Literaire genres: de geschiedenis van het sprookje
Het sprookje (gesproken verhaal) is een van de oudste genres. De volkssprookjes, met figuren als heksen, feeën en reuzen, werden lang mondeling overgeleverd. In Frankrijk verzamelden vader en zoon Charles en Pierre Perrault sprookjes. Hun Sprookjes van moeder de Gans werd een groot succes. Tweetalige uitgaven werden in Nederland in het onderwijs gebruikt. In Duitsland verzamelden de gebroeders Grimm sprookjes. Ook hun Kinder- und Hausmärchen werd een succes. In Denemarken was Andersen een succesvol schrijver van cultuursprookjes (aan de fantasie ontsproten sprookjes). Overigens kon toentertijd niet iedereen sprookjes waarderen.
De term sprookje
Sprookjes (gesproken verhalen) zijn oorspronkelijk mondeling overgeleverde anonieme volksverhalen. Het zijn verhalen waarin toverij en figuren als heksen, feeën en reuzen een hoofdrol spelen. Dieren, en soms ook planten en dingen, kunnen goede of kwaadaardige menselijke eigenschappen hebben. Het hoofdthema van een sprookje is vaak de strijd tussen het goede en het kwade. Niet zelden gebeuren in de strijd tussen het goede en het kwade de verschrikkelijkste dingen, maar uiteindelijk overwint bijna altijd het goede.
Volks- en cultuursprookjes
De volkssprookjes zijn oeroud. Ze zijn anoniem mondeling overgeleverd. Later werden de volkssprookjes, zo genoemd omdat ze werkelijk onder het volk leefden en omdat iedereen ze kende, verzameld, opgeschreven en uitgegeven.
Onder invloed van de verschenen sprookjesboeken met de volkssprookjes begonnen schrijvers ook zelf sprookjes te bedenken. In deze sprookjes komen elementen voor die ook in volkssprookjes een rol spelen. Cultuursprookjes zijn dus aanmerkelijk recenter dan volkssprookjes. Ook Nederlandse schrijvers als Frederik van Eeden, Louis Couperus en Godfried Bomans hebben cultuursprookjes bedacht en gepubliceerd.
De verhalen van Moeder de Gans
De oudste sprookjesverzameling binnen ons taalgebied is die van Moeder de Gans. Perraults
Sprookjes van moeder de Gans werd in 1797 voor het eerst in Frankrijk uitgegeven onder de titel
Histoires et Contes du Temps Passé. Avec des Moralitez.Op het frontispice (de illustratie tegenover de titelpagina) stond
Contes de ma mère L'Oye. In de oorspronkelijke titel komt Moeder de Gans dus niet voor.
Onzeker is of de auteur Charles Perrault is. Het zou ook zijn zoon Pierre kunnen zijn. Algemeen wordt aangenomen dat Pierre de verhalen heeft opgeschreven en dat zijn vader er de laatste hand aan legde. De door de auteurs gebruikte bronnen en het beoogde publiek zijn onbekend. Het zeldzame boekje uit 1797 bevat acht sprookjes: Doornroosje, Roodkapje, Blauwbaard, De gelaarsde kat, De tovergodinnen, Assepoester, Riket met de kuif en Klein Duimpje. In latere edities werden er nog drie sprookjes toegevoegd.
De eerste Nederlandse vertaling verscheen in 1754. Het was een tweetalige uitgave:
Contes de ma mère de LÓye, Vertellingen van Moeder de Gans. Ieder van de acht sprookjes was voorzien van een kopergravure. Er zijn slechts drie exemplaren van bewaard gebleven. Waarschijnlijk zijn er in 1754 veel exemplaren van verspreid. Het boekje is kennelijk veel gelezen. Door intensief gebruik van het boekje, dat waarschijnlijk bedoeld was voor gebruik in school, zijn maar weinig exemplaren bewaard gebleven. Met behulp van de Franse tekst kregen de kinderen er een taallesje bij. De ontwikkelde burgerij had al eerder van de sprookjes kennis kunnen nemen. Ze hadden voldoende aan een ook in ons land verkrijgbare Franse versie. Het publiek voor de Franse versie bestond dus niet noodzakelijkerwijs alleen uit kinderen. De later in het Nederlands verschenen edities hadden soms het opschrift 'zeer geschikt voor de jeugd om zich in het Hollandsch te oefenen' op het titelblad. Bij nog latere Nederlandse uitgaven stond niet zelden op het titelblad 'om zich in de Zeden en de Deugd te oefenen'.
De sprookjes van Grimm
De gebroeders Jacob en Wilhelm Grimm waren beide taalkundigen. Ze deden onderzoek naar de oorsprong en de ontwikkeling van de Germaanse taal. Daarom hadden ze belangstelling voor oude, traditionele volksliteratuur. In 1812 publiceerden ze de uit twee delen bestaande
Kinder- und Hausmäarchen.
Wilhelm Grimm streefde naar een op kinderen afgestemde manier van schrijven. Hij ontdeed de sprookjes van alles wat aanstootgevend of onduidelijk werd geacht. De tweede uitgave van de sprookjes werd een groot succes. Herdruk op herdruk volgde. Ook werd werden de sprookjes vertaald.
Er was een volledige uitgave met 210 vertellingen, waarvan circa 50 'echte' sprookjes. Ook was er een uitgave met vijftig vooral voor kinderen bestemde sprookjes. Bekende sprookjes in in die uitgave zijn: Assepoester, Hans en Grietje, Repelsteeltje en De wolf en de zeven geitjes. Deze uitgave werd in 1826 voor het eerst in het Nederlands vertaald.
De gebroeders Grimm gebruikten bij het verzamelen van hun sprookjes diverse bronnen. Ze gingen uit van de bewoners van Hessen, de streek waar ze geboren waren. Verder vertelden hun kennissen en Westfalen veel sprookjes. Ook putten ze uit schriftelijke bronnen.
De cultuursprookjes van Hans Christiaan Andersen
Hans Christiaan Andersen is de bekendste schrijver van cultuursprookjes. Zijn eerste sprookjes zijn nog bewerkingen van verhalen die hij vroeger zelf had gehoord. Het aandeel van zijn fantasie werd echter steeds groter. Zo ontstonden zijn eerste 'echte' cultuursprookjes.
Hans Christiaan Andersen werd in 1905 geboren in Odense (Denemarken). Op veertienjarige leeftijd ging hij naar Kopenhagen. Hij wilde zanger worden, maar hij kwam in de toneelwereld terecht. Hij schreef operateksten, drama's, verhalen, gedichten en
Het sprookje van mijn leven, dat gebaseerd was op zijn eigen leven.
In 1835 werden zijn eerste speciaal voor kinderen geschreven sprookjes gepubliceerd. Ze waren, zoals al eerder opgemerkt, gebaseerd op verhalen die hij zelf als kind had gehoord. In 1874 verscheen een uitgave met 156 (verzonnen) sprookjes. Enkele bekende sprookjes in deze bundel, die in vele talen werd vertaald, zijn: De kleine zeemeermin, Het lelijke jonge eendje, Het meisje met de zwavelstokjes, De nieuwe kleren van de keizer en De sneeuwkoningin.
Cultuursprookjes zijn doorgaans moeilijker dan volkssprookjes. De cultuursprookjes van Andersen bevatten vaak ironie, droefheid, een volwassen thema en dubbele betekenissen. Daarom zijn deze cultuursprookjes vooral geschikt voor kinderen vanaf elf jaar.
Over de waardering van de sprookjes
Hoe werden sprookjes toentertijd gewaardeerd? Incidenteel zijn er door bekende tijdgenoten uitspraken gedaan.
De schrijver Justus van Effen (1684-1735) publiceerde zijn kritiek in zijn eigen tijdschrift
Misantrope. Volgens van Effen behoorden sprookjesschrijvers die zich alleen op leugens toelegden tot de blikslagers (de laagste categorie). Er waren echter ook positieve reacties. De predikant Allard Hulshoff noemde het in 1765 bedenkelijk als een kind van zes à acht jaar het spreken over een Bijbeltekst zou prefereren boven het luisteren naar de
Vertellingen van moeder de Gans. En de schrijver Nicolaas Beets (1814-1903) houdt in 1837 in zijn opstel
Vooruitgang een pleidooi voor de sprookjes. Hij zet zich af tegen de 'nuttigheid. geleerdheid en vervelendheid' die de kinderen in zijn tijd moesten leren.
Lees verder