Bordspelen in de oudheid
In de oudheid hadden alleen rijken veel vrije tijd. De rest van de bevolking was slechts tijdens feestdagen vrij. Weekends bestonden nog niet. Vrije dagen besteedde men eerst aan rituelen en offers voor goden, verder een bezoek aan het badhuis dat ook een sociale functie had of men sportte, bijvoorbeeld worstelen of hardlopen. Voorts ging men naar het theater of werd de tijd doorgebracht met bordspelen. Bordspelen waren zowel bij kinderen als bij volwassenen van iedere cultuur populair. Ze zijn zo oud als de mensheid.
De oudste vondsten
Lang voor de komst van het schrift, besteedden mensen hun tijd al met bordspelen. Wanneer en hoe het eerste bordspel werd uitgevonden, weet niemand precies. Waarschijnlijk waren het oorspronkelijk methoden om de toekomst te voorspellen. Ook is geopperd dat er rituelen bestonden waarbij voorwerpen een bepaalde plek hadden. Daaruit zouden later bordspelen zijn ontstaan.
In het Midden-Oosten hebben archeologen de oudste bordspelen opgegraven. Die stammen uit de nieuwe steentijd, rond 7000 v.Chr. In dat gebied had men toen nog geen aardewerk. Mensen deelden verantwoordelijkheid met elkaar. Er was een echte samenleving ontstaan met gemeenschappelijke woningen en een functie voor iedereen. Dit bracht veiligheid en geborgenheid met zich mee. Daardoor hadden mensen nu vrije tijd. Mogelijk zijn toen de eerste bordspelen ontstaan. Hoe die precies eruit zagen, is niet bekend.
Platte stenen met twee of drie evenwijdige rijen gaten zijn gevonden in Jordanië (Beidha, 'Ain Ghazal), Sinaï (Wadi Tbeik), Syrië (El Kowm) en Iran (Chagha Sefid). Latere exemplaren vond men in Israël (Araad). Waar ze precies voor bedoeld waren, is moeilijk te zeggen. Geleerden denken dat ze voorlopers zijn van telspelletjes als mancala.
Mancala
Van mancala zijn veel verschillende varianten, maar het komt erop neer dat twee spelers zaden in rijen van tussen de twee en vier gaten moeten zaaien. Mancalaspellen noemt men ook wel 'count and capture' spellen, want alles gaat om tellen en veroveren volgens een strategie. Alle lokale varianten hebben meer dan 200 namen. De meesten daarvan hebben een woord van een onderdeel of een element van het spel in de lokale taal, bijvoorbeeld 'zaaien', 'kuil', 'veroveren' of 'huis'. Men speelt het mancalaspel op een bord met uithollingen, waarin fiches worden gezet. Men gebruikt er ook wel kuiltjes in de grond voor en stenen, zaden of schelpen in plaats van fiches. Traditionele mancalaborden zijn meestal van hout gemaakt, ook wordt er metaal, klei of steen voor gebruikt. Zo'n bord heeft twee, drie of vier rijen met kuiltjes waarvan het aantal afhangt van de lokale variant. Soms zijn er twee grotere kuiltjes bij om de stenen of fiches in te verzamelen die tijdens het spel zijn veroverd. Die verzamelkuilen of verzamelkommen heten ook wel 'kalah' of 'mancala'.
Een theorie is dat mancala ontstond uit een vruchtbaarheidsritueel voor een betere oogst. Het spel schijnt zo oud te zijn als 1500 v.Chr. De oervariant komt waarschijnlijk uit het Oude Egypte. Van daaruit verspreidde het zich over Afrika. Later namen moslims het in de eerste eeuwen na Chr. mee naar Azië. De slavenhandel bracht mancala vanuit Afrika naar het Caribisch Gebied. In de 2de helft van de 20ste eeuw werd het pas in de VS en Europa bekend.
Mehen
In het oude Egypte speelde men mehen. De naam is een verwijzing naar de mythologische slangengod Mehen. Dat betekende 'de gekronkelde'. Mehen was een beschermende godheid die zich kronkelde rond de zonnegod Ra tijdens zijn reis door de nacht, bijvoorbeeld in de Amduat (onderwereld). Volgens het Duits-Egyptische woordenboek van R. Hannig is Mehen (of Mehenet) gelijk aan de Ouroboros. Dat betekent staarteter, dus een draak of slang die zijn eigen staart eet en daarmee een eeuwige cirkel vormt. Het is echter niet bekend of het spel is ontstaan door het mythologische personage of dat de godheid is afgeleid van het spel. Wat wel zeker is, is dat het spel niet meer is dan dat. Het heeft geen rituele religieuze functie.
Bewijs dat dit spel werd gespeeld dateert van ongeveer 3000-2300 v.Chr. Op een tekening in de tombe van Hesy-Ra (uit het Oud-Koninkrijk) wordt Mehen afgebeeld. Het spelbord is fout geïnterpreteerd als een vaas op tombes van ongeveer 700 v.Chr. Het spelbord van Mehen bestaat uit een gekronkelde slang wiens lichaam is verdeeld in rechthoekige ruimten. Verscheidene spelborden zijn gevonden met verschillende soorten en aantallen onderdelen. Versieringen of tekens ten onderscheiding hebben die onderdelen niet en geen van hen past netjes in de segmenten van de slang. Waarschijnlijk betekent dat dat het aantal segmenten niet belangrijk was voor het spel. Het is niet eens zeker of die gevonden objecten bij het bordspel, wel echt spelstukken zijn of niet. Archeologisch bewijs suggereert dat het spel scheen te worden gespeeld met spelstukken in de vorm van leeuwen of leeuwinnen, in setjes van drie of zes en enkele kleine bollen, een soort van knikkers. Spelregels zijn onbekend, al zijn wel pogingen gedaan om te bepalen hoe ermee werd gespeeld. Gebaseerd op die schattingen zijn er spelregels gemaakt.
Bordspel van goud en edelstenen
Britse archeoloog Arthur John Evans (1851-1941) ontdekte ruim een eeuw geleden het 4000 jaar oude paleis van de legendarische koning Minos op het Griekse eiland Kreta. Waarschijnlijk is koning Minos een mythische figuur of een samenvoeging van meerdere koningen. De opgraving van dit paleis bevindt zich bij de stad Knossos. Daarmee stamt het uit de Minoïsche periode (3500-1375 v.Chr.). Evans heeft dat tijdperk genoemd naar koning Minos. Uit de edelstenen en al het goud dat er is opgegraven, blijkt dat het de eilandbewoners goed verging.
In het paleis vond men onder meer een luxe spelbord voor koningen. Het was versierd met goud, zilver, bergkristallen en ivoor. Dit spel van Kreta leek op schaken, maar deskundigen weten nog niet hoe het precies werd gespeeld. Wel weet men dat twee tegenstanders elkaars toren moesten proberen te veroveren.
Geschreven bronnen
Over degenen die veel hebben bijgedragen aan de eerste bordspelen weten we amper iets. Geschreven bronnen over bordspelen uit de Oudheid zijn zeldzaam. Babylonische geleerde en schrijver Itti-Marduk-Bal-tu legde in 177 v.Chr. op een kleitablet de regels vast voor het 'spel van de twintig vakken', ook wel het 'koninklijke spel van Ur' genoemd, compleet met aanwijzingen over hoe het spel spannender kon worden gemaakt. In China schreef Confucius (551-476 v.Chr.) in zijn manuscript 'Analects' over het spel weiqi, oftewel go:
'Hij die altijd een volle maag heeft, maar niets doet wat betekenisvol is, is niets anders dan een nietsnut. Is er geen weiqi spel? Zelfs weiqi spelen is beter dan lanterfanten.'
Boeddha schijnt te hebben gezegd dat hij bepaalde spellen niet zou spelen. Die worden genoemd in een lijst uit de 5de of 6de eeuw v.Chr. Er staan ook enkele bordspelen op, waaronder ashtāpada, dat is een soort voorloper van het schaken uit India. Over de correcte vertaling van sommige spellen op deze lijst is onenigheid. Griekse schrijver Julius Pollux beschreef in de 2de eeuw in zijn tien-delige lexicon 'Onomasticon' over het spel petteia:
'Het spel dat gespeeld wordt met veel stukken is een bord met ruimten gerangschikt langs lijnen: het bord noemt men de 'stad' (polis) en elke stuk heet een 'hond'; de stukken hebben twee kleuren, en de kunst van het spel is in het vangen van stukken van een kleur door ze in te sluiten tussen twee stukken van de andere kleur'.
Petteia is de originele versie van het klassieke bordspel latrunculi dat eeuwenlang is gespeeld door de oude Grieken en Romeinen. De simpelste versie bestaat uit een bord met 8 X 8 velden. In een rij worden acht stenen geplaatst per speler. Letterlijk betekent petteia 'bord en spel'. Naast deze geschreven bronnen zijn ook afbeeldingen op aardewerk gevonden van mensen die zich vermaken met bordspelen. Schilderingen met bordspelen zijn in Knossos gevonden, daterend van ongeveer 1500 voor onze jaartelling. Op een fresco in het graf van Merknera (3300-2700 v.Chr.) in Egypte is het oudste bekende spel, senet, afgebeeld.
Senet
Senet, ook wel senat genoemd, wordt door een hiëroglief afgebeeld uit 3100 jaar voor het begin van onze jaartelling. De naam betekent 'het spel van het voorbijgaan' (of 'overlijden'). Het spel was niet alleen vermaak, maar ook belangrijk bij begrafenisrituelen, vanwege het element van geluk en het Egyptische geloof in determinisme (alles wordt bepaald door eerdere gebeurtenissen volgens vaststaande oorzaken). Men geloofde dat een succesvolle speler onder bescherming van belangrijke goden als Ra en Thoth stond. Om die reden werden senet bordspelen vaak in graven gezet, naast andere bruikbare voorwerpen voor de gevaarlijke reis door het hiernamaals. Het 'Boek der Doden' noemt dit spel in hoofdstuk XVII. Mensen van alle rangen en standen speelden het. In tempels en tombes zijn senetdiagrammen gevonden, waarschijnlijk door wachters en/of bouwvakkers gekrast. De armere bevolking kraste gewoon in het zand of steen en gebruikte steentjes of stukjes aardewerk als pionnen.
Senet werd ongeveer 3000 jaar lang gespeeld op een bord van 3 X 10 vierkante vakken. Vakjes nummer 26, 27, 28 en 29 hadden speciale tekens. Men ging van linksboven naar rechtsonder en verder zoals de ploeg gaat, om en om. Je had ook vier dobbelstenen nodig. Deze waren langwerpige tweekleurige latjes van hout, met een platte, lichtgekleurde kant en een halfronde donkergekleurde kant. De winnaar die al zijn pionnen als eerste op nummer 30 krijgt, is de winnaar.
Senet is echter niet het enige dobbelspel uit de Oudheid.
Meer dobbelspelen
Voorbeelden van spelletjes zijn niet gevonden uit de periode van 7000-3000 v.Chr. Alle bordspelen die tussen 3000 v.Chr. en de opkomst van het schaakspel (1e millennium na Chr.) werden gespeeld, waren spelen waarbij de dobbelsteen belangrijk was. In Iran (Sjar-i-sukhte, 'Verbrande Stad') zijn de eerste dobbelstenen gevonden. Ze waren deel van een backgammon spel dat toen werd gespeeld door belangrijke mensen. Men schat dat ze 5000 jaar oud zijn.
Dobbelstenen hadden in de Oudheid verschillende vormen en waren gemaakt van allerlei soorten materiaal, waaronder botten van schapen waarbij je won als de bot landde op de ene kant of de andere. Vierkante dobbelstenen zoals wij die kennen in ons tijdperk, waren er echter al sinds minstens 5000 v.Chr. Ze werden gemaakt van ivoor, hout en steen, maar toch het vaakst van botten. Er waren verschillende aantallen stippen op elke kant, want dobbelstenen werden al gebruikt voordat er een manier was uitgevonden om getallen op te schrijven.
In oude verhalen uit India worden dobbelstenen regelmatig genoemd. Vierkante dobbelstenen dateren daar uit de Harappa periode, zo'n 2000 v.Chr. De klassieke vorm van het dobbelspel heet het spel van de 20 vakken, waarschijnlijk ontstaan in India. Het verspreidde zich rond 2600 v.Chr. via het hedendaagse Iran naar het Midden-Oosten. Daar bleef het ruim 2500 jaar populair. Ook Romeinen kenden het dobbelen. Volgens hen waren geluk en toeval afhankelijk van godin Fortuna. Na het kruisigen van Jezus, dobbelden Romeinse soldaten om zijn kleding. Voor hen was het een serieuze bezigheid. Er stond vaak veel op het spel.
In het Oude China dobbelde men door de dobbelsteen in aarden kommen te gooien zodat er niet vals kon worden gespeeld. Er was ook een methode waarbij zij een bundel stokjes gooiden. De score hing dan af van de manier waarop ze neerkwamen en hoe ze elkaar kruisten. Indianen gebruikten ook stokjes als een soort dobbelsteen. Indiaanse vrouwen speelden vaker dobbelspelen dan de mannen. In Pompeii zijn dobbelstenen gevonden waarvan een kant iets zwaarder is gemaakt met kleine stukjes lood zodat een bepaald aantal vaker zou worden gegooid. Het lood was goed verborgen zodat andere spelers niet zouden weten dat er vals werd gespeeld. Vals spelen bestaat al zo lang als de spelen bestaan.