Analyse gedicht: Het sterkste - J.J.A. Goeverneur
Het Sterkste (1889) is één van de bekendste gedichten van J.J.A. Goeverneur (1809-1889). Goeverneur was een veelschrijver. Naast gedichten schreef hij verschillende soorten romans en vertaalde hij werk vanuit verschillende talen. Goeverneurs gedicht Het Sterkste past perfect in de klassieke traditie van poëzie. Het gedicht heeft een strak rijmschema dat in het hele gedicht wordt voortgezet. Daarnaast blijkt er regelmaat te zitten in het aantal lettergrepen van de versregels en in de structuur van de zinnen. Deze vormkenmerken ondersteunen de inhoud. Hierdoor is er sprake van iconiciteit. Wat zijn de vorm- en betekeniskenmerken van Het Sterkste en hoe kan een vorm- en betekenisanalyse helpen om het gedicht te interpreteren?
Inhoud
Zakelijke gegevens
- Dichter: Johan Jacob Antonie Goeverneur (pseudoniemen: Jan de Rijmer, Oom Jan) (1809-1889).
- Gedicht: Het Sterkste.
- Dichtbundel: Dichtwerken.
- Jaar van uitgave: 1889.
- Geraadpleegde dichtbundel: De Nederlandse poëzie van de 19de t/m de 21ste eeuw in 2000 en enige gedichten (2004).
- Uitgeverij: Prometheus.
Wie is J.J.A. Goeverneur?
J.J.A. Goeverneur werd geboren op 14 februari 1809 in Hoevelaken, Gelderland. Goeverneur studeerde aanvankelijk theologie in Groningen om net als zijn vader dominee te worden. Tijdens zijn studententijd werden zijn gedichten voor het eerst openbaar gemaakt in de Groninger Studenten-Almanak. Al snel kwam hij erachter dat zijn interesses meer bij de letteren lagen. In Leiden ging hij daarom letteren studeren. Nadat hij in 1836 zijn doctoraalexamen had afgelegd, keerde hij terug naar Groningen om te leven van zijn schrijfwerk. Goeverneur staat bekend als een veelschrijver. Hij schreef niet louter gedichten. Hij vertaalde bekende werken als
Robinson Crusoë,
de negerhut van oom Tom en sprookjes van Andersen. Daarnaast schreef hij onder andere historische verhalen, reisverhalen, romans en kinderliedjes. Hoewel Goeverneur tegenwoordig niet de bekendste dichter is uit het Nederlands taalgebied, zijn wel veel mensen bekend met zijn werk. Zo schreef hij onder andere het kinderliedje
In een groen, groen, groen, groen knollen-knollenland. Op 18 maart 1889 stierf Goeverneur in Groningen.
Gedicht: Het Sterkste
1. Sterk is-wie zal het tegenspreken?
2. De Steen; doch ’t IJzer kan hem breken.
3. Sterk is het IJzer; maar het zwicht
4. Toch voor de laaie Vuurgloed licht.
5. Sterk is het Vuur; doch ’t moet bezwijken
6. En voor de kracht des Waters wijken.
7. Sterk is het Water; maar, hoe sterk,
8. De Wolken trekken ’t op in ’t zwerk.
9. Sterk zijn de Wolken; doch de vlagen
10. Des Stormwinds kunnen haar verjagen.
11. Sterk is de Storm; maar hoe hij woed’,
12. De Man spot met zijn overmoed.
13. Sterk is de Man; die wonderwerker;
14. Maar toch is vaak de Wijn nog sterker.
15. Sterk is de Wijn; maar, hoe vol kracht,
16. De Slaap verwint hem door zijn macht.
17. Dus moogt ge op Sterkte u niet verheffen;
18. Iets anders kan u overtreffen.
Analyse vormkenmerken
Soorten strofen
Het gedicht is opgebouwd uit negen distichons. Dit zijn strofen die bestaan uit twee regels.
Rijm en lettergrepen
Versregel | Rijmschema | Soort eindrijm | Aantal lettergrepen |
1. | A | Vrouwelijk | 9 |
2. | A | Vrouwelijk | 9 |
3. | B | Mannelijk | 8 |
4. | B | Mannelijk | 8 |
5. | C | Vrouwelijk | 9 |
6. | C | Vrouwelijk | 9 |
7. | D | Mannelijk | 8 |
8. | D | Mannelijk | 8 |
9. | E | Vrouwelijk | 9 |
10. | E | Vrouwelijk | 9 |
11. | F | Mannelijk | 8 |
12. | F | Mannelijk | 8 |
13. | G | Vrouwelijk | 9 |
14. | G | Vrouwelijk | 9 |
15. | H | Mannelijk | 8 |
16. | H | Mannelijk | 8 |
17. | I | Vrouwelijk | 11 |
18. | I | Vrouwelijk | 9 |
Het Sterkste heeft een gepaard rijmschema (aa-bb-cc enz.). Dit versterkt het idee dat de strofen van twee versregels steeds één geheel vormen. Ook het soort eindrijm en het aantal lettergrepen benadrukken dat de combinaties van twee regels bij elkaar horen. De gehele strofe bestaat ofwel uit mannelijk rijm ofwel uit vrouwelijk rijm. Vergelijkbaar hebben strofen ofwel twee versregels van negen lettergrepen ofwel twee versregels van acht lettergrepen. Dit patroon wordt bijna in het gehele gedicht om en om doorgezet. Dit suggereert een herhaling. Alleen de laatste strofe vormt hierop een uitzondering. Doordat regel 17 maar liefst elf lettergrepen heeft, valt deze regel en daarmee ook de strofe waarin deze regel staat, vormelijk op.
Goeverneur heeft een aantal
elisies in het gedicht geplaatst om de hoeveelheid lettergrepen per regel kloppend te krijgen. In versregel 2 is
het ingekort tot
't waardoor
't IJ moet worden gelezen als één lettergreep. Als
het wel voluit was geschreven, dan had versregel 2 uit één lettergreep meer bestaan dan versregel 1. Dankzij onder andere de elisies benadrukt de vorm dat de versregels van elke strofe bij elkaar horen. Ook in regel 5 en 8 is
het om deze reden ingekort.
In regel 11 heeft de elisie een ander doel. De letter
t achter
woed' had in principe kunnen blijven staan, omdat de weglating of de toevoeging van die letter geen invloed heeft op rijm of op de hoeveelheid lettergrepen in die regel. De letter
t is weggelaten, zodat er ook qua spelling overeenkomst is met de volgende versregel uit die strofe:
woed' en
overmoed eindigen op dezelfde letter. Als de
t achter
woed had gestaan, dan zou er geen gelijkheid meer zijn in spelling van de laatste letter.
Enjambement
Tussen regel 9 en 10 is er enjambement. Deze enjambement valt op door de betekenis en de vorm:
de vlagen des stormwinds betekent
de vlagen van de stormwind. Doordat de regel stopt na
vlagen is het niet meteen duidelijk om wat voor vlagen het gaat. De enjambement valt ook op door de vorm. Binnen het zinsdeel
de vlagen des stormwind wordt de regel namelijk afgebroken. Goeverneur heeft hier een enjambement toegevoegd om het rijmschema in stand te kunnen houden.
Analyse betekenis
Stijlfiguren
Het gedicht heeft een regelmatige structuur. De strofen zijn volgens hetzelfde procedé opgebouwd. Er is met andere woorden sprake van
parallellisme:
Strofen 1 tot en met 8 beginnen met
Sterk is of
Sterk zijn. Strofe 9 vormt een uitzondering hierop, waardoor deze strofe extra opvalt. Na
Sterk + een vorm van het werkwoord
zijn volgt een lidwoord en een zelfstandig naamwoord. Hierop vormt strofe 1 een uitzondering. In die strofe wordt in de eerste versregel een vraag gesteld. Strofe 1 is inhoudelijk het beginpunt van een discussie. Het lyrisch subject stelt zichzelf een vraag. In de regels die volgen staan er mogelijke antwoorden op die vraag door middel van parallellisme.
Naast
sterk is/zijn wordt er in de eerste versregel van bijna elke strofe een
concessief (toegevend) voegwoord gebruikt. In strofe 1 is dit niet het geval, omdat deze strofe gezien kan worden als een inleiding op de innerlijke monoloog van het lyrisch subject. Strofe 9 wijkt af, omdat in die strofe een conclusie wordt getrokken. De concessieve voegwoorden die gebruikt worden zijn
doch en
maar. Vergelijkbaar met het rijmschema en het aantal lettergrepen per versregel worden deze voegwoorden om en om gebruikt:
- Doch: strofe 1 (tweede versregel), strofe 3 en strofe 5.
- Maar: strofe 2, strofe 4, strofe 6, strofe 7 (tweede versregel) en strofe 8.
In strofe 7 wordt er opvallend afgeweken van de regelmaat. In die strofe staat het toegevende voegwoord pas in de tweede versregel. Dit komt omdat er in versregel 13 een bijvoeglijke bijzin bij
de man staat, namelijk
die wonderwerker. Hierdoor krijgt
de man meer nadruk dan de andere zelfstandig naamwoorden die in de eerste regel staan van elke strofe.
De tweede regel van bijna elke strofe legt uit waarom er een tegenstelling is. Alleen de laatste strofe wijkt hiervan af, omdat dit de conclusie is. Dit leidt tot de volgende structuur:
- Versregel 1: sterk is/zijn + lidwoord + zelfstandig naamwoord + concessief voegwoord
- Versregel 2: concessieve bijzin
Naast parallellisme is er een
retorische vraag in het gedicht die
ironisch van aard is. In versregel 1 stelt het lyrisch subject de vraag
wie zal het tegenspreken. Deze vraag is ironisch, omdat blijkt dat het subject zichzelf continu tegenspreekt in het gedicht. De concessieve voegwoorden en de herhalende structuur vormen het beste bewijs hiervoor.
De herhalende structuur is gebouwd op tegenstellingen. Dit blijkt niet alleen uit de concessieve voegwoorden, maar ook uit de zelfstandig naamwoorden die worden genoemd. Goeverneur zet in strofe 3
water en
vuur tegenover elkaar. Dit is een voorbeeld van een
antithese. De andere zelfstandig naamwoorden die worden genoemd worden weliswaar aan elkaar tegengesteld, maar dat zijn geen antoniemen en derhalve ook geen antitheses.
Beeldspraak
In
Het Sterkste staan veel
personificaties. Het subject wil weten wat het sterkst is. De antwoorden die hij hierop geeft zijn achtereenvolgens:
Steen, IJzer, Vuur, Water, Wolken, Storm, de Man, Wijn en
Slaap. Al deze woorden beginnen met een hoofdletter, omdat het bijna allemaal personificaties zijn.
De man is het enige woord uit het rijtje dat geen personificatie is, omdat de Man al een levend wezen is. De werkwoorden die gebruikt worden om deze woorden te omschrijven bewijzen dat we te maken hebben met personificaties:
Sterk is/zijn... | Bewijs personificatie |
Steen | Sterk, hoofdletter |
IJzer | Sterk, hoofdletter, zwicht |
Vuurgloed | Sterk, hoofdletter, bezwijken, wijken |
Water | Sterk, hoofdletter |
Wolken | Sterk, hoofdletter,verjagen |
Storm | Sterk, hoofdletter, des, overmoed |
Wijn | Sterk, hoofdletter, kracht |
Slaap | Sterk, hoofdletter, macht |
De termen zijn personificaties omdat ze net als mensen sterk kunnen zijn en omdat ze beginnen met een hoofdletter. Bij de meeste voorbeelden staan werkwoorden die ook voor mensen kunnen worden gebruikt, zoals
zwichten en
bezwijken. Andere personificaties zijn subtieler, zoals
de vlagen des Stormwinds. Behalve vanwege de hoofdletter staat er in dat zinsdeel een personificatie door het woord
des. Dat woord geeft een bezit aan. De Stormwind kan iets bezitten, net zoals wij dingen kunnen bezitten.
Interpretatie betekenis Het Sterkste (1889) van J.J.A. Goeverneur
Het lyrisch subject is met zichzelf in discussie. In strofe 1 zegt hij zelfverzekerd dat de Steen het sterkste is. Wie zal hem immers tegenspreken? Deze retorische vraag blijkt al in versregel 2 ironisch te zijn, omdat het subject zichzelf meteen tegenspreekt: IJzer is toch sterker, want IJzer kan de Steen breken. In strofe 2 tot en met 8 blijft het subject zich continu tegenspreken. Hij kan steeds iets bedenken dat sterker is. Opvallend hierbij is strofe 7, omdat in die strofe de mens wordt genoemd. De Man is sterker dan storm, omdat de Man spot met zijn overmoed. In versregel 13 toont het subject respect voor de Man door in de bijvoeglijke bijzin te vermelden dat de Man een
wonderwerker is. Uit de analyse van de vormkenmerken bleek dat dit de enige versregel is, waarin zo'n bijzin staat. Dit kan benadrukken dat het opmerkelijk is, dat er toch nog dingen sterker zijn dan de Man, waaronder Wijn. We mogen dan wel wonderwerkers zijn, maar dat betekent niet dat we zomaar even alles voor het zeggen hebben. Het subject lijkt dit te willen benadrukken door de herhalende structuur te onderbreken. In de laatste strofe stopt de discussie, omdat het subject daar tot een conclusie komt: er kunnen altijd dingen sterker zijn. De wijze waarop dit wordt geconcludeerd is moraliserend van aard: het subject spreekt de lezer rechtstreeks aan door middel van het woord
u. De boodschap lijkt overeen te komen met strofe 7 waarin het verrassend was dat dingen sterker kunnen zijn dan de Man, de wonderwerker.
Iconiciteit: vorm en inhoud zijn één
In dit gedicht speelt iconiciteit een grote rol. De korte stofe van twee regels geven vormelijk aan dat het lyrisch subject met zichzelf in discussie is. Het subject redeneert als het ware van de hak op de tak. Hij heeft niet de tijd om door middel van een langere strofe te verantwoorden waarom iets het sterkst is, omdat hij snel inziet dat er iets sterker is. Door de vorm wordt dit geïllustreerd door de distichons.
Het redeneerpatroon is herhalend van aard. Continu concludeert het subject dat er iets sterker is. Dit betekeniselement wordt door de vorm versterkt dankzij de parallellismes. Doordat de zinnen op dezelfde wijze zijn opgebouwd suggereert de vorm herhaling. Dit staat in dienst van de inhoud, omdat er ook inhoudelijk een herhalend patroon zichtbaar is. Dit herhalende patroon wordt verder versterkt door het rijmschema en het aantal lettergrepen per versregel. Doordat het rijmpaar en de hoeveelheid lettergrepen binnen elke strofe steeds gelijk is, merk je ook tijdens het uitspreken van dit gedicht dat er terugkerende elementen zijn.
De vorm is essentieel voor de inhoud. Het brengt betekeniselementen naar de oppervlakte en dient ter versterking van die betekeniselementen. Dit heet
iconiciteit.
Lees verder