Franz Peter Schubert (1797-1828) - Componist
Componist, pianist en violist Franz Peter Schubert werd geboren in een buitenwijk van Wenen en verhuisde al op jonge leeftijd naar de hoofdstad om daar zijn geluk te beproeven. Ondanks al zijn harde werken en de vele composities die hij schreef werden de werken van Schubert maar matig gewaardeerd en was hij in persoon alleen bekend in Wenen. Opvallend genoeg kwam daar na zijn overlijden verandering in en met name in de jaren na zijn dood bleken zijn werken van grote waarde voor de generatie componisten die na hem kwam.
Inhoud
Jeugdjaren Schubert
Franz Peter Schubert werd geboren in een buitenwijk van de Oostenrijkse hoofdstad Wenen en kwam via zijn vader al op zeer jonge leeftijd in aanraking met muziek. Hij blonk uit in het bespelen van diverse instrumenten maar kreeg op basis van zijn bijzondere stem een studiebeurs aangeboden. Franz rondde zijn opleiding met succes af maar besloot in 1812 toch toe te geven aan de wens van zijn vader om – net als hij – leraar te worden en schreef zich met veel tegenzin in voor een opleiding aan de plaatselijke kweekschool.
De woning waar Franz Peter Schubert werd geboren /
Bron: Penlan, Wikimedia Commons (CC BY-SA-3.0) Familie Schubert
Franz Peter Schubert werd geboren op 31 januari 1797 in de Weense buitenwijk Himmelpfortgrund. Zijn vader Franz Theodor Florian Schubert (1763-1830) was onderwijzer van beroep en in zijn vrije tijd een fanatiek amateurmusicus. Zijn moeder Maria Elisabeth Katharina Schubert (1756-1812) was afkomstig uit een verarmde tak van een bekende handelaarsfamilie waardoor het echtpaar Schubert geregeld moeite had om de eindjes aan elkaar te knopen. Moeder Maria baarde in totaal veertien kinderen waarvan er helaas maar vijf in leven bleven. Hierdoor groeide Franz op met drie oudere broers, Ignaz (1785-1844), Ferdinand Lucas (1794-1859) en Franz Karl II (1795-1855), en één jongere zus, Maria Theresia (1801-1878). Vader Franz leerde zijn kinderen al vanaf jonge leeftijd om één of meerdere instrumenten te bespelen en vormden regelmatig een (gelegenheids)strijkkwartet met zijn zonen. Franz nam hierbij de cellopartijen voor zijn rekening, Ignaz en Ferdinand speelden de eerste en tweede viool en de altviool was voor de kleine Franz.
Opleiding
Naast de muzieklessen van zijn vader volgde Schubert vanaf zijn zevende ook een algemene opleiding aan de plaatselijke lagere school én kreeg muziek- en zanglessen van Michael Holzer (geboorte- en overlijdensdatum onbekend), die organist en koormeester was in het klooster van Lichtenthal. Met name de zanglessen bleken zijn vruchten af te werpen want Schubert wist met zijn zangkunsten de aandacht te trekken van de bekende Italiaanse componist, dirigent én muziekpedagoog Antoni Salieri (1750-1828). Salieri bood Schubert na het optreden een studiebeurs aan waarmee hij in staat werd gesteld een opleiding tot koorknaap te volgen aan het Stadtkonvikt* te Wenen. Een kans die Schubert uiteraard met beide handen aangreep waarna hij in oktober 1808 naar de Oostenrijkse hoofdstad verhuisde.
* Het Stadtkonvikt stond ook wel bekend als het keizerlijke seminarie en stelde talentvolle leerlingen in staat om – naast een opleiding in de kunsten – ook een algemene gymnasiumopleiding te volgen.
Studiebeurs
Ondanks dat Schubert in opleiding was tot koorknaap lag zijn hart bij de muziek en hij raakte tijdens zijn studie dan ook hevig onder de indruk van de werken van Mozart (1756-1791) en Haydn (1732-1809). Geïnspireerd door de composities van beide heren componeerde Schubert op dertienjarige leeftijd zijn eerste twee werken waarmee hij opnieuw de aandacht van zijn leraar Salieri wist te trekken. Naar aanleiding van zijn 'Fantasie in G' (D 1) voor piano en het lied 'Hagarsklage' (D 5) bood Salieri Schubert aan om plaatsvervangend dirigent te worden van het schoolorkest. In 1812 ontving Schubert het bericht dat zijn moeder – volledig onverwachts – was overleden waarna hij tot overmaat van ramp ook nog gedwongen werd om te stoppen met zijn opleiding omdat hij de baard in de keel had gekregen. Bij thuiskomst liet Schubert zich door zijn vader overtuigen om – net als hem – leraar te worden waarna hij nog hetzelfde jaar begon aan zijn opleiding tot leraar aan de kweekschool.
Kweekschool
Na een jaar studeren accepteerde Schubert in 1813 een baan als hulponderwijzer op de school van zijn vader, maar was nog steeds weinig enthousiast over zijn 'carrière-switch'. Vermoedelijk had hij de baan dan ook alleen maar geaccepteerd om zijn dienstplicht te ontlopen waarna hij in de drie jaren die volgden met grote tegenzin voor de klas stond. Ondanks dat een muzikale carrière voorlopig van de baan was weigerde Schubert om de muziek volledig links te laten liggen en componeerde in zijn vrije tijd dan ook het ene werk na het andere. Ondanks zijn jonge leeftijd schuwde hij hierbij geen enkel genre en voltooide op zijn zestiende zijn eerste opera 'Des Teufels Lustschloss' (D 84) én zijn 'Symfonie in D' (D 2b). Krap een jaar later was zijn 'Mis nummer 1 in F' (D 105) voltooid waarna het lied 'Gretchen am Spinnrade' (D 118) en de 'kleine sonate voor viool en piano' opus 137 (D 84, 85 en 86) volgden. Na drie jaar had Schubert zijn zakken meer dan vol van het lesgeven en besloot om te solliciteren naar de functie van hoofd-muziekleraar aan de muziekschool van Laibach, maar werd – ondanks meerdere brieven – afgewezen.
Toekomst in Wenen
Na de zoveelste afwijzing besloot Schubert zijn baan op te zeggen en zijn geluk te beproeven in de Oostenrijkse hoofdstad Wenen, maar had er een zware dobber aan om zijn hoofd boven water te houden. De banen lagen niet voor het oprapen en Schubert was dan ook afhankelijk van de steun en gulle giften van de vele vrienden die hij in korte tijd wist te maken. Met sommige vrienden onderhield Schubert zelfs een dusdanig goede relatie dat het vermoeden ontstond dat hij homoseksueel was, iets waar Schubert zelf in zijn geheel niet op reageerde.
Weense invloed
Na meerdere afwijzingen werd het Schubert duidelijk dat hij een baan als muziekleraar wel op zijn buik kon schrijven en besloot het roer volledig om te gooien. Hij zegde – ondanks hevige protesten van zijn vader – zijn baan op, pakte zijn spullen in en verhuisde naar Wenen waar hij onderdak vond bij zijn goede vriend en dichter Franz von Schober (1796-1882). Helaas waren de eerste maanden in Wenen alles behalve gemakkelijk aangezien Schubert volledig platzak was en de banen niet voor het oprapen lagen. Wel deed hij in de eerste maanden diverse belangrijke contacten op die met name in de jaren die volgden uiterst waardevol bleken te zijn bij het onder de aandacht brengen van zijn muziek. Zo zong de bekende bariton Johann Michael Vogl (1768-1840) meerdere van zijn liederen en werkte Schubert veelvuldig samen met de dichter Johann Baptist Mayrhofer (1787-1836) die rond de veertig liedteksten voor hem schreef én verantwoordelijk was voor de libretto's van de opera's 'Adrast' (D 137) en 'die Freunde von Salamonka' (D 326). Via zijn vrienden kwam Schubert in het jaar 1818 in contact met de vorstelijke familie Esterházy die hem uitnodigde om een zomer lang op hun landgoed in Hongarije te verblijven als muziekleraar. Het verblijf was een dusdanig succes dat de familie en Schubert in de jaren die volgden, contact hielden waarna hij in 1824 nogmaals een zomer lang op hun landgoed verbleef.
De Oostenrijkse schilder Moritz von Schwind /
Bron: Moritz von Schwind, Wikimedia Commons (Publiek domein) Liefde en vriendschap
Schubert wist in de maanden die volgden naam te maken in Wenen – al was dat helaas niet met zijn muziek – en werd een graag geziene gast in de Weense sociale kringen. Schubert stond bekend als een trouwe vriend en was hartelijk, ietwat schuchter en open, behalve over zijn liefdesleven. Voor zover bekend had Schubert maar één keer in zijn leven een serieuze relatie gehad met een vrouw genaamd Therese Grob (1798-1875), maar was om onbekende reden nooit met haar getrouwd. Naarmate hij in de jaren die volgden een aantal zeer intieme relaties onderhield met enkele van zijn vrienden ontstond het vermoeden dat Schubert homoseksueel was. Een vermoeden dat hij zelf noch bevestigde noch ontkende, maar wel aanwakkerde door zijn vriend, de schilder Moritz von Schwind (1804-1871), grappend zijn 'liefje' te noemen. Ook het feit dat Schubert een etage huurde op zeer korte afstand van de woning van Von Schwind – omdat ze naar eigen zeggen 'onafscheidelijk'–- waren, wakkerde de roddels over zijn vermoedelijke homoseksualiteit aan.
Schuberttiades
Mede door zijn vele vrienden kende Schubert naast armoede en zorgen ook vele momenten van vreugde en plezier en ze waren dan ook zeer belangrijk voor hem op vele vlakken. Zo hield hij er een strak werkregime op na waarbij hij dagelijks van 06:00 uur tot 13:00 uur achter de piano zat en in de middag zijn administratie en overige taken afhandelde zodat hij de avonden in hun gezelschap kon doorbrengen. In 1820 besloten enkele muzikale vrienden van Schubert de 'Schuberttiades' op te richten waarbij het doel was om geregeld samen te komen en muziek te maken. Tevens hielpen ze elkaar bij het componeren en het corrigeren van elkaars werken. Met de steun van 'zijn' Schuberttiades durfde Schubert het aan om zijn singspiel 'Die Zwillingsbrüder' (D 647) in het theater op te voeren, waarbij het werk zeer goed werd ontvangen. Na afloop van de voorstelling riep het publiek om de componist van het stuk maar Schubert weigerde op het toneel te verschijnen omdat hij – naar eigen zeggen – veel te armoedig was gekleed.
Na dit succes kwam er een onverwachts een einde aan de Schuberttiades toen de Weense politie Schubert en zijn vrienden arresteerden op verdenking van het organiseren van bijeenkomsten met een revolutionair karakter. Om een daad te stellen en duidelijk te maken dat samenscholing niet gewenst was werd Schuberts vriend, dichter Johann Senn (1795-1857), veroordeeld tot één jaar gevangenisstraf. Schubert en de overige leden van de groep kwamen er alleen met een ernstige waarschuwing vanaf. Om Senn tijdens zijn gevangenschap een hart onder de riem te steken besloot Schubert twee van zijn gedichten op muziek te zetten, namelijk 'Selige Welt' (D 743) en 'Schwanengesang' (D 744).
Gezondheidsproblemen
Na de publicatie van enkele van zijn liederen ging het hard bergafwaarts met Schuberts gezondheid. Hij werd uiteindelijk opgenomen in het ziekenhuis waarna syfilis bij hem werd geconstateerd. Nadat zijn gezondheid weer onder controle was deed hij meerdere pogingen om een baan te bemachtigen maar werd keek op keer afgewezen. De afwijzingen plus het nieuws dat zijn grote voorbeeld Beethoven was overleden maakte dat Schubert wegzonk in een diepe depressie.
Diagnose syfilis
Na het uiteenvallen van de Schuberttiades verviel het leven van Schubert al spoedig weer in het oude patroon waarbij hij in de ochtenden (eigen) werken componeerde en muzieklessen gaf en in de avonduren tijd vrij maakte voor het bezoeken van vrienden. Tijdens één van deze 'vriendschappelijke' bijeenkomsten maakte Schubert kennis met de Oostenrijkse jurist en auteur Ignaz von Sonnleithner (1770-1831), die een groot bewonderaar was van Schuberts liederen. In 1821 besloot Von Sonnleithner om een liederencycli uit te brengen met zeventien van Schuberts liederen die hem (eindelijk) enig aanzien gaven als componist onder de Weense muziekliefhebbers. Naast de naamsbekendheid waren ook de inkomsten die uit verkopen kwamen meer dan welkom, aangezien deze Schubert in staat stelden een deel van zijn schulden af te betalen. Helaas ging het in de twee jaar die volgden hard bergafwaarts met Schuberts gezondheid waarna hij in 1823 zelfs enkele weken werd opgenomen in het ziekenhuis. Iets dat Schubert er overigens niet van weerhield om gewoon verder te werken want in de weken dat hij in het ziekenhuis verbleef voltooide hij zijn ouverture 'Rosamunde, Fürstin von Zypern' (D 732) en de liederencyclus 'Die Schöne Müllerin' (D 795). Na een verblijf van enkele weken en diverse onderzoeken kreeg Schubert te horen dat hij aan syfilis leed waarna hij begon met de gebruikelijk kwikbehandelingen.
Sollicitatie
Na een verblijf van enkele weken in het ziekenhuis was Schubert voldoende hersteld om terug te keren naar huis en hij besloot om voor het eerst in zijn leven, zelfstandig, een etage te huren. Helaas drukte de uitgave van de huur zwaar op het toch al geringe inkomen van Schubert waardoor hij nog steeds afhankelijk was van de gulle giften van familie en vrienden. In 1825 werd Schubert er via een goede vriend op gewezen dat er een functie als tweede organist was vrijgekomen aan het Weense hof, maar toen Schubert hoorde dat hij enkele proefstukken diende te spelen – bij wijze van sollicitatie – haakte hij af. Hierna kwam al snel de roddel in omloop dat Schubert te lui was om te werken en van mening dat de staat hem diende te onderhouden, zodat hij in alle rust en zonder zorgen kon componeren. De ware reden van Schuberts terugtrekking was vermoedelijk gelegen in het feit dat hij te verlegen was om voor een vreemd publiek te spelen, ook één van de redenen dat hij vrijwel geen naamsbekendheid genoot in Wenen.
Depressie
Kort na het debacle met zijn sollicitatie als organist kreeg hij een functie als assistent kapelmeester aangeboden, die hij zonder twijfel accepteerde. De functie stelde niet veel voor en Schubert werd dan ook gedwongen om naast zijn baan bij te klussen als muziekleraar. In zijn vrije tijd componeerde hij diverse werken in opdracht en lukte het hem om nog enkele van zijn eigen werken te laten publiceren, al was dit tegen een zeer lage vergoeding. In 1827 solliciteerde Schubert naar de functie van kapelmeester van het bekende Kärntenortheater te Wenen, maar werd – voor de zoveelste keer in zijn leven – afgewezen. Toen Schubert vervolgens ook nog te horen kreeg dat zijn grote voorbeeld Ludwig van Beethoven was overleden zakte hij weg in een ernstige depressie. Met een aantal vrienden besloot hij de grote componist de laatste eer te bewijzen waarbij de heren na afloop van de begrafenis neerstreken in een plaatselijke café. Schubert wist bij het uitspreken van de toost de aandacht op zich te vestigen door bij de eerste borrel te proostte "Op hem. Die wij net begraven hebben" en bij de tweede borrel "Op hem. Die de volgende zal zijn". Waarbij het alle aanwezigen duidelijk was dat Schubert zichzelf bedoelde. Ook uit zijn werk 'Winterreise' (D 911, ook wel bekend als opus 89), dat hij in deze periode componeerde, sprak een duidelijk doodsverlangen.
Laatste jaren
De laatste jaren van Schuberts (jonge) leven stonden vooral in het teken van armoede en een slechte gezondheid. Nadat hij maanden had lopen kwakkelen constateerde een arts tyfus bij hem waarna zijn gezondheid met sprongen achteruit ging. Op éénendertigjarige leeftijd blies Schubert zijn laatste adem uit waarna zijn werken immens populair werden onder de generatie componisten die na hem kwam. Mede hierdoor kreeg Schubert alsnog de eer toebedeeld die hij bij leven niet had gekregen.
Laatste piek
Ondanks de vele jaren die Schubert doorbracht in de Weense muziekkringen lukte het hem maar niet om door te breken met zijn muziek en hij verkeerde dan ook vrijwel zijn hele leven in grote armoede. Toen hij voor de zoveelste keer geld aan zijn stiefmoeder moest vragen om eten te kunnen kopen besloot hij een enorm risico te nemen in de hoop zijn financiële situatie te veranderen. Met geleend geld lukte het Schubert om zijn eigen werken te produceren en gaf op 27 maart 1827 een uiterst succesvol optreden in één van de vele theaters die Wenen rijk was. De inkomsten van het optreden gebruikte Schubert om zijn leningen en schulden af te lossen én om zijn eerste eigen piano te kopen, welke hij tot die tijd altijd had gehuurd. Aangemoedigd door het succes van zijn optreden schreef Schubert zich in voor een studie contrapunt bij de Oostenrijkse componist Simon Sechter (1788-1867), maar werd er door gezondheidsproblemen van weerhouden om ook daadwerkelijk aan zijn studie te beginnen.
Overlijden
Na weken kwakkelen en tobben met zijn gezondheid besloot Schubert in 1828 wederom een arts te raadplegen, die tyfus bij hem constateerde. Ondanks dat zijn gezondheid in hoog tempo verslechterde kwam zijn overlijden op 19 november 1828 toch nog volledig onverwachts. Zeker omdat Schubert op het moment van zijn overlijden pas éénendertig jaar oud was. Volgens zijn artsen was het de tyfus die Schubert de das had omgedaan maar bij later onderzoek bleek dat hij waarschijnlijk leed aan de gevolgen van een kwikvergiftiging opgelopen tijdens zijn behandelingen tegen de syfilis. Conform zijn wens werd Schubert na zijn overlijden begraven op de begraafplaats van de Weense voorstad Währing en kwam hierbij op enkele meters afstand te liggen van zijn grote voorbeeld Beethoven. Tegen alle verwachtingen in werden Schuberts werken na zijn overlijden zeer populair en van grote invloed op de generatie componisten die na hem kwam zodat hij in 1872 alsnog postuum werd geëerd met een beeld in het Stadspark van Wenen. In 1888 volgde een verhuizing van zijn stoffelijk overschot naar een eregraf op de begraafplaats van Wenen waarbij hij wederom in de buurt van zijn grote voorbeeld Beethoven werd herbegraven.
Oeuvre van Franz Schubert
Volgens de catalogus die werd samengesteld door musicoloog Deutsch omvatte het oeuvre van Schubert 988 werken verdeeld over vele verschillende 'genres'. Opvallend genoeg was het oeuvre van Schubert tijdens zijn leven maar weinig geliefd op enkele muzikale werken en liederen na, maar werden zijn werken na zijn dood ongekend populair bij de generatie componisten die na hem kwam.
Deutsch-indeling
Schubert componeerde gedurende zijn leven een enorm aantal werken, maar ging zeer slordig om met zijn manuscripten. Hierdoor raakten er niet alleen tijdens zijn leven diverse werken zoek maar was het ook na zijn dood compleet onduidelijk wat hij nu precies had gecomponeerd en in welke aantallen. Het duurde uiteindelijk tot halverwege de twintigste eeuw voor de Oostenrijkse musicoloog Otto Erich Deutsch (1883-1967) de taak op zich nam om de werken van Schubert te verzamelen, te bundelen en te catalogiseren. In 1951 publiceerde Deutsch vervolgens zijn catalogus 'Schubert. Thematic Catalogue of all his works' die vanwege de lange titel al snel bekend kwam te staan als de Deutsch-indeling, afgekort met de letter 'D'. Na het overlijden van Otto Deutsch nam het 'Schubert-Gesellschaft' uit het Duitse Tübingen zijn werk over en publiceerde in 1978 een aangevulde catalogus in de Duitse taal. Volgens de Deutsch-indeling componeerde Schubert gedurende zijn leven rond de 988 werken waarbij hij vrijwel geen enkel genre schuwde.
Muzikale handtekening
Schubert had de opvallende eigenschap om zijn composities (vaak) te voorzien van een 'muzikale handtekening', een gebruik dat stamde uit de tijd van de renaissance. Door gebruik te maken van de muzieknoten A tot en met G en de noot Es, was de componist in staat om een naam in zijn muziekstuk te verwerken waarbij bij voorkeur namen van geliefden, steden, landen of van de componist zelf werden gebruikt. De muzikale handtekening van Schubert bestond uit de muzieknoten: F - Es - C - B, waarbij muzieknoot 'B' in de Duitse taal stond voor de letter H. Deze muzieknoten samen vormden de Duitse letter: F - S - C - H, oftewel de eerste vier letters van Schuberts naam:
F. Schubert.
Roem en werkwijze
Ondanks de vele werken die Schubert tijdens zijn leven componeerde lukte het hem niet om de weg naar het theater te vinden. Veel van zijn werken werden ongeschikt geacht voor het toneel of Schuberts verlegenheid zat hem in de weg waardoor hij zijn eigen stukken niet voor een vreemd publiek ten gehore durfde te brengen. Schubert ging bij het componeren volledig op zijn gevoel af en dacht een stuk zelden tot nooit van te voren uit voor hij deze op papier zetten. Mede doordat hij zich liet leiden door zijn intuïtie werden zijn muziekstukken omschreven als fantasierijk, smaakvol en origineel waarbij met name zijn 'Vijfde Symfonie in Bes' (D 485) goed werd ontvangen. De naamsbekendheid die Schubert in de loop der jaren verwierf in Wenen was vooral te danken aan de vele liederen die hij schreef en waarvan enkele werden gepubliceerd. Tevens kon Schubert bij het ten gehore brengen van zijn liederen rekenen op de steun van zijn goede vriend – de bekende bariton – Johann Michael Vogl (1768-1840) waardoor de liederen ook buiten Wenen verspreid werden.
Vocale werken
De reden dat Schuberts liederen zo goed werden ontvangen kwam voort uit het feit dat hij vrijwel alle aspecten van het lied wist te vernieuwen en/of te veranderen. Zo componeerde hij aan het begin van zijn carrière voornamelijk strofische liederen (liederen waarbij ieder couplet dezelfde muziek had), maar liet hij dit in de loop der jaren steeds meer los. Hij ging experimenteren met het toekennen van verschillende rollen aan de muziekinstrumenten waardoor deze niet langer ondersteund en begeleidend waren, maar een eigen 'rol' kregen in het lied. Met andere woorden de solisten en/of zangkoren kwamen op gelijke hoogte te staan met de muziekinstrumenten wat betekende dat de muziek even belangrijk werd als de kwaliteit van de zang en de tekst. Schuberts liederen kwamen hierdoor bekend te staan als fantasierijk, afwisselend en verrassend. Naast de veranderingen die hij doorvoerde in de muzikale omlijsting van zijn liederen was er ook een duidelijke verandering in zijn teksten te zien. Waar hij aan het begin van zijn carrière zijn teksten vooral inspireerde op (oude) volksverhalen werden ze in de loop der jaren steeds persoonlijker waarbij de aandacht werd verlegd naar de natuur en innerlijke mens.
Gewijde werken
Een stuk opvallender, maar minder bekend dan zijn liederen, waren Schuberts gewijde werken oftewel composities die hij schreef voor kerkelijke aangelegenheden. Zijn werken op dit gebied misten vrijwel allemaal de kenmerkende liturgische (kerkelijke) toon en waren daarentegen uiterst opgewekt en vrolijk. Het merendeel van Schuberts werken leek hierdoor eerder werelds dan kerkelijk waarbij hij de toon zette voor een vrijere muziekkeuze in het componeren van de gewijde werken in de achttiende en negentiende eeuw. Schuberts missen vielen op doordat hij in al zijn werken de afsluitende zin; 'et unam sanctam catholicam et apostolicam ecclesiam' oftewel 'en in de ene, heilige, katholieke en apostolische kerk' uit het credo van de mis wegliet. De reden waarom hij dit deed was overigens niet bekend.
Werken voor het muziektheater
Ondanks dat het Schuberts grote droom was om één van zijn (vele) werken voor toneel op de planken te brengen, kreeg hij iedere keer nul op het rekest. Zo waren zijn toneelwerken veelal van matige kwaliteit omdat hij simpelweg niet voldoende financiële middelen had om goede librettisten (tekstschrijvers) aan te trekken, maar ook op muzikaal gebied misten de werken het één en ander. Zo voldeden zijn werken niet aan de eisen die op het gebied van het toneelwerk werden gesteld en kreeg hij meerdere maling te horen dat zijn werken te weinig (muzikale) spanning hadden. Wel beheerste hij 'de lyrische toon' die nodig was om mensen te attenderen op het feit dat er iets ging gebeuren maar wist hij de spanning, die nodig was om het publiek naar het puntje van hun stoel te doen schuiven, vervolgens niet door te voeren in de rest van zijn stuk.
Werken voor orkest
Ondanks dat het merendeel van Schuberts werken maar met matig enthousiasme werd ontvangen was men over zijn werken voor orkest wel te spreken. Zijn composities op dit gebied waren omvangrijk en zeer gevarieerd door het gebruik van verschillende variaties zoals thematische herhalingen*. Waar zijn eerste symfonieën nog bestempeld werden als vrij 'vlak' en 'effen' was er vanaf zijn 'Vierde Symfonie in c' (D 417) – ook wel 'Die Tragische' genoemd – een duidelijke verandering hoorbaar. Schuberts composities werden, door de toevoeging van hout- en koperblazers, een stuk kleurrijker en explosiever en gaven een hele nieuwe dimensie aan de samenstelling van het orkest. Schuberts 'meesterwerk' op het gebied van de orkestwerken was zonder twijfel zijn 'Grote Symfonie in C majeur' (D 944), maar aangezien deze tijdens zijn leven als onbespeelbaar werd geacht door de hoge moeilijkheidsgraad, werd deze pas vele jaren na zijn dood voor het eerst ten gehore gebracht in het theater.
* Door het toepassen van thematische variaties was de componist in staat om de melodie van zijn stuk op verschillende manieren aan te passen. Zo kon hij onder andere noten toevoegen of weglaten, noten of intervallen veranderen, het ritme of de maatsoort aanpassen en/of de instrumenten die de melodie speelden veranderen.
Werken voor piano
Van alle instrumenten die Schubert in zijn leven leerde spelen, was de piano veruit zijn favoriet wat tevens een verklaring was voor de vele werken die hij op dit gebied componeerde. Naast componist was Schubert ook een ware pianovirtuoos en maakte bij het samenstellen van zijn composities dan ook veel en vaak gebruik van de (ingewikkelde) pianotechnieken die zijn grote voorbeeld Beethoven had geïntroduceerd. Bij het componeren van zijn sonates, ouvertures en marsen maakte Schubert graag gebruik van de veel gebruikte sonatevorm
1, maar bij zijn impromptu's gebruikte hij liever de variatievorm
2. Mede door het gebruik van de variatievorm kende zijn pianowerken vele 'lied-achtige' passages die met veel charme waren uitgewerkt. Met name de lied-achtige passages uit Schuberts werken vormden in de jaren die volgden de basis voor de intieme en/of huiselijke pianomuziek die zeer populair werd.
Toelichting
1 Sonatevorm – Was een standaard manier om het eerste deel van een muziekstuk op te bouwen en bestond uit drie delen: expositie, doorwerking, reprise. De drie delen samen konden ook wel worden gezien als een verhaal dat bestond uit een opening, de uitwerking en vervolgens een samenvattend slot.
2 Variatievorm – Ook wel bekend als de instrumentale liedvorm was een compositie die werd opgebouwd aan de hand van onderscheidende muzikale 'zinnen'. Iedere zin (muziekregel) kreeg hierbij zijn eigen letter, waarbij de eerste zin letter 'A' kreeg, de tweede zin letter 'B' enzovoorts. Door de zinnen te herhalen kon men een muzikaal lied vormen dat bestond uit een eendelige liedvorm (A), de tweedelige liedvorm (A-B of A-A) of de driedelige liedvorm (A-B-A, A-A-B of A-B-C).