Geschiedenis beroepsarbeid van de vrouw eind 19de eeuw
In de 19de eeuw werden vrouwen niet uitgesloten van arbeid, vaak moesten ze wel werken wegens geldgebrek en armoede, maar er waren beperkingen. De verheerlijking van het moederschap speelde een grote rol, maar ook wegens de bescherming van het gezin. De werkende vrouw kon geen borstvoeding geven op het werk, wat de overlevingskansen van de baby´s sterk verminderde. De bezorgdheid over de toekomst van het nageslacht zorgde ervoor dat zwangere getrouwde vrouwen werden ontslagen eind 19de eeuw.
Effect van het werk
Het effect van beroepsarbeid van de getrouwde vrouw op de levenskansen van kinderen, was het einde van de 19de Eeuw een heftige discussie. De discussie werd een maatschappelijk debat. Tijdens het debat ontstonden denkbeelden en ideeën voor het vormen van een aparte arbeidsbescherming voor vrouwen. Rond deze tijd waren 67% van de vrouwen actief in de beroepsarbeid.
Negatieve kanten
Aparte arbeidsbescherming voor werkende vrouwen einde 19de Eeuw ontstonden vooral uit de negatieve kanten van:
- Nachtarbeid,
- Zwaar werk en
- Gevaarlijk werk.
Zwanger
Vrouwen die zwanger waren en buitenshuis werkte, eind 19de eeuw, stopten pas kort voor de bevalling met het werk. Deze vrouwen durfden vaak of konden niet om pauzes vragen. Vaak werkten deze vrouwen lange werkdagen in een omgeving die gevaarlijk was. Gevaarlijk voor de (ongeboren) baby als voor de vrouw zelf.
Levensvatbaar
Het werk van getrouwde vrouwen buitenshuis, eind 19de eeuw, was zo uitputtend en zwaar, dat het werk van grote negatieve invloed kon zijn op zowel:
- De bevalling als de
- Levensvatbaarheid van de baby.
Verzorging van het kind
Als van de moeder eind 19de eeuw werd verwacht dat ze snel na de bevalling het werk buitenshuis kon hervatten, bleef er weinig tijd over voor:
- Gezinsactiviteiten en voor de
- Verzorging van de baby of van de kinderen.
Eind 19de eeuw was er in de Nederlandse gemeenschap een verheerlijking van het moederschap. Een moeder die ging werken was eigenlijk niet gepast. Vaak moesten de vrouwen en moeders wel werken, noodgedwongen omdat haar man te weinig verdiende en er veel armoede heerste.
Borstvoeding
Borstvoeding moest noodgedwongen achterwege blijven, als de getrouwde vrouw die buitenshuis werkte eind 19de eeuw, haar baby niet mocht of kon meenemen naar het werk. De overlevingskansen van pasgeboren baby´s waren erg gering eind 19de eeuw, als de vrouw niet in staat was haar baby borstvoeding te geven.
Arbeidswet 1889
De arbeidswet van 1889 verbood vrouwen die op gevaarlijke plekken werkte, zoals fabrieken en werkplaatsen, te gaan werken binnen 4 weken na de bevalling.
Maatschappelijke discussie
Behalve de discussie over de effecten van de beroepsarbeid van getrouwde vrouwen op de levenskansen van het kind, was er nog een maatschappelijke discussie gaande: de bezorgdheid over de toekomst van het nageslacht. De gemeenschap vond dat: ” De vrouw de plicht had, als verzorgster van de man, bovenal draagster van het toekomstig geslacht, te beletten arbeid te verrichten onder dusdanige omstandigheden dat er gevaar (voor moeder als voor de baby) ontstaat.”
Onbetaalde zwangerschapsverlof
In de industriële gebieden van Nederland werden in 1904 een onderzoek gehouden onder vroedvrouwen. Tijdens het onderzoek werd onderzocht of men het verplicht onbetaalde zwangerschapsverlof voor arbeidsters in fabrieken en werkplaatsen naleefden. Wat bleek: dat vrouwen zelden na het huwelijk bleken te werken. Bleken vrouwen na het huwelijk wel te blijven werken, werden ze bij zichtbare zwangerschap ontslagen. De verheerlijking van het moederschap was tijdens de 19de eeuw enorm groot.
Resultaat
Maar al te vaak uit pure armoede en ellende moesten de moeders naar de huisindustrie uitwijken als ze noodgedwongen waren om geld te verdienen, zoals:
- Bollen pellen,
- Naaiwerk,
- Dienstbode,
- Wasvrouw.
De maatschappelijke discussie over beroepsarbeid van de getrouwde vrouw eind 19de eeuw, resulteerde dat beroepsarbeid voor vrouwen werden ontmoedigd. Deze trend zet zich door tot ruim halverwege de 20ste eeuw: Rond 1950 waren slechts 15% vrouwen actief in de beroepsarbeid.