Federico García Lorca, de dichter die verdween in de oorlog
De Spaanse dichter Federico García Lorca (1898-1936) werd aan het begin van de Spaanse burgeroorlog gefusilleerd door de Nationalen, tegenstanders van de Spaanse republiek. Daarmee kwam vroegtijdig een einde aan het leven van één van de grootste dichters, die Spanje ooit gekend heeft. Pas in 1975, na de dood van Franco, werd zijn persoon en zijn poëzie weer in ere hersteld.
Federico García Lorca was zoon van een boer en een onderwijzeres. Hij groeide op in Fuente Vaqueros, een dorp in de provincie Granada (Andalucía). Het was zijn moeder, die al jong belangstelling wekte in de volksverhalen en –liedjes, die later in zijn gedichten zouden terugkomen.
Voorkeur voor de literatuur
In 1909 verhuisde het gezin naar Granada. Daar voltooide Federico de middelbare school en ging daarna studeren aan de rechtenfaculteit van de universiteit van Granada. Hij zou daar wel afstuderen, maar nooit het beroep uitoefenen. Al vroeg was zijn voorkeur voor de literatuur duidelijk. In 1918 debuteerde García Lorca dan ook, met ‘Impresiones y paisajes’, waarna hij in 1920 zijn eerste toneelstuk schreef, ‘El maleficio de la mariposa’. Aanvankelijk had die weinig succes. In 1921 werden ook zijn eerste gedichten gepubliceerd in’ Libro de poemas’.
Madrid
In 1919 verhuisde Lorca naar de Spaanse hoofdstad, waar hij in contact kwam met kunstenaars als Luis Buñuel (1900-1983), Salvador Dalí (1904-1989) en Manuel de Falla (1876-1946). Hij werd daardoor geïnspireerd om ook een stap te zetten in de beeldende kunsten. In 1927 werd het resultaat geëxposeerd in Barcelona. In dat jaar deed Lorca ook een tweede poging in het theater met ‘Mariana Pineda’. Salvador Dalí maakte de decors voor de première. De recensies waren nu lovend en ook het publiek kon het waarderen.
Generación del 27
Lorca had in Madrid ook de dichters Rafael Alberti (1902-1999), Dámaso Alonso (1898-1990) en Pedro Salinas (1891-1951) kennen. Daarmee wisselde hij inspiratie uit. In 1927 kwam ook de zg. ‘Generación del 27’ (Generatie van ’27) van de grond, een zeer ruim opgezette groep van met elkaar bevriende kunstenaars, die dan ook alle kunsten behelsde, maar vooral bekend is geworden vanwege het gehalte van zijn dichters: Rafael Alberti, latere nobelprijswinnaar Vicente Aleixandre (1898-1984), Dámaso Alonso, Jorge Guillén (1893-1984)... Het zwaartepunt lag in Madrid, maar er waren ook enkele oplevingen in andere Spaanse steden, als Sevilla, Málaga en Barcelona.
Het werk van Lorca
In het werk van Federico García Lorca is zijn andalusische afkomst steeds weer terug te zien. De volksverhalen en muziek uit die streek en ook de zigeunercultuur, die vooral in het zuiden van Spanje erg dominant was, is voor hem aldoor een bron van inspiratie geweest. Zijn poëzie is dan ook een afspiegeling van die oude tradities, die in een moderne jas zijn gestoken, gebruik makend van de nieuwe stijlen van de periode, waarin hij leefde. Ook de poëzie van de zg. ‘Generación del 98’, ook wel de ‘Edad de Plata’ (Zilveren tijd) genoemd, was daarin een wegbereider. Daarmee was Lorca opgegroeid.
'Romancero gitano'
Het beroemste werk van García Lorca is ‘Romancero gitano’ (1928). Het werd geschreven rond het thema van de 'gitanos', zoals de Spaanse zigeuners genoemd worden, en schept een mythisch beeld van het Andalucía van die periode. Tevens betreurt de tekst dat een oude cultuur als die van de zigeuners steeds meer opgenomen wordt door de sociale burgerlijkheid. De invloed van de componist Manuel de Falla, die zelf in zijn composities teruggreep naar typisch Spaanse elementen in de muziek, speelt er een belangrijke rol in. Deze bundel kent nog altijd een grote internationale weerklank.
De vriendschap met Salvador Dalí
De surrealistische schilder Salvador Dalí zou één van de beste vrienden van Lorca worden. Lorca schreef voor hem ‘Oda a Salvador Dalí’ en werd verliefd op hem. Dalí, waarvan zijn geaardheid in die tijd niet duidelijk was, is nooit op zijn avances in gegaan. In 1929, nadat Dalí met Buñuel de film ‘Un chien andalou’ had gemaakt, brak Lorca met hem, omdat hij de film beschouwde als een aanval op zijn persoon.
New York en de Tweede Republiek
In 1929 reisde Lorca naar New York, dat een grote indruk op hem maakte. Naar aanleiding daarvan schreef hij dan ook zijn ‘Poeta en Nueva York’ (Dichter in New York). Na New York kwam Lorca in 1930 nog in La Havana (Cuba). Toen hij vervolgens thuiskwam zou de Spaanse republiek een feit zijn en werd Lorca door het Ministerie van Cultuur benoemd tot directeur van het staatstheater ‘La barraca’. Daar kreeg hij alle kans om zijn visie op het theater verder te ontwikkelen. In die periode schreef hij ook o.a. zijn bekende toneelstuk ‘Bodas de sangre’ (Bloedbruiloften).
De Spaanse burgeroorlog
De nieuwe republiek had veel Spanjaarden hoop gegeven op een rechtvaardigere toekomst. En Lorca was één van de velen, die het nu in woord en daad opnam voor de sociaal zwakke klassen in Spanje. Maar het land was verdeeld; nog altijd waren er conservatieve elementen, die wachtten op een kans om alles terug te draaien en wraak te nemen op degenen, die binnen de republiek hun kop uitstaken. Zulke mensen was het ook een doorn in het oog dat iemand als Lorca te koop kon lopen met zijn homosexualiteit.
Vanweger zijn openbare functie liep de dichter eigenlijk dubbel gevaar. Maar zelf voelde Lorca dat niet zo. Hij zag zichzelf als een representant van alle Spanjaarden, niemand uitgezonderd. Hij had niet alleen vrienden onder degenen, die de republiek steunden, maar was ook bevriend met iemand als Primo de Rivera, de oprichter en leider van de Spaanse Falange, die tijdens de burgeroorlog Franco zou steunen. Toen dus de Spaanse burgeroorlog uitbrak genoot Lorca rustig in zijn eigen Granada van een welverdiende vakantie. Op 16 augustus 1936 werd hij daar opgepakt door de Nationalisten. Drie dagen later zou hij tussen Viznar en Alfacar, vlakbij Granada, gefusilleerd worden. Alle bewijsmateriaal werd vernietigd, maar naar het schijnt heeft dat de gouverneur van Granada, Valdés Guzmán, daar de opdracht toe heeft gegeven. Pas in 2009 werd het massagraf, waarin hij begraven moet liggen, geopend.
Epiloog
In 1975, na de dood van Franco, werd de persoon van Lorca in ere hersteld. Nu wordt hij beschouwd als één van de belangrijkste dichters van de 20ste eeuw, zowel in Spanje als internationaal. Ook in Nederland is veel van zijn werk vertaald.
Lorca´s geboortehuis in Fuente Vaqueros is heden ten dage een museum. Daar kan veel over zijn werk en leven terug gevonden worden. Op de plaats waar hij werd geëxecuteerd ligt nu een park, ‘Parque García Lorca’, met een monument, die de grote dichter herdenkt.
La luna está muerta, muerta; pero resucita en la primavera.
Cuando en la frente de los chopos se rice el viento del sur.
Cuando den nuestros corazones su cosecha de suspiros.
Cuando se pongan los tejados sus sombreritos de yerba.
La luna está muerta, muerta; pero resucita en la primavera.
(De maan is dood, dood; maar zal herleven in het voorjaar.
Wanneer de voorkant van de populieren krult in de zuiderwind.
Wanneer onze harten zuchten zullen oogsten.
Wanneer de daken hun grasparasol zullen opzetten.
De maan is dood, dood; maar zal herleven in het voorjaar.)
Uit: 'Canciones de luna'; vertaling: T. Witmaar