De Wereldbibliotheek bestaat al meer dan een eeuw
In 2015 bestond de Wereldbibliotheek al 110 jaar. Daarmee hoort het bij de oudste literaire uitgeverijen van Nederland. Gevestigd in Amsterdam is deze kleine uitgeverij gespecialiseerd in het publiceren van vertaalde wereldliteratuur. Begonnen in een tijd toen het uitgeven van literatuur niet bepaald verdiende, had deze uitgeverij een idealistische oorsprong; men wilde belangrijke literatuur toegankelijk maken voor iedereen, dus ook de gewone arbeider. In ons veranderde tijdperk neemt de Wereldbibliotheek nog steeds een betekenisvolle plaats in in de maatschappij.
De lezer brengen tot het ware genot van boeken
Op 29 april 1905 stichtte Leo Simons met zijn vennoten de Wereldbibliotheek op met als doel het
‘verheffen van de massa’ via betaalbare publicaties. Oorspronkelijk heette deze uitgeverij dan ook 'Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur'. Bij 'lectuur' hoorden in 1905 overigens mede de betere auteurs als Tolstoj, Goethe, Voltaire en Couperus. Het was een gedurfde zet van Leo Simons, in zijn tijd kon je namelijk niet veel geld verdienen met het uitgeven van literatuur. Het ging hem echter om meer dan alleen geld verdienen, hij wilde
'niet alleen boeken uitgeven, maar ook de lezer brengen tot het ware genot ervan…'
Simons hoopte zowel een nieuw lezerspubliek aan te trekken, als de arbeiders te emanciperen met toegang tot boeken. Zijn bedoeling was om artistiek verantwoorde titels in grote oplagen te drukken die twintig tot veertig cent kostten. Tijdens redevoeringen over boeken en lezen legde hij zijn ideeën en motieven uit. Er was veel interesse, maar uitgevers waren niet enthousiast genoeg om te investeren. Ze vonden het Nederlandse taalgebied te klein om er nou geld aan te kunnen verdienen. Ook waren ze bang dat het aanzien van de boeken omlaag werd gehaald door de goedkope uitgaven. Maar Simons gaf zijn
'democratisering van het boek' niet op.
De bezielingen van Leo Simons
In 1862 kwam Lion (Leo) Simons in Den Haag ter wereld op 1 augustus. Hij groeide op in een liberaal joods handelsmilieu waar hij alle ruimte kreeg om zich te wijden aan zijn interesses en zich te ontwikkelen. Kunstopleidingen volgden in Den Haag en Londen, alsook een technische opleiding in Delft die hij echter niet allemaal voltooide, voordat hij in 1884 in Leiden zijn akte M. O. Nederlands behaalde en korte tijd lesgaf aan de Openbare Handelsschool in Amsterdam. Op zijn achttiende schreef Simons een artikel waarin hij de Nederlandse 'Jan Salie-geest' hekelde. Jan Salie stond voor de trage 19e-eeuwse, Nederlandse geest zoals beschreven door Potgieter in zijn korte verhaal 'Jan, Jannetje en hun jongste kind' uit 1841.
Leo Simons verdiepte zich naast de Nederlandse taal- en letterkunde ook in sociale vraagstukken. In 1891 schreef hij voor de Vereeniging tot Bevordering van het Vreemdelingenvertier het ironische boek 'Amsterdam in stukken en brokken'. Het veranderen van de maatschappij om een evenwichterige sociale cultuur te krijgen, vond hij toen al belangrijk. Zo nam hij deel aan de oprichting van 'Ons huis' in 1892. Dat was een Amsterdams centrum in de Jordaan waar de hogere stand en het volk elkaar konden ontmoeten. Kunstgeschiedenis en theater bestudeerde Simons ook. Passie had hij echter voor het toneel waar hij recensies over schreef voor de Opregte Haarlemmer Courant (1885-1893). Het doceren aan de Handelsschool had hij intussen opgegeven om journalist te worden. Ook nam hij deel aan de oprichtingsvergadering van de Eerste Amsterdamse toneelvereniging in 1888. Verder was Simons redacteur van het officiële orgaan van Het Nederlandsch Toneelverbond 'Het Toneel' (1885-1889) en leraar aan de toneelschool van dezelfde bond.
Simons trouwde zelfs met toneelschrijfster Josina Adriana Mees (1864-1949), dochter van Wijnand Adriaan Mees en Adriana Jacoba Hudig. De familie Mees was een belangrijke Rotterdamse handels- en bankiersfamilie. Het huwelijk vond plaats op 22 september 1894. Beide families waren er aanvankelijk niet blij mee, want hij was joods en niet vooraanstaand genoeg, terwijl zij niet joods was en ook nog gescheiden (van Dr Jacob Brown). Het geluk dat het huwelijk bracht, haalde met het verstrijken van de tijd de bezwaren weg.
In Londen
Leo Simons en zijn vrouw woonden eerst enkele jaren in Londen. Daar werkte hij als vennoot bij uitgeverij Henry & Co. Het verblijf in Londen had effect op het denken van Simons. Hij bezocht er lezingen van dichter, schrijver, kunstenaar en socialist William Morris. De afkeer van Morris van industriële productie had geleid tot de kunstbeweging Arts and Crafts Movement waarin handgemaakte producten belangrijk waren. Ook de Engelse Fabian Society leerde Simons kennen. Dat was een Brits reformistisch-socialistisch gezelschap van intellectuelen waaruit later de Labour Party zou ontstaan. Tot de Fabians behoorden grote namen als George Bernard Shaw (o.a. toneelschrijver) en Bertrand Russell (filosoof). Er werd onder meer gestreefd naar een grotere gelijkheid van macht, rijkdom, kansburgerschap alsook vrijheid en mensenrechten voor iedereen.
Journalistiek bedreef Simons nog altijd. Hij werkte voor tijdschriften als:
- Het Vaderland
- De Kunstbode
- De Nederlandsche Spectator
- De Gids
- De Kroniek
- Elsevier's geïllustreerd maandschrift
Het meest belangwekkend voor Simons was zijn werk voor het tijdschrift Hollandia. Als hoofdredacteur van dit blad ging Simons om met literatoren en kunstenaars die zijn meningen op deze vlakken beïnvloedden. Hier werd ook de basis gelegd voor zijn latere werk als uitgever.
Hollandia: eerste Nederlands tijdschrift in het buitenland
Aan uitgeverij Henry & Co. was de genaturaliseerde Brit Jack T. Grein ook verbonden. Deze correspondent van Nederlandse dagbladen in Londen, was een zakenman van Hollandse afkomst in de Condense City en een theaterdirecteur in de West End. In 1918 zou hij in opspraak komen voor het laten opvoeren van Oscar Wilde's (1854-1900) toneelstuk 'Salomé'. Actrice Maud Allen (1873-1956) die daarin de hoofdrol vertolkte, klaagde Noel Pemberton Billing (1881-1948) aan wegens een lasterend artikel. In dat Edwardiaanse Engeland kreeg de mening van Billing, dat het stuk 'onzedelijk' was, gelijk en werd de naam besmeurd van iedereen die met 'Salomé' van doen had. Eind 1897 richtte Grein het weekblad Hollandia op. Je vond er artikelen in over handel, politiek, cultuur en het versterkte de relaties tussen de Nederlanders in het buitenland. De ondertitel van het blad was dan ook 'voor Nederlanders in den vreemde’. Johanna Volz was de redactrice en de gebroeders Binger te Amsterdam gaven het uit. Een van de eerste medewerkers was Leo Simons over wie Grein later zei dat zijn
'unflagging energy' het tijdschrift zijn kwaliteit had bezorgd. Simons werd dan ook snel mederedacteur. Op 1 november 1897 verscheen het eerste nummer. Hollandia werd uitgegeven in Londen en in Den Haag. Echtgenote van auteur Louis Couperus, Elisabeth Couperus-Baus (1867-1960) behoorde tot degenen die publiceerden in het tijdschrift. Het blad was voor die tijd opmerkelijk onafhankelijk.
Hollandia was het eerste Nederlandse blad in het buitenland. Een belangrijk doel was de binding handhaven tussen het vaderland en de koloniën van Nederlanders in en buiten Europa. Eind december nam Uitgevers Maatschappij Nederland de publicatie van het tijdschrift over. Johanna Volz stopte ermee, Grein was nog formeel deel van de redactie, maar Simons werd de officiële woordvoerder en hoofdredacteur. In 1901 ontstond een conflict tussen Hollandia en de uitgeverij, want de directeur van de Uitgevers Maatschappij Nederland was woedend om een artikel van Simons waarin hij schreef over de Boerenoorlog. Eind 1901 werd in een circulaire bericht over het einde van Hollandia. Eerder was tegen de afloop van 1899 Simons al teruggekeerd naar Nederland. Zijn uitgeverij was failliet gegaan door een dure publicatie van Nietzsche. De redactie van Hollandia schreef toen nog optimistisch dat dit het weekblad alleen ten goede kon komen, omdat Simons nu uit eerste hand verslag kon doen van de ontwikkelingen in Nederland. Uiteindelijk heeft Hollandia slechts vier jaargangen gekregen. Maar voor Leo Simons was dit werk nog maar het begin van wat hij allemaal wilde doen.
Terug in Nederland
Weer in Nederland schreef Simons de serie bundels 'Studies in Volkskracht' over maatschappelijke kwesties. Hij wilde daarmee graag het volk
'verheffen en ontwikkelen'. Ook was hij een tijdje voorzitter van de Amsterdamsche Bond voor Lichamelijke Opvoeding, maakte hij zich sterk voor auteursrechten, een arbeidswet, en nog veel meer. Zo hield hij zich bezig met Het Binnenhuis. Dat bestond uit een groep vormgevers die geïnspireerd door de Arts & Crafts-beweging het smaakvol wonen verkondigde. Simons en zijn echtgenote woonden zelf ook volgens dat principe. In 1900 richtten architect H.P. Berlage, zilversmid Willem Hoeker en meubelontwerper Jac. van den Bosc samen Het Binnenhuis op. Het zou blijven bestaan tot 1929. Berlage ontwierp villa Parckwijk waarin het echtpaar Simons-Mees in 1901 introk (Amsterdam). De woning viel op omdat de schoorsteen gebogen was en zo de keuken en het woonhuis aan elkaar verbond. Men noemde het dan ook onofficieel 'De Theepot'. In 1913 verkocht Simons het huis en ging weer in Den Haag wonen. De Theepot werd met enkele kleine wijzigingen opgebouwd in Bilthoven. In Den Haag bouwde Berlage 'Nieuw Parckwijk' voor het paar Simons-Mees.
In 1904 redigeerde Simons een serie brochures voor de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen. Zijn inspanningen om cultuur te spreiden onder de middenklasse namen toe. Toch hield hij nog genoeg tijd over voor liefhebberijen, zo ontwierp hij een hoedendoos en schreef hij veel brieven, pamfletten en polemieken. Simons polemiseerde onder meer met journalist en SDAP oprichter Frank van der Goes, die zijn termen als 'volksteelt' en 'volkskracht' maar
'oudbakken winkeliersnationalisme' vond. Simons bleef ondanks alle kritiek werken om zijn idealen werkelijkheid te laten worden. Hij stimuleerde de Open Boekhandel. In de negentiende eeuw kocht men namelijk een boek niet kant en klaar. Je moest het bij de balie bestellen en de kaft kiezen. Door zelf een kaft te kiezen kon ieder boek worden aangepast aan de boekenkast thuis en de al gekochte boeken. Wanneer het gebonden was kreeg je je boek pas. In een Open Boekhandel stonden al gebonden boeken zodat de lager geschoolden er gewoon rond konden kijken. Op die manier was de drempel om een boek te kopen verlaagd en konden er ook meer titels worden ontdekt.
Dit idee bezorgde Simons eveneens kritiek en zelfs hoon. Boekhandelaren huiverden bij de gedachte dat iedereen de uitgestalde boeken kon aanraken en die vervuilen. Literatoren als Jan Greshoff vonden het aanvankelijk ook maar een belachelijk plan. Simons echter wilde in Nederland iets zoals de Duitsers hadden met hun Universal Bibliothek van Reklam, de Britten met hun Everyman’s Library van Dent en de Bibliothèque Nationale van de Fransen. Dat bereikte hij met de oprichting van de Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur. Ook toen liet hij zich niet tegenhouden door de bezwaren van zijn opponenten.
'Lezen is deelnemen aan de cultuur van verleden, heden en toekomst.'
Na gebrek aan medewerking van uitgevers met Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur richtte Leo Simons zich tot rijke zakenlieden. Door de uitgifte van aandelen van ƒ5000 per stuk vergaarde hij ƒ60.000. Zijn schoonfamilie behoorde tot de investeerders. Met zijn privé vermogen stond hij borg voor de leningen. Zo begon in 1905, op een Amsterdams kamertje in Spuistraat 267, het levenswerk van Simons. Naast literatuur en filosofie, werd ook kunst, land- en volkenkunde, natuurkennis en geschiedenis gepubliceerd voor de beloofde twintig cent per stuk. De boeken die dertig en veertig cent kostten, konden worden gekocht via een abonnementensysteem waarmee de lezers konden sparen voor deze boeken in betere uitvoering. De eerste uitgave was 'De historie van mejuffrouw Sara Burgerhart', geschreven door Betje Wolff en Aagje Deken. Het boek werd in twee delen van twintig cent per stuk verkocht. De editie werd een enorm succes en vestigde de naam van de Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur die algauw werd omgedoopt tot de Wereldbibliotheek of de WB. Dit boek zou jarenlang blijven verkopen en wel 28.000 exemplaren in tien jaar. Nu nog is deze titel een deel van het fonds van de Wereldbibliotheek. De eerste abonnees groeiden tot zo'n 3000 leden.
Simons vond het belangrijk om vooral de vergeten klassieken uit de wereld- en Nederlandse literatuur weer uit te geven. Deze werken weer onder publieke aandacht brengen was echter een deel van de redenen, wat ook meespeelde waren auteursrechten. Volgens de Berner Conventie uit 1886 besloeg het auteursrecht tien jaar. Al was Nederland in 1905 nog niet aangesloten, veel uitgevers hielden zich eraan. Zo ook Simons. De Wereldbibliotheek kon dus alle buitenlandse manuscripten van voor 1895 kosteloos uitgeven. Nederlandse boeken waren lastiger, want er moest of vijftig jaar na eerste publicatie voorbij zijn of de auteur moest al twintig jaar overleden zijn. Dat maakte het uitgeven van Nederlands werk duurder. Als beginner was de Wereldbibliotheek financieel nog niet in staat om de auteursrechten te betalen. Gevestigde auteurs hadden geen behoefte om door een onbekende uitgeverij te worden gepubliceerd. Toch probeerde de Wereldbibliotheek debutanten voor zich te interesseren en auteurs over te halen weg te gaan bij hun uitgeverijen met aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden of hoge oplages. Nieuwe Nederlandse fictie werd dan maar gekocht van andere uitgeverijen en manuscripten van de medewerkers van de Wereldbibliotheek zelf werden uitgegeven. Het merendeel van de publicaties bestond eigenlijk vooral uit non-fictie. Zo gaven sympathisanten wetenschappelijke manuscripten aan Simons. Het grote succes van 'De historie van mejuffrouw Sara Burgerhart ' veranderde dit pas. De keuzevrijheid van de Wereldbibliotheek nam toe met de naam die het maakte en het geld dat binnenstroomde.
Meer dan een bedrijf
Leo Simons schreef eens: ''Lezen is deelnemen aan de cultuur van verleden, heden en toekomst.' De Wereldbibliotheek was dan ook meer dan een bedrijf dat boeken produceerde en verkocht. Interesse en begrip voor allerlei soorten literatuur werd gekweekt onder de bevolking door excursies, lezingen, tentoonstellingen, ruilbeurzen en culturele avonden te organiseren. Deze afdeling heette Winterwerk. Naast deelname aan een Exlibriskring konden abonnees met korting boekenkastjes kopen. Ontwerpen waren van Het Binnenhuis. Onder pseudoniem dr. Scriverius II gaf Simons de kopers vaak een leerzaam gedicht mee:
Alleman zit in den put –
Zegt: “Wat is dat lezen nut?
’t Geeft geen hapje meer te eten.”
’t Antwoord; U moest het weten:
“Enkel eten zoekt een beest.
Wie mensch wil zijn, voedt zijn geest.”
Het design van de uitgaven
Dat de uitgaven van de Wereldbibliotheek betaalbaar waren voor iedereen, betekende niet dat er geen ruimte was voor stijl. Het design was altijd belangrijk. Net als andere uitgeverijen hield ook de Wereldbibliotheek zich bezig met vignetten en ontwikkelde daar een grote traditie in. Een vignet is een beeld waarin de achtergrond geleidelijk vervaagt tot hij in het papier overgaat. Deze boekversieringen werden oorspronkelijk gemaakt van wingerdblaadjes. In latere jaren waren het kleine gegraveerde prentjes op de titelpagina en aan het begin of einde van hoofdstukken. Ook bestonden er vignetten op bijvoorbeeld postpapier en nota's. Simons probeerde ieder boek een vignet mee te geven. De eerste ontwerper voor de Wereldbibliotheek was Sjoerd Hendrik de Roos (1877-1982). S. H. de Roos, zoals hij later bekend zou komen te staan, was een letterontwerper, boekbandontwerper en kunstenaar, nog aan het begin van zijn loopbaan en deelde in die jaren zijn bewondering voor de Arts and Crafts beweging met Simons. Latere ontwerpers voor de boekbanden zouden namen zijn als:
- autodidactische kunstenaar Herman Hana (1874-1952)
- graficus en tekenares Fré Cohen oftewel Frederika Sophia Cohen (1903-1943)
- kunstenaar Philip van Praag (1887-1942)
- architect Hendrik Berlage (1856-1934), dezelfde die de woningen van Simons-Mees had ontworpen
- typograaf Johan Hendrik van Eikeren (1900-1969)
Van 1910-1930 werkte Simons samen met kunstenaars en architecten van de Amsterdamse School. Aan alle ontwerpers werd gevraagd om hun omslagontwerp te ondertekenen met een paraaf. Dit deden niet alle uitgeverijen. De vignetten van de Wereldbibliotheek zijn tegenwoordig een belangrijk item voor verzamelaars. Begin 2015 waren enkelen van de omslagen te bezichtigen in Museum Het Schip. Leo Simons bleef naast het drukke werk van de Wereldbibliotheek ook andere functies bekleden. Zo was hij in 1905 onafhankelijk ‘vrijzinnig’ lid van de Amsterdamse gemeenteraad. Daar kreeg hij de bijnaam 'stadsrekenmeester'. Tot 1911 zou hij hieraan deel blijven nemen.
De concurrentie
Ook na het succes waren uitgevers niet blij met de Wereldbibliotheek. Een van hun klachten was dat de bedoelde doelgroepen niet werden bereikt. In plaats daarvan kochten bestaande boeklezers de koopjes bij de Wereldbibliotheek en de duurdere boeken van andere uitgevers werden niet verhandeld. Iets van waarheid zat er wel in. De gewone arbeiders zoals loodgieters of markthandelaren bereikte de Wereldbibliotheek inderdaad niet en de overige brede arbeiderskringen bereikte het maar met moeite. Het waren meestal de beter geschoolden die de boeken kochten. Een andere klacht was dat de Wereldbibliotheek voor oneerlijke concurrentie met andere boekhandels zorgde door rechtstreekse verkoop. Simons vond dat als de boekhandels ook zijn boeken verkochten, zij er nieuwe klanten en winst mee zouden kunnen binnenhalen. Hier werd niet direct gehoor aan gegeven. Twaalf jaar lang hield de Uitgeversbond de Wereldbibliotheek buiten voordat er langzaamaan een samenwerking ontstond, niet alleen met boekhandels, maar ook met andere uitgeverijen.
Eerste Nederlandse boekenclub: de Wereldbibliotheek‐Vereniging
Simons bleef steeds iets nieuws verzinnen om de minder geschoolden toch te betrekken bij de literatuur en om de bestaande lezers als vaste klanten te behouden. Het opzetten van verscheidene series was zoiets. Daartoe behoorden:
- Kinderboeken
- Klassieken uit de Wereldliteratuur
- Nederlandse Bibliotheek
- Russische Bibliotheek
- Tooneelbibliotheek
Nog een belangrijk initiatief was het oprichten van de Wereldbibliotheek-Vereniging, WBV, in 1925. Leden kregen kortingen en de boeken werden per post gestuurd. Door op deze manier de Wereldbibliotheek bij de mensen thuis te brengen, nam het aantal klanten toe. In een jaar waren er al zo'n 2000 leden. De WBV was hiermee een soort boekenclub en daarmee eigenlijk de eerste in Nederland. Vooral de jaren dertig waren een hoogtepunt en dan met name de oorlogsjaren toen er meer dan 30.000 abonnees waren. Ook de eerste helft van de vijftiger jaren was heel succesvol. Simons heeft vooral hiermee zowel zijn idealen verwezenlijkt om de lectuur toegankelijk te maken voor een nieuw publiek, dat toch grotendeels bestond uit de middenklasse, als om te zorgen voor echte broodwinning met het publiceren van literatuur, niet alleen voor uitgeverijen, maar ook voor kunstenaars en schrijvers.
In de jaren zestig verminderde het aantal leden langzaam. Tot en met 1986 heeft de WBV bestaan met op het eind nog altijd ruim 4000 leden. Een van de redenen van succes was dat er echt een band werd gesmeed met de klanten door bijvoorbeeld het organiseren van evenementen als ruilbeurzen en culturele avonden. In combinatie met de speciale aanbiedingen en de vele literaire culturele evenementen die de WBV voor de leden organiseerde, kreeg zo'n lidmaatschap algauw een soort prestige. Als je een WBV abonnement had, gaf je daarmee aan dat je de idealen van de Wereldbibliotheek steunde. Je was wat wij nu 'diep' zouden noemen. Nog een manier om een klantenbestand op te bouwen waren de literaire geschenken aan de abonnees in de vorm van premies.
Premie-uitgaven
De premies van de WBV werden een paar keer per jaar gestuurd aan leden als paas-, pinkster-, sinterklaas-, kerst- of nieuwjaarsgeschenk. Ze konden bestaan uit een boek, een tekening, een houtgravure, een vouwblad met een gedicht of een map kunstprentkaarten. Wat het precies zou worden, werd niet bekend gemaakt zodat het pakje een echte verrassing was voor de abonnees. Bij elkaar zijn in alle jaren van het bestaan van de WBV zo'n 233 premies gemaakt. 177 daarvan waren boeken en novellen. Pas vanaf 1977 werd het aantal premie-uitgaven gereduceerd tot een per jaar. Tegenwoordig zijn de premie-uitgaven een gewild product met een eigen verzamelgebied. Door de hoge oplagen zijn er nog altijd veel exemplaren te koop voor weinig geld. Tot de premies behoorden geïllustreerde geschenkboekjes, waaronder:
- De Nieuwe Esopet (1933) van dichter Karel van de Woestijne, met illustraties van Jozef Cantré
- Séjour (1951), romandebuut van Jan Blokker
- Het grote gebeuren (1959) van Belcampo, met illustraties van Emile Puettmann
De premie-uitgaven waren razend populair. Publicist en redacteur Menno Voskuil citeert in zijn online artikel - 'Reeks van de Wereldbibliotheekvereniging, uitgegeven tussen 1925 en 1986' - uit de studie van Niek Miedema naar de premie-uitgaven:
'In veel gezinnen, zo wist men ook al uit eerdere reacties, was het rond de feestdagen in december de gewoonte om het pakje van de WBV pas op sinterklaasavond of onder de kerstboom uit te pakken.'
Zelfs de redevoeringen van koningin Wilhelmina en koningin Juliana behoorden tot de premies in 1948, 1949 en 1950. Na de eerste keer vonden de leden het echter welletjes en wilden een ander boek. Een auteur die regelmatig een premie schreef, was Nico van Suchtelen, huisauteur en later directeur van de Wereldbibliotheek.
De komst van jonkheer Nico van Suchtelen
Na het begin in de Spuistraat 267 waren andere adressen van de Wereldbibliotheek de Tweede Constantijn Huygensstraat, de Overtoom en de Utrechtsedwarsstraat. In 1922 kon de uitgeverij een pand in Sloterdijk betalen. Lambertus Zwiers (1871-1953) had het speciaal ontworpen voor de Wereldbibliotheek. Hij was een kunstenaar, meubel-, behang- en boekbandontwerper evenals architect. Zowel zijn vader als zijn zoon waren architect en zij hadden allemaal het vak van elkaar geleerd. Het nieuwe gebouw van de Wereldbibliotheek had een eigen drukkerij en binderij. Mededirecteur Nico van Suchtelen woonde in de bijbehorende directeurswoning met zijn gezin.
Nico van Suchtelen werkte al sinds 1913 bij de Wereldbibliotheek. Leo Simons was onder indruk van zijn proefschrift waarop hij in 1911 promoveerde: 'De waarde als psychisch verschijnsel'. Daarvan waren gedeelten in het blad 'De beweging' gepubliceerd. De ideeën van Van Suchtelen over maatschappijordening en maatschappijhervorming pasten bij de denkbeelden van Simons. Hij nam dan ook gelijk contact op met Van Suchtelen die toen als kleine uitgever werkte en al een succesvolle schrijver was met zijn populaire boek 'Quia absurdum'. De derde druk daarvan besloot Simons te publiceren. In 1913 nam hij Van Suchtelen in dienst als redactiesecretaris en maakte hem in 1916 onderdirecteur. Van Suchtelen onderhield contacten met vaste literaire medewerkers zoals Pieter Cornelis Boutens (1870-1943), (Stephanie) Hélène Swarth (1859-1941) en Martha van Eeden– Van Vloten (1856-1943).
Verder besprak Van Suchtelen met intellectuelen de populair-wetenschappelijke reeksen die zij begeleidden. Tot deze intellectuelen behoorden:
- Hendrik Brugmans (1906-1997)
- Gerard Heymans (1857-1930)
- Rommert Casimir (1877-1957)
- Hendrik Berlage (1856-1934)
- Jacobus Pieter Thijsse (1865-1945)
- Frederik van Eeden (1860-1932)
- Albert Verwey (1865-1937)
Vertalen deed Van Suchtelen ook. Zo verzorgde hij de Wereldbibliotheekuitgaven van Dante, Spinoza, Shakespeare, Goethe, Von Kleist, Petrarca, Michelangelo en Mörike. Ook zette hij zich in om het werk van Freud, Spinoza en het denken van het boeddhisme voor een groter publiek toegankelijk te maken. Voorlichtingen over zaken als toerisme en kamperen gaf hij ook. In 1925 werd hij mededirecteur. Enkele jaren later kon Leo Simons gerust afscheid nemen van de Wereldbibliotheek en het in uitstekende handen achterlaten.
Het afscheid van Leo Simons
In 1930 nam Simons afscheid van de Wereldbibliotheek. Nico van Suchtelen werd samen met Pieter Endt (1883-1936) de directeur. Pieter Endt was een letterkundige en staathuishoudkundige. Onder het pseudoniem Eduard Coenraads schreef hij de romans 'Fakkeldragers' en 'Eiland van geluk'. Met dichter Hendrik Marsman (1899-1940) vertaalde Endt 'Also sprach Zarathustra' van Nietzsche.
Leo Simons bleef thuis niet stilzitten. Dat heeft hij nooit gekund. Hij bleef schrijven en kreeg in 1930 het A.N.V. wegens zijn verdiensten voor het vaderland. Maar ook tijdens zijn werkzaamheden voor de Wereldbibliotheek was hij bijdragen blijven schrijven voor het tijdschrift 'De Gids' en kwamen studies over Ibsen en Vondel van hem uit. In 1925 werd zijn brochure 'Joods Nationalisme en Assimilatie' gepubliceerd. Zijn pseudoniem was Albert de Vries. Enkelen van zijn werken zijn online te lezen als scans op de website dbnl.org:
- De nieuwe directeur (1911)
- Studies en lezingen (1911)
- Twee zedespelen (1911)
- Twee zedespelen. De zoon. Crediet (1911)
- Gedenkboek der wereldbibliotheek 1905-1915 (1915)
Kort voor zijn overlijden had Simons een vijfdelig standaardwerk voltooid, getiteld 'Het drama en het Toneel in hun ontwikkeling'. Hij stierf op 11 juni 1932, 69 jaar oud. Het meest werd hij herinnerd om zijn werk aan de Wereldbibliotheek.
Josina Adriana Simons-Mees
Zijn echtgenote Josina Adriana Simons-Mees overleefde Leo Simons. Ze schreef al heel jong onder het pseudoniem mevrouw Hanna toneelstukken. Haar pseudoniem bleef echter niet lang geheim onder de elite van Rotterdam en spoedig wist men dat deze rijke bankiersdochter een toneelstuk had geschreven, iets wat in die tijd nog niet in alle kringen als 'respectabel' werd gezien. Op 8 december 1891 werd haar eerste stuk opgevoerd, 'Droomleven'. Na haar huwelijk met Leo Simons schreef zij onder het pseudoniem Dr S.E.A. Kosters. Sommigen van haar stukken kwamen in bladen als De Gids. 'Zijn evenbeeld' werd in 1906 met veel succes ontvangen in het theater. Het grote succes kreeg zij echter met haar werk uit 1906, 'De veroveraar'. Auteur Top Naeff (1878-1953) herinnerde zich Josina Simons in een artikel voor De Gids uit 1950, jaargang 113:
Mevrouw Simons was in den omgang een prettige persoonlijkheid, een beminnelijke gastvrouw in de smaakvolle huizen, alwaar ik haar, te Amsterdam en in den Haag, vluchtig heb gekend. Haar afkeer van de ‘vlakten’ dreef haar tot veel reizen, bij voorkeur in het hooggebergte. In een hotel werkte zij, naar zij zeide, gemakkelijker dan thuis. Als mens hield zij onwillekeurig afstand en met de letterkundige belangen in socialen zin heeft zij zich weinig bemoeid.
Nadat in het seizoen 1918-1919 het Hofstadtoneel als onderdeel van hun serie niet of onvoldoende erkende Nederlandse toneelstukken, 'Twee levenskringen' en 'Kasbloem' (met Else Mauhs) van Josina Simons-Mees opvoerde, vonden letterkundige vrienden, waaronder Nico van Suchtelen, dat zij eens geëerd moest worden. De bescheiden Josina Simons-Mees kreeg in 1926 in klein comité een 'Oorkonde' in portefeuille aangeboden. Het was verzorgd en verlucht door kunstenaar en grafisch ontwerper Georg Rueter (1875-1966) en zijn dochter. De 'Oorkonde' memoreert de eerste opvoering van het eerste toneelstuk van Simons-Mees, 'Droomleven'. Honderden erkende kunstenaars en geleerden hadden het ondertekend, vaak met een persoonlijk bijschrift. Enkele toneelstukken van de hand van Josina Adriana Simons-Mees waren:
- Een paladijn (1910)
- Een moeder (1911)
- De nimf (1913)
- Geloof (1924)
- Winter (1927)
Josina Simons-Mees maakte de Tweede Wereldoorlog nog mee. Ze stierf in juni 1948 op 85-jarige leeftijd. Haar heengaan was net zo ingetogen als haar leven was geweest.
Nico van Suchtelen en zijn sympathie voor de arbeidsbeweging
Op 25 oktober 1878 werd Nicolaas Johannes (Nico) van Suchtelen geboren in Amsterdam. Hij was lid van het in de Nederlandse adel opgenomen geslacht Van Suchtelen. Zijn vader was Ferdinand Antonius van Suchtelen (1851-1923), commies eerste klasse bij de Telegrafie. Zijn moeder was Josina Paulina Adriana Beversen (1852-1895), de eerste vrouw van zijn vader. De vroege jaren van zijn jeugd bracht Nico van Suchtelen door in de Jordaan. Nadat een kalkfabriek van zijn vader in Duitsland failliet ging en zijn moeder ziek werd, leefde het gezin met financiële problemen. Die maakten een gewoon gezinsleven moeilijk. Tijdens zijn jaren op de HBS, woonde Van Suchtelen bij zijn tante in Haarlem. In deze eenzame tijd schreef hij poëzie en las hij alles van Spinoza tijdens zijn voorbereidingen op het staatsexamen voor toegang tot de universiteit. Van Spinoza onderging hij een blijvende invloed. Onder indruk was Van Suchtelen ook van de beweging Jong Amsterdam en tijdschriften De nieuwe gids en De kroniek. Na zijn eindexamen in 1879 stuurde hij aan Frederik van Eeden (1860-1932) een paar verzen en ontmoette hem.
In de utopie van Frederik van Eeden
Frederik van Eeden zette juist in deze periode zijn productiecoöperatie Walden op in Bussum op het landgoed Cruysbergen. Deze commune was zijn utopie. Walden was een socialistische kolonie, gebaseerd op gemeenschappelijk grondbezit. Er werden gewassen verbouwd en er was een eigen bakkerij. Psychiatrische patiënten mochten er komen rusten. Van Eeden was naast auteur ook een psychiater. De inwoners gingen niet goed om met de financiële kant en zo mislukte Walden. Eerst werd het veranderd in een verbruikscoöperatie, maar in 1907 ging het dan toch failliet. In 1897 nam van Eeden het nog optimistisch in gebruik en haalde de achttienjarige Nico van Suchtelen over om mee te doen. Die kwam in juli 1899 wonen en werken op Walden. Hij leefde afwisselend in Amsterdam vanwege zijn studies. Nico van Suchtelen studeerde natuurwetenschappen (chemie). Hij promoveerde in Amsterdam in de staatswetenschappen. De socialistische, artistiek-intellectuele omgeving van Walden beïnvloedde zijn literaire ontwikkeling. Naast Frederik van Eeden en zijn eerste vrouw Martha van Vloten waren daar kunstenaars en intellectuelen als Willem Kloos, Herman Gorter en Henriëtte Roland Holst. Van Suchtelen vond deze commune niet perfect. Hij beschouwde de idealistische sociaal-politieke leefwijze van Van Eeden als onvoldoende realistisch. Na een ongelukkige liefde verliet Van Suchtelen de kolonie Walden in september 1900.
Huwelijk en verdere studies
Een reis door Italië hielp Nico van Suchtelen er weer bovenop. Hij hervatte zijn studies en haalde in 1901 zijn kandidaatsexamen chemie. Nieuwe liefde wachtte op hem en op 26 maart 1902 trouwde hij met Carolina Jacoba van Hoogstraten (1876-1956). Samen zouden zij twee dochters en drie zoons krijgen. Een van deze zoons was de latere foto-journalist Waldo van Suchtelen. Door zijn sociale interesse begon Van Suchtelen in 1903 aan een studie sociologie en economie. Een jaar later veranderde hij echter weer van faculteit en deed zijn kandidaatsexamen rechten. Daarna vertrok hij voor twee jaar naar Zürich om verder te studeren en nieuwe talen te leren. Aan de universiteit volgde hij colleges filosofie, psychologie en volkenrecht alsook een Italiaans college over Dante. Het gezin werd geholpen door de rijke schoonmoeder van Nico van Suchtelen. Zij was namelijk met hen meeverhuisd.
Quia Absurdum
Verzen van Van Suchtelen waren gepubliceerd in bladen als De Gids, Groot Nederlanden en De Beweging. In 1905 werden ze in een bundel uitgegeven met de titel 'Verzen'. Eerder was in 1903 zijn dramatisch gedicht 'Primavera' uitgekomen. Het was echter zijn eerste roman, 'Quia Absurdum', die Van Suchtelen bekendheid gaf en de eerste successen bracht. Hij schreef het in Zwitserland. Het was gebaseerd op Walden. Hoofdpersoon Odo gaat in een commune wonen terwijl hij worstelt met het leven, onbeantwoorde liefde, krankzinnigheid en de dood. Het tijdschrift De beweging publiceerde het verhaal voordat het als boek werd uitgegeven in 1906 door uitgeverij Maas en Van Suchtelen te Amsterdam. Niet alleen werd het uitstekend ontvangen en goed verkocht, het werd het boek van die generatie. Nico van Suchtelen was inmiddels teruggekeerd naar Nederland en woonde nu in Blaricum. Daar maakte hij na het faillissement van uitgeverij Maas en Van Suchtelen zijn studie af. Op 6 februari 1911 promoveerde hij in Amsterdam bij D. van Embden tot doctor in de staatswetenschappen op het socialistisch getinte proefschrift 'De waarde als psychisch verschijnsel. Een studie over de gronden der waardeering, in het bijzonder met betrekking tot de economie en haar plaats in het kultuursysteem.' Het was dit proefschrift dat vooral de aandacht van Leo Simons had getrokken en die in feite Van Suchtelen zijn werk bij de Wereldbibliotheek opleverde.
Tweede huwelijk
Op 10 juni 1921 scheidde Nico van Suchtelen van Carolina Jacoba van Hoogstraten en hertrouwde op 11 augustus 1921 met Catharina Elisabeth van der Werff (1884-1952). Met haar kreeg Van Suchtelen een dochter en twee zoons. Van deze zoons is Guido bekend onder veel Spinozisten als secretaris van de Vereniging Het Spinozahuis.
Wereldbibliotheek tijdens de Van Suchtelen jaren
Toen Nico van Suchtelen in 1930 directeur werd van de Werelbibliotheek, samen met Pieter Endt, veranderde er een en ander, al bleef men werken volgens het ideaal van Leo Simons. Onder directie van Van Suchtelen beklemtoonde de Wereldbibliotheek niet meer de politieke en sociale idealen. Verder hield de uitgeverij zich voortaan buiten het debat over Nederlandse letterkunde. De Wereldbibliotheek bleef intussen groeien. Van Suchtelen besteedde ook tijd aan zijn verscheidene interesses. Zo richtte hij met andere liefhebbers het Frederik van Eeden-Genootschap op in 1934 en was hij bestuurslid van de Societas Spinozana evenals redactielid van het Spinozistisch bulletin. Daarvan werd de eerste uitgave in 1938 gepubliceerd. Boeken bleef Van Suchtelen eveneens schrijven. In de Tweede Wereldoorlog was zijn werk zelfs verboden wegens de antifascistische en antimilitaristische boodschap:
- Tat Tvam Asi(1933)
- Het recht tot dienstweigering, Open brief aan Zijne Exc. den minister van Justitie (1934)
- Oorlog, Feestgelag ter herdenking en huldiging van Desiderius Erasmus (1936)
- Het spiegeltje van Venus (1939)
Verder vertaalde Van Suchtelen buitenlandse auteurs zoals Shakespeare en Kleist en schreef hij de brochure 'Het eerst nodige. Gedachten over de grondslagen der toekomstige samenleving'. Dit werd gelijk na de bevrijding uitgegeven. Meestal publiceerde Van Suchtelen onder zijn eigen naam, maar soms gebruikte hij zijn pseudoniem 'Theo van Berkel'. Zijn verzameld werk bestaat uit twaalf delen, uitgegeven door de Wereldbibliotheek. Enkele andere titels uit zijn oeuvre zijn:
- De stille lach (met Annie Salomons) (1916)
- Demonen (1920)
- Eva's jeugd (1923)
- Droomspel des levens (toneel) (1930)
In de veranderde wereld na 1945 met andere maatschappelijke verhoudingen, voelde Van Suchtelen zich niet helemaal thuis en hij verloor belangstelling voor zijn werk. Omdat zijn mededirecteur Pieter Endt te vroeg was overleden, in 1936, terwijl hij Van Suchtelen had moeten opvolgen, kreeg Jan Winterink die functie in 1943. Nico van Suchtelen stopte met zijn werk als directeur van de Wereldbibliotheek in 1948. Een jaar later overleed hij op 27 augustus in Ermelo. Hij was 70 jaar. Het publiek vergat met het verloop van tijd zijn boeken en zijn naam. Zijn werk doet tegenwoordig ouderwets aan. Maar zijn boodschap niet.
De Wereldibliotheek na de oorlog
Jan Winterink was begonnen als veertienjarige loopjongen bij de Wereldbibliotheek en in 1948 nam hij de leiding van de uitgeverij over. Hij bouwde het fonds na de oorlog weer op. Door de toenemende Amerikanisering werd er steeds meer vertaalde literatuur gepubliceerd. Het totaal aantal nieuwe uitgaven nam vooral in de jaren vijftig toe. In 1955 haalde de Wereldbibliotheek een record met wel 63 nieuwe publicaties. Maar daarna steeg de concurrentie en ging het minder. Vooral toen andere uitgeverijen op de markt van het goedkope boek verschenen. Er kwamen pockets uit van Aula- en Prisma-reeksen. De leiding van de Wereldbibliotheek speelde niet in op de veranderingen in de markt en de maatschappij. Zo verloor de Wereldbibliotheek steeds meer terrein. Opvolger van Winterink sinds 1958, Marius Antoon Reinalda kon het fonds ook niet herstellen. De eigen drukkerij werd in 1960 gesloten. Het aantal uitgaven minderde jaarlijks. Dieptepunt was 1975, met slechts drie nieuwe titels. Dat jaar werd de Wereldbibliotheek verkocht aan Debussy (Uitgeversmaatschappij H.J.W. Becht/Uitgeverij J.H. De Bussy) en verhuisde naar de Keizersgracht. Tot Joos Kat het overnam in 1986.
Opleving vanaf de 80s
Nieuwe eigenaar Joos Kat gaf de Wereldbibliotheek een nieuwe impuls en een nieuw adres in Spuistraat 283, niet ver van de plek waar het eens begonnen was. Het fonds is weer aan het groeien. Daar is hard aan gewerkt. Toen Kat de uitgeverij overnam, was er onvoldoende omzet. Hij had echter Isabel Allende binnengehaald en een jaar later werd er bijna een miljoen gulden verdiend, mede dankzij het publiceren van haar werk. Ondanks de veranderde maatschappij kan Kat zich nog steeds vinden in sommige ideeën van Leo Simons. In een interview met boekblad.nl uit 2005, in het kader van het honderdjarig bestaan van de uitgeverij, vertelde Kat:
'Waar ik me wel in herken, is de weigering van Simons om concessies te doen aan de kwaliteit. Hij wilde de arbeiders een “dieper” leven bezorgen, wij willen goede boeken op een verantwoorde manier uitgeven. Je zal van Wereldbibliotheek niet snel een bloemlezing tegenkomen. Niet dat ik iets tegen het genre heb, maar er zijn te veel van dit soort uitgaven die serieuze boeken in de weg zitten.'
Koen van Gulik volgde in 2008 Joos Kat op als directeur van de Wereldbibliotheek. De Nieuwezijds Voorburgwal was een tijdje het volgende adres van de Wereldbibliotheek. Sinds januari 2014 is uitgeverij Nieuw Amsterdam eigenaar en is daarmee de Wereldbibliotheek nu bij hen gevestigd op de Johannes Vermeerstraat. Vernieuwingen zijn er nog steeds, zoals de publicatie van het literaire tijdschrift 'Armada - tijdschrift voor wereldliteratuur' sinds 1995 en 'printing on demand', oftewel 'Boek op Verzoek'. Honderd boeken kunnen op verzoek worden besteld bij de boekhandel of de uitgeverij zelf. Daaronder is werk van Augustinus, Dante, Goethe en Multatuli. Inmiddels zijn er ongeveer 3500 titels verschenen tijdens de afgelopen eeuw. Nog altijd groeit het fonds. Er worden zo'n dertig titels per jaar uitgegeven. Daartoe behoren niet alleen vertaalde manuscripten, klassiekers of non-fictie, maar ook poëzie van dichters als Sybren Polet en Annemarie Estor. Leo Simons heeft misschien niet gedacht dat zijn uitgeverij er na de eeuwwisseling nog steeds zou zijn.