Hoe mensen vroeger dachten over dromen
Mensen denken verschillend over dromen. Wat ze betekenen, óf ze iets betekenen en of ze van belang zijn. tegenwoordig zijn er zoveel onderzoeken gedaan, dat we een redelijk beeld kunnen krijgen van het nut van dromen. Maar hoe was dat vroeger eigenlijk?
In de Bijbel worden dromen vaak gezien als een roeping, of een voorspelling. Bijvoorbeeld in het verhaal van Jakob. Hij sliep op een steen, en droomde dat engelen via een ladder steeds naar beneden, en weer naar boven liepen. In die droom sluit God een verbond men Jakob. Of het verhaal van jozef, die de droom van de farao kan voorspellen, zodat een heel land wordt gered van de hongerdood… dromen werden in die tijd echt gezien als een boodschap.
Bij De Grieken werd uitgegaan van vier elementen: aarde, lucht, water en vuur. In het lichaam van de mens, moesten die vier elementen in evenwicht zijn, en als dat niet zo was, kreeg je een droom. Aan die droom kon je zien welk element uit evenwicht was. Had je bijvoorbeeld een droom over vuur, dan was het element vuur uit evenwicht. Dat betekende dat je waarschijnlijk een heet, en ontstoken orgaan had. Er waren medische specialisten voor het vertolken van dromen, die precies wisten welke symbolen waar voor stonden. Dingen die mensen overdag deden konden als stoorzender werken voor het ontcijferen van de dromen. Pythagoras leerde bijvoorbeeld zijn leerlingen dat ze voor het slapen gaan geen bonen moesten eten. Het gas dat daardoor veroorzaakt werd, zorgde voor “fouten en verwardheid” en een “oorlogstoestand van de ziel op zoek naar de waarheid”.
De Grieken legden ook verbanden tussen de dood en de slaap. Als je slaapt, verliest je lichaam temperatuur, en daarbij dachten de Grieken aan de dood. Je ziet dit ook heel duidelijk in verschillende gebruiksvoorwerpen van de Grieken.
De Romeinen bedachten een nieuwe verklaring. Deze leek wel wat op de Griekse ideeën. Er zouden vier lichaamssappen zijn: Gele gal, zwarte gal, flegma en bloed. Als deze lichaamssappen bij iemand uit evenwicht waren, kreeg hij (net als bij de Grieken) een droom. Aan deze droom was te zien welk lichaamssap uit evenwicht was. Iemand die van geel vuur droomde, had een overvloed aan gele gal. Deze theorie was dus eigenlijk bijna hetzelfde als die van de Grieken.
Nog heel lang waren mensen het met deze theorie eens, en ook in Europa was hij erg populair. Er is nog een oud gedichtje van de engelse dichter John Dryden, die leefde in de 16e eeuw.
Vertaald in het Nederlands:
“Alle dromen, zoals ik bij de oude Galenus heb
gelezen,
Komen voort uit verzadiging en des lichaams
Wezen,
Uit dampen opstijgend uit spijzen die slecht
Verteren
En kwalijke sappen die het bloed infecteren.
In de 18e eeuw geloofde men er niet meer in dat dromen duidelijk maakten welke ziekte je had. De geestelijke activiteit van de mens kwam door het bewegen van een neurale vloeistof met speciale trillende eigenschappen, in de hersenen. Dat iemand kon denken, kwam doordat de verschillende delen van de hersenen min of meer gelijk trilden. Als iemand sliep, trilden de hersendelen niet meer gelijk. Dat gebeurde ook als iemand krankzinnig was.
In de 19e eeuw, bedacht de Franse arts Pierquin, dat dromen iets met de bloedtoevoer te maken zouden hebben. Hij bestudeerde in 1831 namelijk een slapende patiënte die een deel van haar schedel en haar hersenvlies miste. Hij zag dat in de loop van de nacht haar hersenaders af en toe roodachtig werden. Toen concludeerde Pierquin terecht, dat ze aan het dromen was.
Dromen had dus iets te maken met de bloedtoevoer. Als er meer bloed door de aderen stroomde, zou men gaan dromen. Niets om je druk over te maken dus. De Duitse arts Ernst Kohlschütter zij: “Er bestaat nu voldoende fundament om dromen te beschouwen als symptomen van een sporadisch voorkomen en gedeeltelijk op waaktoestand lijkende versnelling van de bloedsomloop in de hersenen tijdens de algemene vertraging van deze bloedsomloop in de slaap”. Hij zij dus eigenlijk: we kunnen dromen als ‘nutteloos’ beschouwen. Een bekende kreet in de Duitse wetenschappelijke kringen was toen: Traüme sind Schaüme…
Iedereen was er van overtuigd dat dromen niets te bedekenen hadden, maar toch was dit niet de laatste droom-theorie die er bedacht werd.
Door de microscoop van Antoni van Leeuwenhoek, werd er een nieuwe ontdekking gedaan. Voor 1858 dachten mensen dat de hersenen niet uit cellen en zenuwweefsel bestonden. Maar toen ontwikkelde de Spaanse fysioloog Santiago Ramón y Cajal, nieuwe kleurentechnieken, waarmee je meer kon zien. Hij ontdekte de hersencellen, met daarin ingewikkelde verbindingen. Door deze ontdekking kwam de enorme wetenschappelijke belangstelling voor dromen in de twintigste eeuw.