Ook Friesland, Groningen en Overijssel hadden hunebedden
Niet iedereen weet dat de hunebedden ook buiten Drenthe werden gebouwd. Maar liefst acht extra grafmonumenten telde ons land op een punt in de geschiedenis. Het hunebed in Friesland werd pas gesloopt in in 1849. Een deel van de Groningse hunebedden werd gesloopt in de middeleeuwen. Van de twee nog aanwezige hunebedden in Groningen is er één die niet op een plek staat waarvan de meesten het zullen verwachten. Dit hunebed staat namelijk in een zeemuseum in Delfzijl. De hunebedden die in Overijssel hebben gestaan, zijn wel volledig van de kaart geveegd.
Bijzonder type hunebed in Friesland
F1 in Rijs: Het enige hunebed in Friesland
Het hunebed in Friesland werd per toeval gevonden toen er in maart 1849 graafwerkzaamheden plaatsvonden. Er werd gegraven om ontwateringsgreppels aan te leggen in een groot gebied rondom Rijs. Toen ze in het Rijsterbos een hunebed aantroffen, hebben ze die onmiddellijk gesloopt. In 1922 vond onderzoek plaats naar het verdwenen hunebed onder leiding van archeoloog Van Giffen. De grond werd omgespit en ze troffen elf oude kuilen (standsporen) aan waarin de keien hebben gestaan (zijstenen). Deze kuilen, en ook bij alle andere verwijderde hunebedden, zijn in de loop van de tijd opgevuld met aarde, waardoor een kleurverschil zichtbaar is. Aan de hand van de verkleuringen in de aarde stelde Van Giffen vast dat het hunebed ongeveer 4,5 meter lang en 1,2 meter breed was. Tijdens het onderzoek werd aardewerk gevonden uit de periode 3400-3300 v.Chr. In 1958 heeft Van Giffen de standsporen uitgegraven en gevuld met cement. Op die manier kreeg iedereen die het verdwenen hunebed wilde bezoeken een indruk van het formaat van het grafmonument.
In 1996 onderzocht archeoloog J.N. Lanting alle aantekeningen van Van Giffen. Het viel hem op dat de keldervloer van het hunebed deels onder de grond lag. Daarnaast was het hunebed erg klein. Hij concludeerde dat het hunebed een type ‘steenkist’ is geweest. Bij dit type hunebed ligt de grafkamer deels ondergronds en wordt omringd door een bescheiden hoeveelheid keien.
Vijf hunebedden in Groningen
G1 in Noordlaren: Meest noordelijke hunebed in Nederland
Hunebed G1 staat in Noordlaren en veel is er niet over van het oorspronkelijke grafmonument. Het hunebed werd voor het eerst vermeld in 1694 door de plaatselijke bestuurder van Groningen Michiel van Bolhuis. Al in 1768 werd de eerste tekening van G1 gemaakt door onderzoeker Petrus Camper. Op zijn tekening was te zien dat het hunebed er toen net zo uitzag als tegenwoordig. In 1957 werd G1 onderzocht onder leiding van Van Giffen. Hij vond resten van 150 potten die dateerden uit circa 3300 v.Chr. Uit het onderzoek werd geconcludeerd dat het hunebed oorspronkelijk was opgebouwd uit vijf paar zijstenen en met daarop waarschijnlijk vijf dekstenen. Aan beide zijden van het hunebed stond een sluitsteen om het hunebed volledig af te sluiten en twee stenen aan de zijkant van de opening van het hunebed kenmerkten de ingang. Tegenwoordig staan er nog vier paar zijstenen met daarop twee dekstenen. De keien voor de ingang zijn verdwenen en er staat nog maar één sluitsteen. Net als bij F1 in Rijs werden de standsporen uitgegraven en volgestort met cement.
Tijdens het onderzoek werden ook middeleeuwse scherven aangetroffen, dat het vermoeden wekt dat het hunebed in de middeleeuwen werd gesloopt. De grote keien werden toen beschouwd als bouwmateriaal en aangezien niemand wist wat het hunebed exact was, lijkt deze theorie zeer aannemelijk. De kerk van Noordlaren werd hierna onder de loep genomen om te kijken of er misschien hunebedstenen in waren verwerkt, maar dit bleek niet het geval. Waar de grote keien zijn gebleven blijft een mysterie.
G2 in Glimmen: Groeten uit de Middeleeuwen
Op de Glimmer Es in Glimmen werden in 1966 aardewerk en vuurstenen werktuigen aangetroffen door archeologiestudent J.E. Musch. In 1969 werd de vindplaats onderzocht onder leiding van J.N. Lanting. Er kwamen standsporen tevoorschijn waar diverse zijstenen in hadden gestaan en ook een elf meter lange keldervloer kwam aan het licht. Uit het onderzoek werd geconcludeerd dat, toen het hunebed nog overeind stond, het zeven paar zijstenen had. In de gesloopte grafkelder werden scherven gevonden van maar liefst vierhonderd verschillende aardewerken potten. Op basis van de aardewerkanalyse werd vastgesteld dat de potten en daarmee ook het hunebed zijn gemaakt in 3350-2950 en in 2850 v.Chr. Een wel hele bijzondere vondst was een fragment van een middeleeuwse kogelpot. Dit type pot werd in de 10e-11e eeuw gemaakt. Hierdoor verwachten archeologen dat het zogenaamde hunebed G2 in die periode werd gesloopt.
G3 in Glimmen: Kleinste hunebed van Nederland
Naast het verdwenen hunebed G2 trof men in 1971 standsporen aan van een tweede hunebed. Dit hunebed, genaamd G3, was een uitzonderlijk klein hunebed. Het hunebed had een keldervloer van drie meter lang en was opgebouwd uit slechts twee paar zijstenen. Het grafmonument is het kleinste hunebed dat in Nederland is aangetroffen. Tijdens het onderzoek werd ook aardewerk gevonden van 33 potten. Bijzondere kleine vernielde kruikjes kwamen aan het licht die achteraf het oudste aardewerk van de hunebedbouwers in Nederland bleken te zijn. De oorflesjes, flesjes met een buitenproportioneel oor, dateren uit omstreeks 3400 v.Chr. Fragmenten van een middeleeuwse kogelpot kwamen ook hier om de hoek kijken. Men verwacht dat de hunebedden G2 en G3 tegelijkertijd zijn gesloopt.
G4 in Onnen: Hunebed of bult stenen?
Net als in Glimmen vond J.E. Musch ook in Onnen archeologisch bewijs voor menselijke activiteiten in de vorm van vuurstenen werktuigen. Van het vermoedelijke hunebed zouden nog drie stenen over zijn. Ludolph Smids meldde in 1711 al dat er op die plek een bult stenen lagen. Op geografische kaarten van de omgeven verdween de vermelding van het ‘hunebed’ in 1792. Dit doet vermoeden dat als er een hunebed heeft gestaan, deze is verwijderd in het midden of eind van de 18e eeuw. In 2012 is het gebied waar de werktuigen zijn aangetroffen onderzocht door archeologisch adviesbureau RAAP. Er werden geen restanten van een hunebed aangetroffen. Toch blijft de kans aanwezig dat er een hunebed in Onnen heeft gelegen, maar dan buiten het onderzochte gebied.
G5 in Heveskes: Staat in een zee-aquarium
Dit hunebed werd bij toeval ontdekt in 1983 toen een gebied in Heveskes werd geëgaliseerd voor de uitbreiding van het industrieterrein. Er werd een terp aangetroffen (een opgeworpen heuvel waarop men in de middeleeuwen woonde) en archeologen werden naar de vindplaats gestuurd. Toen ze de terp onderzochten vonden ze in de terp een ineengestort hunebed. Het vondstmateriaal bestaande uit aardewerken potten en vuurstenen werktuigen is gedateerd in de periode 3400-3300 v.Chr. De echte verrassing kwam toen de standsporen van het hunebed werden onderzocht. Het hunebed dat de naam G5 kreeg, bleek een dolmen te zijn.
Een ‘klassiek’ hunebed heeft aan de twee kortste zijden een sluitsteen (die de grafkamer aan weerszijden afsloten) en aan één van de twee lange zijden een opening. Het hunebed in Heveskes heeft slechts één sluitsteen en aan de korte zijde een opening. Typen die deze kenmerken hebben worden beschouwd als dolmen. Dolmen worden beschouwd als één van de eerste typen hunebedden die de hunebedbouwers maakten. G5 is de enige vertegenwoordiger van een dolmen in Nederland. De zwerfkeien van dit hunebed werden in 1983 verwijderd van de locatie en vervolgens weer opgebouwd in Muzeeaquarium aan de Zeebadweg 7 in Delfzijl.
In begin 2017 werd het museum gesloopt omdat de dijk, waar het museum zich vlak achter bevond, moest worden verzwaard. Er is € 400.000, - vrijgemaakt om het hunebed tijdelijk elders te bergen en daarna op te bouwen. Het vernieuwde museum werd op 1 juni 2018 officieel geopend.
Overijssel had ook twee hunebedden
O1 in Steenwijkerwold: Was nog intact in de 18e eeuw
Het hunebed op het landgoed De Eese in Steenwijkerwold werd voor het eerst vermeld door natuuronderzoeker Petrus Camper in 1781. In dat jaar bevond het hunebed zich nog in ‘redelijke staat’. Toen Van Giffen in 1918 de locatie bezocht, trof hij een kale vlakte aan zonder keien. Hij voerde archeologisch onderzoek uit en toen het team dieper in de grond groef, was een deel van de standsporen verdwenen. Dit hield in dat het hunebed met precisie werd gesloopt. De stenen zijn tussen 1781 en 1918 door de mens uit de aarde gegraven, waardoor één grote verkleuring zichtbaar was in plaats van verkleuringen op de plaatsen waar de keien hebben gestaan. Een deel van de standsporen was gelukkig nog wel aanwezig. Daaruit kon worden geconcludeerd dat O1 was opgebouwd uit zes of zeven paar zijstenen en ongeveer vijftien meter lang moet zijn geweest. De vondsten dateerden uit 3300-2950 v.Chr.
Later onderzoek in 1985 onder leiding van J.N. Lanting wees uit dat er ook een steenkrans om het hunebed heeft gelegen die eveneens werd gesloopt.
O2 in Mander: Is nu een bult aarde
Het tweede hunebed dat in Overijssel heeft gestaan, werd pas ontdekt in 1957. Om die reden onderzocht C.C.J.W. Hijszeler (conservator van het Rijksmuseum Twenthe en van de Oudheidkamer Twente) het gebied bij Mander. Er werden aardewerken scherven aangetroffen van in totaal ruim driehonderd potten. Het vondstmateriaal werd gedateerd in dezelfde periode als het materiaal uit O1. In 1995 werd het gebied onderzocht door onderzoeker A.D. Verlinde van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek. Uit het onderzoek werd geconcludeerd dat het hunebed waarschijnlijk was opgebouwd uit zes paar zijstenen en een afmeting had van dertien meter lang bij vijf meter breed.
Om aan bezoekers van het terrein te laten weten waar het hunebed heeft gestaan is er een heuvel opgeworpen.