Bijgeloof over alledaagse voorwerpen: volksgeloof vroeger
Een lepel is een ding, daar kun je pap mee roeren. Nietwaar? Eens had het een extra dimensie, net als veel andere alledaagse gebruiksvoorwerpen. Je riskeerde zelfs gevaar bij verkeerd gebruik. Niet dat alles in het verleden is achtergebleven. Anno 2017 kennen we nog het bijgeloof dat een ladder prima is om op te klimmen, maar je krijgt onheil wanneer je eronder door loopt. In een tijd zonder wetenschap, toen echt alles werd toegeschreven aan bovennatuurlijke verschijnselen, zette je amper een stap zonder jezelf te beschermen tegen ongeluk. Dit was echter zo’n normaal deel van het dagelijks leven, dat iedereen zich eraan hield zonder erover na te denken. Bijgeloof en volksgeloof waren er gewoon, zo zat de wereld nou eenmaal in elkaar.
Het zit in onze natuur
Geloof zit in de natuur van de mens, en dan niet alleen wat religie betreft. Zelfs de grootste atheïsten hebben een amulet of een ritueel voor geluk. We komen bijgeloof overal tegen in verschillende vormen. Er is altijd iemand die een ‘lucky pen’ of een ‘lucky shirt’ heeft voor een sollicitatiegesprek. Wat dacht je van atleten die per se bepaalde sokken moeten dragen, willen ze beter presteren. Sommige kunstschaatsers leggen hun schaatsbeschermers altijd op een specifieke manier neer, voordat ze het ijs op gaan. De warming-up mag niet afwijken van een vast aantal oefeningen bij menige zwemmer en turner.
Bijgeloof over voorwerpen binnenshuis
Het ziet ernaar uit dat hoe ver we ook komen met de wetenschap en al is er later geen uithoek meer in de wereld zonder deze kennis, een vorm van bijgeloof altijd zal blijven bestaan. Zoals we dat nu vooral hebben met gebruiksvoorwerpen, zo is dat altijd geweest. Neem nou zoiets simpels als een bezem.
De bezem tegen vuil en tegen het kwaad
Wij hebben een slot op onze voordeur nodig en velen ook nog een alarminstallatie, willen we onze spullen terugvinden na een dagje uit. In Noord-Brabant zette men gewoon een bezem tegen de muur. Dat weerde niet alleen dieven, maar ook boze geesten en heksen af. Je kon er een heks ook mee herkennen, want die kon niet stappen over een bezemsteel. Wat vreemd is, aangezien men dacht dat een heks ook kon vliegen op een bezem.
Het bleef niet alleen bij een fysieke bezem. De vorm van een bezem werd ook wel aangebracht op de muur van je woning, vaak in de gevel. Naast onheil en het kwaad weerde je er ook een blikseminslag mee af. Zo’n teken heette een
weerbezem of een
donderbezem. Een donderbezem is zeer waarschijnlijk afkomstig van het Germaanse geloof in Donar, de god van de donder.
In Twente vooral vind je die nog bij oude boerenhoeven en op vakwerkhuizen. Het wordt er op de volgende manieren afgebeeld:
- In waaiervorm
- Als een zandloper (stiepelteken)
- Als tak of boompje (op een geveltop of een tuugkist, daar bewaarden boeren hun zondagse kleding in)
Je ziet donderbezems ook wel op middeleeuwse stadsmuren en in de Achterhoek. Soms zijn ze ontworpen als een metalen muuranker in de vorm van een hamer. Er werd wel meer op een woning aangebracht om de bewoners te beschermen. Het hoefijzer kwam er eeuwen geleden ook bij.
Het hoefijzer
Liet je zelf een hoefijzer maken door een smid, dan had je er alleen iets aan voor je paard. Vond je er echter een, dan bracht het geluk en weerde het onheil af. Een hoefijzer op je deur liet alleen vreugde en voorspoed binnen. Heksen konden er niet in en zelfs het boze oog raakte je niet. Over deuren gesproken, het kon geen kwaad om er rode stof op vast te maken of de drempel rood te verven. Struiken met rode bessen naast je voordeur laten groeien was ook goed. De rode kleur hield boze geesten weg. Het is ook de kleur van voorspoed. Met al deze maatregelen kon je met een gerust hart je woning betreden. Als er ten minste niets mis was met je sleutel.
Sleutels
Je ziekten en aandoeningen droeg je af op een sleutel, door deze in de palm van je hand te houden. Het genas je of het zorgde dat je niet ziek werd. Je kon er ook aan zien of je gezond was. Roestte het namelijk, dan zag het er niet best voor je uit.
Ook heksen en dieven werden ermee opgespoord. De sleutel moest op een bepaalde plek in de bijbel. Dan noemde je de naam van een verdachte. Draaide de sleutel, dan was die een heks of een dief. Zo ontdekte je ook of iemand betoverd was.
Met een roestloze sleutel opende je met een gerust hart onder de donderbezem je deur met de hoefijzer erop, en stapte je over de rode drempel heen.
Bijgeloof over voorwerpen binnenshuis
Goed, nu was alles van buiten wel afgeweerd. Binnen kon je zelf nog onheil over jezelf afroepen en als je niet oppaste. Er waren handelingen die je moest vermijden en handelingen die je absoluut moest doen. Het begon al bij het aansteken van je kaarsen.
De kaars
Kaarsen weerden ook onheil en gevaar af. Ze hielden zelfs geesten weg van je woning. Wanneer je een nieuwe woning kreeg, liet je eerst druppels kaarsvet vallen in alle hoeken. Een boer ging met een gewijde kaars door zijn hele stal. Hij liet drie druppels was achter het oor van zijn paarden en koeien lekken. Daarmee zegende hij zijn vee. Zijn zaaikoren kreeg ook druppels gewijde kaarsvet. Een gewijde kaars werd verder gebruikt als:
- iemand stervende was
- een dode zijn doodskist lag, dan liet men een brandende kaars druppelen om de dode uit te lichten
- het onweerde
Messen, scharen en lepels
Wanneer iemand je een nieuwe mes cadeau gaf, kocht je het door een cent te betalen aan de gever. Als een mes of een schaar cadeau werd gegeven, verpestte dat namelijk de vriendschap tussen de gever en de ontvanger. De cent veranderde de gift gelukkig in een koop.
Een schaar gebruikte je voorzichtig, want als het bij het vallen met de punt in de vloer bleef steken, betekende dat een sterfgeval. Je haren knipte je nooit in het donker. Dat hoorde je juist in de ochtend te doen na een slechte droom.
Je lepel tikte je beter niet op een pan, maar tegen je hand. Zo werden geesten, mochten die er toch in de buurt zijn, niet wakker.
Zout en koffie
Zout kon geesten ook verdrijven. Het zoutvat mocht niet worden omgestoten, want dan morste je het zout en dat betekent ongeluk of ruzie krijgen. Gebeurde dat toch, dan gooide je gelijk wat zout over je linkerschouder. Daarmee verblindde je slechte geesten en de duivel. Het zoutvat werd hierdoor natuurlijk erg belangrijk. Je plaatste dat als eerste op tafel, bij het afruimen na het eten haalde je dat dan als laatste weg. Er is een reden dat zoutvaten vaak een vaste plek op tafel hebben. Het zout beschermde je ook buiten in het donker, als je het in je hand hield. Kwam je toch een heks tegen, dan kon die niet meer rechtop staan na een handvol zout gestrooid op haar rug.
Aan kinderen gaf je nooit koffie, want anders kregen ze rood haar, groene ogen, een blauwe buik en een rode neus.
De spiegel en het boek
De spiegel mocht je niet te veel gebruiken, anders zag je daar de duivel in. Kinderen kregen zelfs een klap in hun gezicht van hem, als hun gezicht al niet voor altijd de rare vorm had gekregen van de gezichten die ze erin trokken bij het luiden van een klok. Na kort gebruik dekte je de spiegel af zodat het geen bliksem aantrok.
Liet je een boek vallen, dan kon je er beter op gaan staan om onheil te vermijden.
Ziek zijn
Bij een zieke hoopte je geen krans te zien in zijn kussen. Waren er figuren in de veren, dan was dat een teken dat hij behekst was. Er werd aangeraden om zieke lichaamsdelen met een spijker aan te raken. Die sloeg je in een boom. Zo vernagelde je de ziekte.
Iemand dood zingen of dood bidden
Het waren niet alleen gebruiksvoorwerpen die voor onheil konden zorgen, ook woorden bevatten gevaar. De eerste regels van psalm 109 zijn:
O God, zo waardig mijn gezangen,
Zwijg niet, laat mij mijn recht erlangen;
De boze, die bedrog durft plegen,
Staat, wars van deugd, mij bitter tegen;
Hij heeft zijn mond wijd opgedaan,
Mij met een valse tong verraân.
Deze psalm mocht niet van achteren naar voren worden gebeden of gezongen. Je kon er iemand namelijk mee dood zingen of dood bidden. Met het zingen moest je toch al oppassen, deed je dat namelijk tijdens het eten, dan trouwde je later met een gek.
Klokken
Gewijde klokken hadden de macht om alle boze geesten en de duivel te verdrijven. Was een luidende klok niet gewijd, dan had de duivel deze juist in zijn macht. Hij verwijderde zo'n klok uit de toren en gooide het in een klokput. In sommige plaatsen hoorde men deze klokken soms onder water luiden. Een bekend voorbeeld was de duivelsklok van Lochem. Was eraan gedacht om de klok te wijden voor gebruik, dan was er niets aan de hand.
Tot slot
We mogen aannemen dat net als in het verleden en het heden, ook in de toekomst een vorm van bijgeloof zal blijven bestaan. Misschien zal men elkaar dan toefluisteren dat je nooit om middernacht je smartphone moet checken, omdat er anders iets ergs gebeurt. Wie weet komt er wel iemand met het volksgeloof om nooit met drie personen tegelijk aan een tafel te zitten computeren. Of het brengt ongeluk als je je wachtwoord aanmaakt wanneer de zon ondergaat. Het valt anno 2017 mee wat bijgeloof en deze gebruiksvoorwerpen betreft, dus voorlopig zitten we nog goed.