Het maatschappelijk nut van de kunstgeschiedenis

Zo wordt er bijvoorbeeld ook bij het vak ‘Kennis, Letteren en Maatschappij’ weinig aandacht besteed aan het vakgebied kunstgeschiedenis. In het eerste hoorcollege werd slechts de opmerking gemaakt dat TCS-studenten een mooi vooruitzicht op een baan hebben, behalve dan misschien wanneer je hoofdrichting kunstgeschiedenis is. Hoe groot is dan het maatschappelijk nut van dit vakgebied? We beginnen bij het bestuderen van de onderzoeksprojecten en de manier waarop deze gefinancierd worden.
Wetenschappelijke kennis
Al vanaf de zeventiende eeuw wordt de wetenschappelijke kennis ontwikkeld door middel van onderzoeken en experimenten. In het begin werd dit onderzoek gedaan door vaklieden op natuurkundig of medisch gebied in ziekenhuizen of op universiteiten. Vanaf de achttiende eeuw ging ook de gegoede burgerij zich interesseren voor het wetenschappelijk onderzoek. Zo werden er in de negentiende eeuw verschillende onderzoekscentra opgericht. Het wetenschappelijk onderzoek vindt vooral plaats rond universiteiten, waar een professor op zijn vakgebied onderzoek kan doen. In de jaren tachtig zijn de onderzoekscentra aangepast aan het Amerikaanse voorbeeld en worden vandaag de dag onderzoeksinstituten genoemd. Deze onderzoeksinstituten zijn nog altijd nauw verbonden met de universiteiten omdat dit nog steeds de plaatsen zijn waar het meeste onderzoek wordt gedaan. In Nederland zijn deze instituten verbonden aan de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) of de Koninklijke Nederlandse Academie voor Wetenschappen (KNAW). Deze organisaties willen het wetenschappelijk onderzoek in Nederland bevorderen, ze doen dit door middel van het verstrekken van beurzen en subsidies.Subsidies
Wanneer men een overzicht bekijkt van de gesubsidieerde wetenschappelijke publicaties uit 2004 bij de NWO, valt op dat de geesteswetenschappen in verhouding met de natuurwetenschappen lang niet zoveel gesubsidieerde publicaties leveren. Zo werden er op natuurkundig gebied 995 publicaties uitgebracht en bij de geesteswetenschappen ruim tweehonderd minder, namelijk 770. Dit kan verschillende oorzaken hebben. Het kan komen doordat de geesteswetenschappen minder subsidies ontvangen maar het kan ook zo zijn dat bij de geesteswetenschappen minder onderzoek plaats vindt of dat men langer met een onderzoek bezig is. Er is wel een duidelijk verschil in de manier van publiceren. Zo worden binnen de natuurwetenschappen vooral publicaties gedaan in tijdschriften en door de geesteswetenschappen vooral in boeken, monografieën en proefschriften.Wetenschappelijke publicaties
De NWO is dus een van de organisaties die kunsthistorici steunen bij wetenschappelijk onderzoek. Ook de overheid steunt de culturele en wetenschappelijke kant van de kunsten. Zo verstrekt het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap subsidies aan kunstenaars, initiatiefnemers voor kunst, maar ook aan onderzoekers van kunst.De gesubsidieerde onderzoeken worden dus vervolgens gepubliceerd. In deze publicaties over de verschillende onderzoeken van een kunsthistoricus zijn er een paar regels waaraan deze zich moet houden. Zo is ‘De Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening’ opgesteld, hieraan moet elke wetenschapper zich houden. Deze gedragscode is opgesteld op verzoek van de Vereniging van Universiteiten. De gedragscode houdt in dat alle werknemers aan instellingen die een maatschappelijke rol vervullen hun werk correct moeten uitvoeren. De gedragscode is opgebouwd uit vijf delen; zorgvuldigheid, betrouwbaarheid, controleerbaarheid, onpartijdigheid en onafhankelijkheid. De meeste punten zijn voor een kunsthistoricus wel navolgbaar, maar op het gebied van controleerbaarheid is het iets lastiger. Bij vakgebieden die zich op het verleden richten is niet alles meer controleerbaar en zijn stellingen gebaseerd op aannames. Ook wordt de regel van onpartijdigheid niet altijd nageleefd. Een kunsthistoricus laat vaak genoeg zijn mening doorschemeren op het gebied van wat hij wel of niet mooi vindt. Zo laat kunsthistoricus Ernst Gombrich in zijn boek ‘The story of art’ regelmatig zijn persoonlijke mening over een bepaalde kunststroming doorschemeren.