Middeleeuwse monniken: franciscanen en dominicanen
In de middeleeuwen maakten monniken een wezenlijk onderdeel uit van de maatschappij. Zij oefenden grote invloed uit op het religieuze en wetenschappelijke leven in hun tijd. Door de eeuwen heen waren echter niet steeds dezelfde kloosterorden dominant, maar zijn daarin verschuivingen geweest. In de late middeleeuwen, vanaf de 13de eeuw, waren vooral de bedelorden van de franciscaner en domincaner monniken populair. Zij leefden, in tegenstelling tot andere orden, in de steden en namen volop deel aan het stadse leven. Wat niet wegneemt dat er ook significante verschillen waren tussen beide orden.
Artikelindeling (interne links)
Kloosterorden voor de 13de eeuw
Het begon allemaal met de benedictijnse monniken die gedurende de vroege middeleeuwen een centrale rol voor zichzelf opeisten in Europa. Tussen ongeveer 1050 tot 1200 na Chr. werd dat overgenomen door de kloosterorden van cisterciënzer en augustijner monniken.
Er waren natuurlijk verschillen tussen deze orden in opvattingen en leefregels, soms zelfs vrij grote verschillen. Wat ze echter allemaal gemeen hadden was dat hun leef- en werkwijze was toegespitst op de agrarische en feodale maatschappij die Europa gedurende het grootste gedeelte van de middeleeuwen was. Ze gaven geestelijk leiding aan de adellijke grootgrondbezitters enerzijds en aan de boeren die het land bewerkte anderzijds. De kloosters waren centra van wetenschap en religie, maar omringd door landerijen. Niet zelden waren deze landerijen eigendom van het klooster zelf. De monniken leefden van hun land en van belastingheffingen.
Teruggang populariteit traditionele orden
Om twee redenen raakten de traditionele orden in de loop van de 12de eeuw hun machtsbasis kwijt:
- Door heel Europa groeiden de steden enorm en speelden ze een steeds belangrijkere rol op economisch en sociaal gebied. Aan het eind van de eeuw kregen ze bovendien hun eigen wetenschappelijke centra in de vorm van universiteiten.
- Het feodale stelsel, waarbij de macht in handen lag van de keizer of koning en vervolgens in die van zijn belangrijkste vazallen, aan erosie onderhevig. Leenheren gingen hun gebieden autonomer besturen en ook de steden trokken meer bestuurlijke macht naar zichzelf toe. Daardoor nam de macht van de koning sterk af.
Het lukte de traditionele kloosterorden niet om grip te krijgen op de nieuwe situatie, vooral niet in de steden. Ze begrepen weinig van de noden van de stadse burger en de stedelingen relateerden op hun beurt niet erg aan de pompeuze, met rijkdom behangen landelijke monniken. Hoewel de augustijner monniken het in dit opzicht wat beter deden dan hun cisterciënzer broeders en meer kloosters in verstedelijkte gebieden wisten te stichten.
Franciscaner monnik /
Bron: F. A. Gasquet, Wikimedia Commons (Publiek domein)
Opkomst bedelorden
Het was tegen deze achtergrond dat er een nieuwe type monniken opstond. Dat was in eerste instantie de
rondreizende monnik, die op eigen gelegenheid van stad naar stad reisden om te preken en mensen te helpen. Uit deze monnik kwam vervolgens de solitaire
bedelmonnik voort. Deze probeerde de christelijke daad letterlijk bij het woord te voegen door het sobere leven dat Jezus Christus had geleid zoveel mogelijk te imiteren.
In het begin van de 13de eeuw werden er vervolgens ook
bedelorden opgericht, waarin de bedelmonniken samen gingen leven. Deze kloosterorden leefden van giften en lage vergoedingen voor geleverde diensten in plaats van landbezit en belastingen. Hun tamelijk kleine kloosters, of liever gezegd
'huizen', lagen midden in de stad. Ze sloten goed aan op het stadse leven en de behoeftes van de stadsbevolking en hadden nauwe banden met de universiteiten. Het duurde dan ook niet lang of ze waren hun collega's op het platteland ver voorbijgestreefd in populariteit.
De belangrijkste bedelorden
De meest succesvolle bedelorden die zouden opstaan waren die van de
franciscanen, gesticht door
Franciscus van Assisi, en die van de
dominicanen, gesticht door
Domincus de Guzman.
Dat wil echter niet zeggen dat ze de enige waren. Rondreizende en individueel opererende bedelmonniken bleven ook bestaan. Sommigen van hen probeerden een eigen orde op te zetten. Dat heeft nog een paar kleinere orden opgeleverd, zoals de
karmelieten en de
augustijner emerieten.
Samen werden de hier genoemde orden ook wel
'de vier biddende orden' genoemd, omdat ze de mensen veelal bijstonden met gebeden.
Verspreiding
Er was een belangrijk geografisch verschil tussen de oude en nieuwe orden. Daar waar het hart van de feodale samenleving in Frankrijk lag, bevond die van de stadse wereld zich in Italië. Het land waar de 'stadstaat' bij uitstek floreerde. Dat bleek uiteindelijk ook uit de verspreiding van de bedelorden over Europa. Ze zouden zich overal in grote getale vestigen, maar in Italië was het aandeel toch wel beduidend groter dan elders. Al gold dat voor franciscanen meer dan voor dominicanen.
Van alle bedelorden was die van de franciscanen op grote afstand het meest succesvol. De broeders spreidden zich uit over bijna heel West-Europa, Midden-Europa en het Midden-Oosten. Bijna overal kwamen ze in grote getale voor. De dominicanen waren in deze gebieden minder vertegenwoordigd, maar in Oost-Europa en op de Balkan wellicht iets meer. In het begin van de 14de eeuw was de verhouding tussen beide orden echter zo'n 600 dominicaanse huizen tegen 1400 franciscaanse huizen.
St. Franciscus - Da Fabriano 1420 /
Bron: Gentile da Fabriano, Wikimedia Commons (Publiek domein)
De franciscanen
In 1206 besloot de destijds 24-jarige koopmanszoon
Franciscus van Assisi (1182-1226) al zijn bezittingen op te geven en het leven te gaan leiden dat Jezus Christus ook had geleden, als ware hij één van de apostelen.
Vier jaar later, in 1210, bood hij de paus een geheel nieuw soort leefregel aan die was bedoeld voor zijn volgelingen. De regel werd door Rome erkend, waarna de nieuwe orde een feit was. Hij werd de
'orde der franciscanen' of de
'orde der minderbroeders' genoemd.
Vroegere kloosterorden leunden sterk op orde, regelmaat en traditie. Dat idee ontbreekt in de leefregel van Franciscus bijna geheel. Franciscus wilde een geheel nieuwe weg gaan. Eentje die alleen maar draaide om het volgen van Jezus' voorbeeld.
Armoede als levensvervulling
Binnen dat kader waren zaken als werelds succes, rijkdom, genot en comfort, maar dus ook organisatie uit den boze. Alles dat men kreeg moest worden afgestaan aan de armen. De broeders moesten zichzelf in leven houden door te bedelen. Armoede was voor de franciscanen geen middel, maar een doel op zichzelf en wel het enige doel van werkelijk belang. Armoede werd gezien als de enige manier om tot de kern van een waarachtig christelijk leven te komen.
Franciscus beschouwde geld, net als veel van zijn tijdgenoten overigens, als winst die per definitie was behaald ten koste van een ander en daarmee als een corrupt iets. Armoede was binnen dit kader het ideaal van zuiverheid.
Eigenlijk gold het armoede ideaal altijd al voor monniken. Om toch te overleven en hun werk te kunnen doen hadden vroegere kloosterorden echter bepaald dat monniken individueel geen bezittingen mochten hebben, maar de kloostergemeenschap als geheel wel. Door de tijd heen waren de orden dat echter steeds ruimer gaan interpreteren, met grote rijkdom voor de kloosters als gevolg. Franciscus wilde daarom radicaal van dit concept afstappen. Ook de huizen dienden wat hem betrof geen enkel bezit te hebben. Dat dit in de praktijk niet echt te realiseren bleek, zal verderop worden toegelicht.
Toch een grote beweging
Franciscus was totaal niet bedacht op het succes dat zijn leefregel zou opleveren. Hij had hem wel opgesteld voor iedereen die er deel van wilde uitmaakte, maar hij had dus geen organisatie en had ook niet nagedacht over de manier waarop hij leiding zou geven aan zijn volgelingen. Tenslotte was hij ook niet erg uit op organisatie, succes of leiderschap. Hij wilde alleen maar een mogelijkheid creëren voor het leiden van een apostolisch leven. Dat er toch zo'n wijd verspreidde beweging is ontstaan, komt waarschijnlijk door de goede wisselwerking tussen de bedelorden en de universiteiten.
Afsplitsingen
De franciscanen hebben enkele afsplitsingen gekend. Dat waren de volgende orden:
- Nog tijdens het (korte) leven van Franciscus stichtte St. Clara de 'orde van de clarissen'. Dat was een bewerking van de leefregel voor vrouwen. Van vrouwen kon namelijk niet worden verwacht dat ze bedelend langs de huizen zouden gaan, omdat dat als onfatsoenlijk werd gezien. De aanpassingen van Clara hadden opvallend genoeg een nogal naar binnen gerichte kloosterorde tot gevolg, daar waar de broeders juist de wereld rondreisden en middenin de maatschappij stonden.
- Ook kwam er de 'derde orde' of 'orde der tertiarissen'. Dat was een door Franciscus zelf opgezette leefregel voor leken die ook het pad van de armoede wilden volgen en de bescherming van een klooster zochten. Deze tertiarissen hadden echter minder religieuze verplichtingen dan de reguliere monniken.
- Een groep zeer strenge franciscanen nam de denkbeelden over van de abt Joachim van Fiore. Deze had rond 1200 verkondigd dat in 1260 het tijdperk van de Heilige Geest in zou gaan, waarna een orde van geestelijken, de zogenaamde 'sprituales', de plaats van de bisschoppen zou innemen. Voornoemde franciscanen zagen zichzelf als deze spirituales, wat een afsplitsing tot gevolg had met hun minder fanatieke broeders.
De dominicanen
De dominicaanse organisatie begint eveneens in 1206, toen
Dominicus de Guzman, een augustijnse kanunnik, drie cisterciënzer abten tevergeefs zag proberen om de ketterij in de Languedoc te bevechten. Dominicus begreep dat het aplomb waarmee de abten zich als waardigheidsbekleders presenteerden de vooroordelen van de ketters alleen maar bevestigden.
De augustijnse orde was de meest sobere van alle kloosterorden, maar Dominicus vond ook zijn eigen orde te ver afgedwaald van het ideaal van een leven als eenvoudige apostel. Daarom besloot hij dat idee opnieuw vorm te geven.
Tien jaar lang kreeg hij nauwelijks voet aan de grond. In 1216 bedachten Dominicus en drie van zijn volgelingen echter een plan. Ieder trok een andere richting uit Europa in om mensen te winnen voor hun idealen. Het plan slaagde en de zaken werden alsnog vlot getrokken.
Doelstelling
Het doel dat deze orde zich stelde was het bestrijden van ketterij door te preken. Dat preken moest geloofwaardig gebeuren, door monniken die zelf een simpel, armoedig leven leidden en bovendien academisch goed onderlegd waren, bij voorkeur in de theologie. Om dat goed voor elkaar te krijgen, streefden de dominicanen juist wel een gedegen organisatorische structuur na. De hoofdcentra van de beweging kwamen daartoe te liggen in de belangrijkste universiteitssteden Bologna en Parijs.
In tegenstelling tot Franciscus bedacht Dominicus geen compleet nieuwe leefregel. Hij paste die van de augustijnen zoveel mogelijk aan zijn eigen ideeën aan en bleef zo dus eigenlijk een afsplitsing van de augustijner orde.
Preken was de hoofdactiviteit van de dominicaanse monnik. Overige zaken zoals armoede, organisatie, studie en liturgie waren de middelen die dat moesten ondersteunen. Daarom werd deze orde officieel de
'orde der predikheren' genoemd. Leden kregen de afkorting
OP achter hun naam.
De onmogelijkheid van bezitloosheid
In de praktijk blijkt dat het niet mogelijk is om 100% bezitloos te zijn en te blijven. Hoe armoedig ook, iedereen heeft toch wel enkele spullen, al zijn het maar gerafelde kleren of simpele gereedschappen. Zonder dat wordt overleven onmogelijk.
Dat was een probleem voor de bedelorden, zeker voor de franciscanen, die er de nodige meningsverschillen over hadden. Ook tussen de orden onderling is er over gesteggeld en natuurlijk bemoeide de Kerk en de paus in Rome zich ermee, doorgaans ten gunste van een gematigde houding ten opzichte van armoede.
Uiteindelijk kwam er een compromis waar beide orden zich aan hielden (al zou Franciscus dit zelf niet meer meemaken). Het compromis stond de broeders toe om wél gebouwen en spullen te bezitten die nodig waren voor het goed doen van hun werk, maar niks dat zou kunnen worden gebruikt voor het verwerven van een inkomen.
Waarom bedelorden geliefder waren in de stad
In een stad kan een bedelaar veel beter overleven dan op het platteland, omdat er zoveel meer gulle gevers zijn bij wie hij kan aankloppen. Daar kwam bij dat er in Italiaanse streken altijd een sterke bedelcultuur heeft geheerst (dat is feitelijk nog steeds zo). Dat maakte dat het voor de monniken dus ook haalbaar om de armoedige weg van Jezus na te volgen.
Dominicaner monnik /
Bron: F. A. Gasquet, Wikimedia Commons (Publiek domein)
Dat stadsbewoners meer voeling hadden met bedelmonniken dan met de traditionele orden kwam door de hiërarchische structuur van steden. Deze was heel anders dan die van het feodale platteland. In de feodale maatschappij was het gebruikelijk dat diegenen die bovenaan de ladder stonden extreem rijk waren en dat ook breed lieten hangen. Het grootste gedeelte van de bevolking bungelde echter onderaan de ladder en was waarschijnlijk een horige: arm en gebonden. Aan deze hoedanigheid hadden de cisterciënzer en augustijner kloosterorden, zelf meestal rijke grondbezitters, zich uitermate goed aangepast.
De aanwassende steden kenden echter een heel andere structuur. Een stad had wel een bestuur of heersers en een rijke toplaag, maar de verschillen tussen hen en de rest waren beduidend minder extreem. De 'poorters' van een stad waren immers hardwerkende middenstanders, kooplieden die het redelijk stelden of door de gilden georganiseerde ambachtslieden. Dergelijke mensen zagen de met juwelen behangen rijke monniken die hen op nuffig toontje trachtten over te halen zich tot 'het ware geloof' te wenden als hypocriete en arrogante bemoeiallen. De sobere, zichzelf nietsontziende bedelmonnik die het goede voorbeeld probeerde te geven, sprak hen veel meer aan.
Functie bedelorden in de vroegmiddeleeuwse stad: hysterie indammen
Daar waar het platteland een relatief stabiele omgeving is, zijn steden echter bevattelijk voor massahysterie. Mensen zijn overal en altijd beïnvloedbaar, maar in een stedelijke omgeving is dat moeilijker onder controle te houden. Tegenwoordig weten ordehandhavers daar beter mee om te gaan, maar in de 12de en 13de eeuw had men hier wegens gebrek aan ervaring nog vrij weinig grip op. Daar kwam bij dat er destijds ook meer aanleiding was om tot hysterie over te gaan, want:
- Doempredikers verkondigden met enige regelmaat het einde van de wereld ten gevolge van de decadentie en corruptie die de snelle economische groei met zich meebracht. Veel mensen, bang als ze waren inderdaad door het nieuwe geld gecorrumpeerd te worden, geloofden dit.
- Pestepidemieën, welke voornamelijk toesloegen in de steden, maakten de mensen wanhopig.
Het gevolg was dat bij tijd en wijle grote groepen mensen de straat op trokken om openlijk boete te doen. Daarbij geselden ze zichzelf met zwepen of takken, jammerden ze luid en gilden om vergiffenis.
Het voorkomen of indammen van dergelijk uitbarstingen was iets waarvoor de bedelorden konden zorgen. Dat gebeurde feitelijk op twee manieren:
- De monniken zorgden voor het zielenheil van de stedelingen door voor hen te bidden en hen te begeleiden op hun sterfbed.
- De monniken vormden het belangrijkste doel voor liefdadigheid in de stad. Dat kwam omdat ze grote armoede combineerden met een christelijk zuiver geacht leven. Door hen te steunen konden mensen hun eigen zonden afkopen. Met name veel erfenissen en legaten werden gereserveerd voor de bedelorden.
Daar waar bedelmonniken later werden ervaren als dubieuze figuren die zich door anderen laten onderhouden, werd dit in het begin door veel mensen anders gezien. Voor hen was de bedelmonnik degene die door alle persoonlijke ontzeggingen en gebeden de verloedering van de mensheid als geheel tegenging. Ze waren het tegenwicht dat mensen nodig hadden om hun eigen geldelijke gewin te kunnen verdragen.
De wisselwerking met de universiteiten
Universiteiten waren een fraaie toevoeging aan de middeleeuwse maatschappij, maar hadden helaas al snel werkeloze academici tot gevolg. Aan de universiteiten zelf was maar beperkt plaats voor nieuwe meesters, waardoor afgestudeerden meestal met een bestaan als klerk, ambtenaar of privéleraar genoegen moesten nemen. Dat vonden veel van hen weinig verheffend. Bovendien was het evengoed een moeilijk bestaan. Er moest veel voor dergelijke ambten worden gereisd, het slecht betaald en ook daarin bleef het moeilijk een positie te verwerven.
Voor veel van deze academici boden de bedelorden een uitkomst. Door zich bij de franciscanen of dominicanen te voegen konden ze zich vestigen in één van de huizen en van daaruit een eigen praktijk als meesterleraar opbouwen en de eigen studie voortzetten.
De martelaren van Marrakesh - Licinio 1524 (franciscaanse broeders) /
Bron: Bernardino Licinio, Wikimedia Commons (Publiek domein)
Voorwaarde hiervoor was wel dat men zich geheel of gedeeltelijk zou specialiseren in theologie en dat de andere monniken daarin onderwezen werden. Plus dat men natuurlijk geen inkomsten mocht hebben. Voor veel academici waren deze voorwaarden echter geen probleem. Theologie vonden ze een interessant en belangrijk vakgebied en het voortzetten van de eigen studie was hen liever dan het vergaren van rijkdom.
Het gevolg was dat beide bedelorden een stevig academisch fundament zouden krijgen en dat ze de studierichting theologie tot grote hoogten opstuwden.
Terugval
Desondanks werd de teruggang al vrij snel ingezet. Vanaf ongeveer 1260 beschouwden steeds meer mensen de bedelende monniken als hypocriet. Om jezelf niet te willen 'bevuilen' met een inkomen, maar dan wel van andermans inkomen leven kon begrijpelijkerwijs niet langer op ieders goedkeuring rekenen. Dat leidde tot een groeiend verzet tegen de bedelorden. Daar kwam in het geval van de dominicanen bij dat deze zich gingen bemoeien met het onderdrukken van vermeende ketterij en een steeds dubieuzere rol speelden bij de inquisitie. Daarvoor ontving men ook in de middeleeuwen slechts zelden sympathie.
Mendicantenstrijd
Ook op de universiteiten begonnen steeds meer meesters zicht te roeren ten nadele van hun geestelijke collega's. Veel bedelmonniken hielden zich namelijk niet aan de voorschriften van de universiteit en organiseerden hun eigen onderwijsprogramma. Bovendien deden ze niet mee aan boycots van andere meesters. Dat gaf een tijd lang flinke strijd, de zogenaamde
'mendicantenstrijd'. Deze werd tenslotte gewonnen door de seculiere meesters, ondanks het feit dat ze de Paus niet aan hun kant hadden.
Weinig concurrentie
Door al deze ontwikkelingen kwamen de bedelorden onder grote druk te staan en nam hun populariteit weer geleidelijk aan af. Toch zouden ze de rest van de middeleeuwen geen concurrentie van belang meer ondervinden. Na de middeleeuwen was de bloeitijd van kloosters en monniken in het algemeen voorbij. Daarmee waren de bedeloorden de laatste grote orden uit de geschiedenis.
Lees verder