Lezen: het literaire leven in de negentiende eeuw
De lezer met een boekje in een hoekje? In de negentiende eeuw zijn er niet veel eenzame lezers. Lezen heeft in die tijd een sociale functie. Lezers zoeken elkaar op. Ze lezen samen dezelfde boeken, en ze luisteren samen naar een schrijver die een voordracht houdt. Het literaire leven in de negentiende eeuw is strak georganiseerd.
Leeskring of leescirkel
Boeken waren duur in de eerste helft van de negentiende eeuw. Openbare bibliotheken waren er nog niet. Mensen besloten om gezamenlijk boeken te kopen en te lezen. Zo'n aaneengesloten groep lezers werd een leeskring of leescirkel genoemd. Bijeenkomsten werden gehouden bij een van de leden thuis, waar de aangeschafte boeken om beurten werden gelezen. Er werd overigens niet alleen gelezen, ook het praten over boeken was belangrijk. Boeken die door iedereen gelezen waren, werden jaarlijks verloot.
Leesgezelschappen
Leeskringen groeiden uit tot grotere organisaties. Het werden leesgezelschappen. In leesgezelschappen werd niet alleen gezamenlijk gelezen. Men ging ook lezingen organiseren. Schrijvers werden uitgenodigd om een lezing te houden over een boek dat gezamenlijk was gelezen, of een van de leden hield zelf een voordracht over een boek. Het lidmaatschap van een leesgezelschap was niet voor iedereen weggelegd. Via ballotage kon men lid worden van een leesgezelschap.
Er is een verband tussen de opkomst van de roman en het succes van leesgezelschappen. Veel lezers vonden romans te duur om zelf te kopen. Leesgezelschappen schaften bij boekhandels vooral romans aan.
Veel leesgezelschappen hadden ook een portefeuille. Hierin bevond zich vaak een modetijdschrift voor de dames, en kleine romans en tijdschriften voor de jongeren. Deze portefeuille werd iedere week of maand geruild voor een andere.
Leessociëteit
Leesgezelschappen hadden soms veel welgestelde leden. Vaak hadden ze een eigen leeszaal, waar boeken en tijdschriften werden gelezen, en waar schrijvers of leden voordrachten hielden. Men sprak dan van een leessociëteit. Uit die benaming blijkt dat het gezellig samen lezen van boeken en tijdschriften belangrijk werd gevonden.
Letterkundige genootschappen
In de negentiende eeuw richtten mensen die iets gemeenschappelijk hadden, bijvoorbeeld een bepaald beroep of een bepaalde interesse, een genootschap op. Zo hadden dokters en apothekers genootschappen. Zo konden ze contacten onderhouden met gelijkgestemden.
Geïnteresseerden in de literatuur richtten ook vaak genootschappen op. Letterkundige genootschappen werden opgericht om de leden te laten reciteren uit gelezen werk, of om literaire avonden te organiseren waar schrijvers voorlazen uit eigen werk. Iedere stad had wel een letterkundig genootschap, en in sommige steden had men de beschikking over een aparte gehoorzaal. Er werden schrijvers uitgenodigd om voor te lezen uit eigen werk. De spoorwegen maakten het voor schrijvers ook mogelijk om op verzoek voordrachten in ver van hun woonplaats gelegen steden te houden. Veel gevraagde voorlezers waren Van Lennep, J.J. Cremer, F. Haverschmidt en Multatuli. Dichters lazen geregeld voor uit ongepubliceerd werk. Hun gedichten waren vaak duidelijk voor de voordracht geschreven. Reacties van het publiek waren niet zelden aanleiding om wijzigingen in hun gedichten aan te brengen.
Er waren gesloten en open letterkundige genootschappen. In een gesloten letterkundig genootschap lazen dichters voor uit eigen werk, en bekritiseerden ze elkaar. De meeste letterkundige genootschappen waren openbaar. Leden waren zowel beoefenaars van letterkunde als liefhebbers. De literaire avonden waren ook toegankelijk voor dames. Sommige genootschappen publiceerden een blad waarin voorgelezen werken werden afgedrukt.
Voorleesavondjes
Gedichten die men van buiten had geleerd, werden voorgedragen op gezellige voorleesavondjes in familiekring. Poëzie was in de negentiende eeuw vooral een gemeenschappelijke aangelegenheid. Veel lezers kenden gedichten van bekende dichters van buiten. Op bekende gedichten als
kleine gedichten voor kinderen van Van Alphen werden vaak parodieën gemaakt, waar de declamator van het gedicht goede sier mee kon maken.
Rederijkerskamers
In de negentiende eeuw ontstonden er opnieuw rederijkerskamers. Het aantal rederijkerskamer breidde zich steeds verder uit. In 1884 schijnen er 155 te hebben bestaan. In rederijkerskamers uit de negentiende eeuw lag de nadruk op het voorlezen. Het mooi voorlezen werd geoefend. Veel leden beoefenden zelf de dichtkunst. Ze droegen voor uit eigen werk, of uit het werk van bekende dichters als Victor Hugo of Byron.
Er waren ook rederijkerskamers die zich richtten op het toneelgenre. Daar oefende men om te komen tot een moderne en verantwoorde manier van toneelspelen. De leden van de door Jacob van Lennep opgerichte rederijkerskamer
Achilles oefenden bij hem thuis, waar hij een kamer had ingericht met een miniatuurtoneel. De opvoering van Vondels
Gijsbregt van Amstel in rokkostuum werd een groot succes.
Lees verder