Uit elkaar. Echtscheiding door de eeuwen heen
In 1971 nam de Tweede Kamer de echtscheidingswet aan. Vanaf die tijd mogen echtparen hun huwelijk laten ontbinden bij duurzame ontwrichting. Voor 1971 was echtscheiding alleen mogelijk na overspel, bij mishandeling of bij langdurige gevangenisstraf. Echtparen deden vaak alsof er sprake was van overspel om toch te kunnen scheiden.
Uit elkaar
Op 20 juni 1920 ontbond de Arrondissementsrechtbank in Utrecht het huwelijk van Pieter Achterberg en Johanna Verdoold. Zij waren twintig jaar getrouwd geweest en hadden besloten er een punt achter te zetten. Pieter vertrok naar Baarn waar hij een tweede leven begon met een nieuwe vrouw en nieuwe kinderen. Johanna bleef alleen achter met vijf kinderen in de leeftijd van 14 tot 19 jaar.
Scheiding van tafel en bed
Het Utrechtse echtpaar was een van de weinige stellen die in 1920 om echtscheiding vroeg. Scheiden was destijds nog een uitzondering. Van elke 10.000 echtparen gingen er in het begin van de 20e eeuw gemiddeld negen uit elkaar. Echtparen mochten alleen scheiden als er sprake was van overspel, mishandeling of langdurige gevangenisstraf.
Lange tijd was echtscheiding in Nederland niet eens mogelijk. In de middeleeuwen stond de rooms-katholieke kerk alleen scheiding van tafel en bed toe. Daarbij woonden de partners gescheiden, maar bleef het huwelijk wel in stand. De mogelijkheid van verzoening bleef zo bestaan.
Na de reformatie kreeg de gereformeerde kerk het voor het zeggen. Die volgde de Bijbelse lijn en stond echtscheiding na overspel toe. Na enige tijd verruimde de kerk het beleid en stemde ook in met huwelijksontbinding na ‘kwaadwillige verlating’, waarbij een van de echtelieden vertrok en niet terugkwam. De man of vrouw die achterbleef ontving financiële steun van de kerk.
Echtscheiding in de Franse tijd
Met de komst van de Fransen in 1795 veranderde ook de wetgeving. De nieuwe machthebbers beschouwden het huwelijk als een burgerlijke aangelegenheid dat door een ambtenaar ontbonden kon worden als een echtpaar dat wilde. De kerk had daar niets mee te maken.
De eersten die op deze ‘moderne’ manier scheidden, waren Wilhelmus Meers en Agatha Lenaerts uit Maastricht. Zij woonden al niet meer bij elkaar en wilden hun huwelijk laten ontbinden vanwege ‘onverenigbaarheid van karakter’. In september 1796 werd hun huwelijk ontbonden, waarna Agatha de zorg voor haar dochters op zich nam en Wilhelmus zich over zijn zoons ontfermde.
Aanscherping regels
Niet lang na deze liberalisering werden de regels voor echtscheiding weer aangescherpt. De Franse regering voerde in 1804 een nieuw wetboek in, de Code Civil, dat echtscheiding na twintig jaar huwelijk verbood en een minimumleeftijd instelde voor wie wilde scheiden. Mannen moesten 25 jaar oud zijn en vrouwen 21. Vrouwen boven de 45 mochten geen echtscheiding meer aanvragen. Deze maatregel was waarschijnlijk opgenomen om oudere vrouwen te beschermen. De Code Civil werd ook in Nederland van kracht.
Daarna nam de belangstelling voor echtscheiding af. Ook Wilhelmus en Agatha kregen waarschijnlijk spijt van hun daad. Op latere leeftijd zochten ze elkaar weer op en besloten samen te gaan wonen.
Burgerlijk Wetboek
Na het vertrek van de Fransen zette de Nederlandse regering zich in voor het ontwerpen van een eigen burgerlijk wetboek dat de Code Civil kon vervangen. Dat leidde tot de invoering van het Nederlands Burgerlijk Wetboek in 1838. Echtscheiding was vanaf die tijd alleen toegestaan na overspel, mishandeling of bij langdurige gevangenisstraf.
Overspel was vaak moeilijk te bewijzen en daarom stond de Hoge Raad vanaf 1883 ook een scheiding toe als de man of vrouw het overspel toegaf. De bedrogen partner hoefde niet langer meer te wachten tot de ander op heterdaad betrapt werd.
Daarna veranderde een tijd lang niets aan de huwelijkswetgeving. Het zou tot na de Tweede Wereldoorlog duren voor er een nieuwe echtscheidingswet kwam. Het aantal echtscheidingen nam toe van 5672 in 1960 tot 9080 in 1969 en jaarlijks verzochten 1000 echtparen om een scheiding van tafel en bed.
Echtscheidingswet
In 1968 liet minister Polak van Justitie weten dat het hoog tijd werd voor een verruiming van de wetgeving. Echtparen ontdoken de wet door overspel voor te wenden, waarna hun huwelijk ontbonden werd. Stellen die van tafel en bed scheidden, gingen vaak met een ander samenwonen en de kinderen die ze kregen, waren in feite onwettig. De minister vond dit een onhoudbare toestand en pleitte voor het toestaan van echtscheiding bij duurzame ontwrichting van het huwelijk. Daarvoor was een wetswijziging nodig en in maart 1971 debatteerde de Tweede Kamer daarover. De christelijke partijen hadden er moeite mee, vooral met het feit dat een van beide echtelieden een scheiding kon aanvragen zonder dat de ander het daarmee eens was.
De wet werd echter wel aangenomen. Polak verwachtte niet dat het aantal echtscheidingen sterk zou toenemen, maar dat pakte anders uit. In 1972 vroegen al 15.000 echtparen een scheiding aan en in 1980 bijna 26.000. Jaarlijks gaan nu 30.000 tot 35.000 echtparen uit elkaar.
Bij wet werd ook geregeld dat de man zijn ex-vrouw alimentatie moest betalen. Wanneer een man dat niet kan of wil, krijgt een gescheiden vrouw een bijstandsuitkering. In 1971 zaten al 20.000 vrouwen in de bijstand en dat aantal is sinds die tijd alleen maar toegenomen.