Kaneel, een kleine geschiedenis
Kaneel, Cinnamomum zeylanicum en kassia, Cinnamomum cassia zijn twee van de oudste specerijen, mogelijk zelfs de alleroudste. Er is reeds melding van gemaakt 2700 voor onze tijdrekening in China, evenals op de vroegste Egyptische hierogliëfen rond 1700 voor Christus.
In Exodus 30 : 23 - 25 staat vermeldt dat de Heer tot Mozes sprak en hem beval kaneel en kassia en andere substanties te gebruiken om het tabernakel van het verbond van de kinderen Israëls te zalven: „Gij nu, neemt u de voornaamste specerijen, de zuiverste mirre vijfhonderd sikkels, en kaneel half zoveel, namelijk tweehonderd en vijftig sikkels, ook speccerijkalmus tweehonderd en vijftig sikkels; ook kassie vijfhonderd, naar de sikkel des heiligdoms en olie van olijfbomen een hin; en maak daarvan een olie der heilige zalving" Het Oud testament spreekt over kaneel vooral als een soort parfum.
Kassia - men veronderstelt dat deze specerij uit het verre China naar Tyrus geëxporteerd werd - wordt genoemd in Ezechiël 27 : 19 : „Ook leverden Den en Javan de omreizende, op uwe markten: glad ijzer, kassia en kalmus was in uw onderlinge koophandel."
Arabieren en Grieken over het zoete hout.
De Arabieren gebruiken het als specerij en als geneesmiddel voor de spijsvertering en ook in de Middeleeuwen werd het voorgeschreven bij maagproblemen.
Kaneel, ook wel „het zoete hout" genoemd, werd eeuwenlang in het oosten graag gebruikt in de tempels tegen de stank van verbrand vlees, die na de offeringen bleef hangen.
Galenus, een van de beroemdste Griekse geneesheer-schrijvers uit de tweede eeuw na Chr., wees erop dat „de fijnste kassia zo weinig verschilt van de minste kwaliteit kaneel, dat de eerste zonder meer door laatstgenoemde vervangen kan worden, wanneer men maar de dubbele hoeveelheid neemt."
Er wordt gezegd, dat keizer Nero ten teken van zijn rouw de kaneelvoorraad van Rome voor een heel jaar verbrandde bij de begrafenis van zijn vrouw (66 n. C.).
Chilperic II, koning der Franken (716), liet 5 pond kaneel vermelden op een lijst van specerijen en kruidenierswaren, die verstrekt werden aan een klooster in Normandië. In de negende eeuw gebruikten de koks van het klooster te St. Gallen in Zwitserland kaneel en kruidnagels om vis te kruiden.
Kaneel in de Middeleeuwen.
Albertus Magnus noemt het hoeststillend en in de Renaissance dacht men zelfs dat het hielp tegen de pest. Dit is geen unicum : veel specerijen werden bij epidemies preventief gebruikt.
In een van onze oudste en meest verspreide medicijnboeken, het Boec van medicinen in dietsche, vroeg 14de-eeuws, worden de dunne kaneelpijpen verkozen boven de dikke: de goede kaneel is "subtijl", de mindere is "groefst". Ook hier wordt met nadruk gezegd hoe uitstekend kaneel wel is voor de spijsvertering " ghenomen nader spisen "; voorts is hij hoeststillend , emmenagogisch (menstruatieverwekkend), waterafdrijvend, probaat bij lopende ogen en koliek.
Inderdaad heeft kaneel een spijsverteringsbevorderende werking, is bij lichte diarree mild stoppend en goed voor de ademhalingswegen: Albertus Magnus had gelijk.
Kaneel in de Gouden Eeuw.
Kaneel was ook de eerste specerij, waarnaar men op zoek ging tijdens de meeste ontdekkingsreizen in de vijftiende en zestiende eeuw en speelde dus niet alleen een rol in het tot stand komen van het contact tussen Ceylon en Europa, maar leidde indirect ook tot de ontdekking van Amerika. Toen de Portugezen in 1505 Ceylon in bezit namen, dwongen ze daar regerende vorsten grote hoeveelheden schors, die ingezameld werd van de wilde kaneelbomen, als schatting te betalen. In het midden van de zeventiende eeuw veroverden de Hollanders Ceylon op de Portugezen en in 1656 begonnen ze onder een strikt gehandhaafd monopolie kaneel in cultuur te brengen. Met behulp van hun East India Company doorbraken de Britten dit monopolie in 1796 met geweld, om het in 1833 weer te verliezen. Een gebeuren dat gevolgd werd door vele nieuwe kaneelaanplantingen. In 1850 was ongeveer 20.000 hectare kaneel in cultuur op Ceylon. In 1973 waren de Ceylonse kaneelplantages wat oppervlakte betreft teruggelopen tot ongeveer 16.000 acres, die voor het grootste deel verdeeld waren over lapjes grond van 5 tot 10 hectare. Desondanks is Ceylon tegenwoordig het belangrijkste land dat kaneel van goede kwaliteit voortbrengt. Andere belangrijke producenten van kaneel zijn o.a. de Seychelles en Malagasy.
Kaneel als plant.
Cinnamomum zeylanicum is een struikachtige, altijd groene boom van middelmatige afmetingen uit de laurierfamilie, waarvan de binnenlaag van de schors in gedroogde vorm de „echte" kaneel vormt. In Zuid India en Ceylon, waar hij inheems is, kan deze boom een hoogte bereiken van 10 tot 13 meter, maar in de cultuur wordt hij teruggesnoeid tot een struik. De bijzonder aromatische bladeren zijn 12 tot 17 cm lang, hebben een stompe punt, een donkere, glanzende bovenkant en een lichtere onderkant. De bloemen zijn klein, geel en onopvallend. De bessen, ongeveer l ,5 tot 2 cm lang - zijn donkerrood, ovaal en bevatten één pit.
In het zuiden van Ceylon doet de kaneel het bijzonder goed op zandgrond, die vermengd is met humus. De boom groeit op beschaduwde plaatsen op hoogten tot 2000 voet, waar de gemiddelde regenval 200 tot 250 cm bedraagt en de gemiddelde temperatuur ongeveer 27° C. De meest gevraagde Ceylonese variëteiten worden „zoete kaneel" en „honingkaneel" genoemd.
Namen en etymologie
Arabisch Qurfa, Chinees Jiou-feuei , Duits Zimt, Engels Cinnamon, Frans Cannelle,
Italiaans Canella, Japans Seiron-Nikkei, Portugees Canela, Russisch Koritsa, Spaans Canela, Zweeds Kanel
In de Griekse botanie heette de plant " kinnamomom", een naam die wellicht met Singalees " kacyn " hout, en " nama " zoet in verband staat. " Kaneel" is een leenwoord uit het Latijn "canella", rietje, buisje. Het Duitse woord "Zimt" is direct van " cinnamomum " afkomstig en over de oudere vormen " cimment", "cinment" samengetrokken tot "Zimt".