belevenissen. Dat leverde succesverhalen op, vooral in Trouw en het Friesch Dagblad. De liberalen deden niet mee aan de positieve beeldvorming, evenmin als de communisten en een kleine groep protestanten. De liberalen vonden de uittocht van zo veel landgenoten een ‘cultureel verlies’, de communisten hadden ernstige bezwaren tegen het kapitalisme in Amerika en de protestantse minderheid was niet voor emigreren naar Amerika vanwege de ‘goddeloze’ cultuur van het land.
De meeste landverhuizers gingen niet naar Amerika, maar naar Canada of Australië. De Australische overheid zag emigranten graag komen en was zelfs bereid een deel van de verhuiskosten te betalen. Het land had mensen nodig die wilden bijdragen aan de economische groei. Als tegenprestatie moest de emigrant twee jaar werken op de plek die de overheid voor hem uitkoos. Daarna mocht hij een andere baan zoeken.
Blank zijn voor meer dan 51%
Niet iedere Nederlander was echter welkom in Australië. Alleenstaanden onder de 16 jaar en boven de 45 werden niet toegelaten en echtparen boven de 50 evenmin. Wie een ziek gezinslid had, kon een nieuwe toekomst in Australië vergeten, want gezond zijn was een belangrijke eis. De belangrijkste reden om mensen te weren was echter het niet voor meer dan 51% blank zijn. Dat betekende dat Indische Nederlanders met twee of meer Indische grootouders het land niet inkwamen.
Opvangkampen
De landverhuizers die de lange reis wel aflegden, moesten vaak heel wat problemen het hoofd bieden voor zij zich thuis voelden in het nieuwe land. Vooral emigranten in Australië hadden het moeilijk. Omdat er onvoldoende woningen voor hen beschikbaar waren, kwam een deel van hen in opvangkampen terecht, waar ze soms maanden moesten blijven. Voor ongeschoolden bleek het moeilijk om werk te vinden en het gevoel van vrijheid werd beperkt doordat het ministerie van immigratie eiste dat iedere nieuwkomer steeds liet weten waar hij woonde en werkte.
In Canada was de huisvesting evenmin optimaal. Veel nieuwkomers moesten genoegen nemen met een klein houten zomerhuis zonder elektriciteit en stromend water. Veel vrouwen hadden moeite om te integreren. Overdag waren zij alleen thuis, terwijl hun man aan het werk was en de kinderen op school zaten. Zij leerden de taal niet echt goed en kampten met gevoelens van heimwee.
De meeste emigranten slaagden er uiteindelijk in een nieuw bestaan op te bouwen. Zij vonden werk, leerden Engels en voelden zich thuis in hun nieuwe vaderland. Een deel van de landverhuizers keerde gedesillusioneerd terug. Vooral het wonen in Australië viel velen tegen. Dertig procent van de emigranten besloot na enkele jaren om terug te gaan naar Nederland.