Overstromingen in de oudheid: een opmaat naar een zondvloed
Professor Eduard Riehm spreekt van 68 zondvloedoverleveringen bij verschillende volken, waarvan alleen in Griekenland al drie. Deswege lijkt het zeer onwaarschijnlijk dat er bij deze overleveringen sprake was van een wereldwijde catastrofe. Zeer grote lokale overstromingen, waarbij bijvoorbeeld bepaalde vlakten overstroomden, kwamen daarentegen wel regelmatig voor. De Bijbelse zondvloed gewoonlijk gesitueerd halverwege het derde millennium v.Chr. was ook zo een grote overstroming. Daarbij werd de alluviale Mesopotamische vlakte overstroomd, waarbij de omvang van de overstroming 160 km in de breedte en 600 km in de lengte zou kunnen hebben bedragen. Een en ander kan worden gestaafd aan de hand van op vier meter diep in de bodem gevonden modderlagen (leem) in deze regio.
Algemeen
In de belevingswereld van mensen in de oudheid die nog geloofden in een komvormige aarde konden ook lokale zeer grote overstromingen een geweldige impact achterlaten. Zeker toen een groot deel van hun woongebied onder water kwam te staan door wat voor een reden dan ook. Een zeer beperkt inzicht in de grootte van de aarde, waardoor ze zich inbeeldden dat hun woongebied een centraal gedeelte daarvan uitmaakte, gaf voeding aan hun gedachte dat de gehele wereld verging. Veel later werd er door Grieken, Hebreeërs en Babyloniërs door de constructie van een pseudo-zondvloed misbruik van deze gedachte gemaakt. Zodoende waren deze volken na zo'n bedachte catastrofe in staat de opbouw van hun land geheel naar hun wensen te laten verlopen. Tegelijkertijd gaf het hun een soort eigendomsrecht op de desbetreffende woongebieden. Ze gingen daarbij volledig voorbij aan de rechten van de oude bewoners op deze gebieden. Aan de hand van de dadendrang van hun Goden kan de ware toedracht nog enigszins ontrafeld worden.
Bewijsvoering ten gunste van een overstroming
Het bewijs dat het bij de Bijbelse zondvloed van halverwege het derde millennium v.Chr. om een lokale catastrofe ging is onder meer gelegen in het feit dat de Egyptenaren deze aangrijpende gebeurtenis
niet in hun annalen hebben opgenomen. Ook de Koran memoreerde in deze slechts een overstroming overkomen aan het gewaarschuwde volk van Nuh. Tevens ontstonden er geen grote hiaten in gevonden koningslijsten, bijvoorbeeld die van Soemer, wat recht zou doen aan een wereldwijde catastrofe.
De Thessalische vloed van Deukalion
Dit verhaal kent een scala aan varianten, waarbij in alle gevallen sprake was van een grote lokale overstroming. Een en ander net als bij 250 jaar oudere Boeotische vloed van Ogyges, waarbij uitsluitend het meer van Copaïs werd overstroomd. De oorzaak van de overstroming van Deukalion zou zijn geweest een vulkanische uitbarsting van circa 1530 v.Chr. waarbij het middengedeelte van het eiland Santorini en steden in Kreta ineenstortten, om vervolgens door een tsunami te worden bedolven. Zulks zou hebben plaatsgevonden in het vierde regeringsjaar van Cranaus, de opvolger van Kekrops I, die negen jaar zou hebben geregeerd. Deukalion was de zoon van Prometheus en Klymene, heerser over de landstreek Phtia en echtgenoot/neef van Pyrrha, de dochter van Epimetheus en Pandora. Minos de koning van Kreta werd ook genoemd als vader van Deukalion, ook al omdat Kreta grondige verwoestingen kende.
Het bouwen van een boot dienaangaande
Samen met Pyrrha (roodblonde) kon Deukalion door het bouwen van een boot op instructie van Prometheus de grote overstroming overleven. Na negen dagen, waarbij negen staat voor een ingrijpende gebeurtenis, kon de boot worden afgemeerd op de bergtop de Othrys. Bij de Atheense versie vond overigens de landing plaats op de berg Parnassos. Na de landing werd Deukalion, de voorvader van Achilleus, de stamvader van een nieuw ras. De zoon van Deukalion was Hellen, de stamvader van de Hellenen en koning van het Thessalische Phtia. Daarnaast werden hem de kinderen Amphiktyon en Protogeneia geboren. Hellen was de echtgenoot van de waternymphe Orseis en samen met haar kreeg deze 3 zonen Aiolos, Doros en Xuthos.
De Bijbelse vloed
Deze grote overstroming (mabbul) ontleent zijn geschiedenis aan meerdere afzonderlijke bronnen. Daardoor loopt de tijdsduur van deze ramp uiteen van 61-371 dagen. De oudste bronnen kunnen worden onderscheiden in Jahwist (10e eeuw v.Chr.) = J documenten, die georïenteerd waren op Abraham (Juda) en E (Elohim) documenten, die de staat Israël betroffen. De priesterschrijvers P documenten voegden er in de 6e eeuw v.Chr. hun eigen tradities aan de Bijbel toe. Het grootste deel van de Bijbel werd overigens eerst vanaf 586 v.Chr. tijdens de Babylonische ballingschap geschreven. In het algemeen wordt echter aangenomen dat de Bijbelse vloed is ontleend aan de vroegere Babylonische versie. De samenstellers van de Bijbel maakten namelijk dankbaar gebruik van oudere verhalen uit de regio. Zo ook in geval van bijvoorbeeld het verhaal over Adam en Eva wat zijn weerslag onder meer had in Babylonië, India, Armenië en China. Ook daar kreeg bij de schepping van de mens een echtpaar 3 zonen, waarvan er één door een broer werd gedood. De Indiase tegenhanger van Adam/Eva was daar Adimi/Heva.
Constructie van de ark van Noach
De zeer grote aanhoudende overstroming (sint flut) zoals vermeld in de Bijbel was door de God van de Hebreeërs van te voren aan Noach aangekondigd en zou hebben plaatsgevonden halverwege het derde millennium v.Chr. Teneinde deze overstroming te kunnen overleven werd volgens instructies van deze god een grote boot (ark) gebouwd om de Held Noach met zijn gezin en aanhang te herbergen. Deze zou 150 meter lang, 25 meter breed en 7,5 meter hoog zijn geweest. Zeven dagen na voltooiing van deze boot begon vervolgens de overstroming op de 17e dag van de tweede maand, waarna het gedurende 40 dagen en nachten onophoudelijk regende. Daarna strandde de ark van Noach volgens de versie van Jahwist in de 7e maand na 150 dagen op de 5182 meter hoge berg ararat (agri dagh).
De Babylonische vloed
De god Ea is er verantwoordelijk voor dat Oetnapisjtim een boot laat bouwen in de vorm van 60 meter in het vierkant, om een aangekondigde vloed te kunnen overleven. Nadat de vloed daadwerkelijk had plaatsgevonden strandde deze boot op de 2745 meter hoge Pir Omar Gudrun. In de 18e eeuw v.Chr. werd het Gilgamesj-epos afkomstig van 27e eeuw v.Chr. uit de taal der Babyloniers vertaald in het Akkadisch, zijnde de oudste Semitische taal. Gilgamesj werd door Oetnapisjtim deelgenoot gemaakt van het zondvloed verhaal. Het Akkadisch had destijds dezelfde spilfunctie als het Latijn nu en werd door het merendeel van de omringende landen begrepen. Documentatie gevonden in de vorm van spijkerschrift-tabletten uit 1700 v.Chr. in Kuyunjik, een deel van het oude Ninive. Een en ander maakte deel uit van de Ashurbanipal bibliotheek. Rond 1200 v.Chr. vond nog een standaardisering van het Gilgamesj-epos plaats.
Overeenkomsten tussen de Bijbelse en Babylonische vloed
Hierbij kunnen onder meer worden onderscheiden:
- Beide voorzien in een goddelijk ingrijpen en brengen de vloed in verband met de verdorvenheid van het menselijk ras
- Beide geven als oorzaak dat de aarde vol was met geweld
- In beide gevallen wordt de vloed van te voren aangekondigd om de bouw van een schip mogelijk te maken
- In beide gevallen overleeft daardoor de held en zijn gezin en aanhang
- Beide vermelden de duur van de vloed, hoewel de duur onderling verschilt
- Beide noemen een bergtop als de plaats, waarop de boot strandt
- Beide spreken van het loslaten van een raaf en een duif teneinde het zakken van het water vast te kunnen stellen
- In beide gevallen is er sprake van tien antidiluviaanse koningen, waarbij de betekenis van de naam bij de vierde en zevende koning overeenstemmen.
De oorsprong van de Zondvloed ligt nog veel verder terug
Genoemde overstromingen zijn dan weer een echo van de Soemerische vloed van het einde van het vierde millennium v.Chr.
De voorgangers in Babylonië waren sedert 3500 v.Chr. de Soemeriërs, die ook hun zondvloed verhaal hadden. Zoals beschreven in de Atrahasis. Daarin laat de god Enki de regerende tiende koning Zioesoedra (Xisuthros) van Sippoer een boot bouwen om het vege lijf te redden. De tijdsduur van de vloed zou 7 dagen en nachten hebben bedragen. Na de vloed schiepen Enki en Mami uit klei 14 vrouwen, die zeven jongens en meisjes baarden. De oudste bewoningslagen in de oude stad Eridu dateren overigens vanaf het zesde millennium v.Chr.
Mogelijke wereldwijde zondvloed circa 6250 v.Chr
Na de
laatste ijstijd die omstreeks 10000 v.Chr. eindigde toen het ijs naar het schijnt nooit meer dan 1/3 deel van de aarde bedekte, ging de aarde geleidelijk opwarmen. Deze opwarming, afgezien van enkele intervallen, duurt tot op heden voort. Daardoor bevinden we ons nu in een relatief warme tijd tussen twee ijstijden in. Door het smelten van de beide ijskappen van de polen, landijs en gletsjers (de Laurentide in Amerika) steeg wereldwijd het gemiddelde waterpeil met zo'n 120 meter. Een gelukkige bijkomstigheid daarbij was dat de gebieden, die voorheen bedekt waren met een enorme massa aan ijs door de wegvallende druk vanwege het smeltende ijs op termijn tot wel 300 meter omhoogkwamen. Uiteindelijk kon onder meer de Middellandse Zee zijn water niet meer kwijt en zocht een uitweg naar het zoete binnenmeer de Zwarte Zee. Daardoor ontstonden niet alleen daar gigantische overstromingen, waardoor de bevolking uiteengedreven werd en zijn heil elders zocht.
Bewijs van deze theorie
Bij onderzoeken werd in 1999 op een diepte van 140 meter de oude kustlijn van het eens zo rustige binnenmeer ontdekt. Tevens werden schelpen gevonden afkomstig van zoet water en restanten van weekdieren (mollusken) die in zout water leefden. Deze datering van 5600 v.Chr. vindt geen bevestiging in de C14 datering van omgewoelde mollusken op de bodem van de Zwarte Zee die 6250 v.Chr. aangeeft. Rond dat tijdstip vond ook het verval van de plaats Catal Hüyük plaats, mogelijk door het binnenvallen van migranten uit de ondergelopen gebieden. Het onderlopen van naar schatting 72.000 km2 land heeft de verspreiding van de vroege neolitische cultuur van het Midden-Oosten naar Europa versneld. Daarbij vond er omslag plaats van jagers/verzamelaars naar neolitische boeren, hetgeen gekenmerkt wordt het ineens verschijnen van de ploeg en eenvoudige irrigatie in Europa.
Gevolgen van de klimaatverandering
Bij het na de laatste ijstijd terugtrekken van de noordelijke ijsvelden in Europa draaide de heersende windrichting van het Westen naar het Noorden. Daardoor werden op termijn de graslanden van de Sahara een kale woestijn en weken de bewoners van dat gebied uiteindelijk onder meer uit naar Malta en de omgeving van de Nijl in Egypte.
Oorzaak van de ijstijden
Een en ander kan te wijten zijn aan het feit dat de aarde in zo'n scenario dan minder zonnewarmte ontvangt. Daarbij is de intensiteit van de zonnestraling onder meer afhankelijk van:
- de afstand van de aarde tot de zon
- de tolbeweging van de aarde (precessie)
- de stand van de aardas ten opzichte van het vlak van de aardbaan (obliquiteit)
De stand van de aardas is momenteel 23.5 en kan daarbij variëren tussen 21.5 en 24.5. Bij een schuinere stand wordt een kleiner deel van het Noordelijk Halfrond in de zomer door de zon beschenen. Het gevolg is dan uitbreiding van het zee-ijs.
Andere oorzaken van IJstijden kunnen dan nog zijn: heftige vulkanische uitbarstingen ten gevolge van het rakelings kruisen van de aarde met andere planeten of brokstukken daarvan. Tenslotte op kleinere schaal de inslag van grote meteorieten op het aardoppervlak.