Ferwerderadiel - beeld van ontwikkeling van een kustgebied
Het kustgebied van Noordoost-Friesland kent een interessante cultuurhistorische ontwikkeling. Verschillende facetten ervan zijn daarbij van belang: landbouw en visserij, maar ook de kerken. Die zijn sinds de Reformatie (oorspronkelijk) in deze regio overwegend eigendom geweest van hervormden, gereformeerden en ook doopsgezinden. De bezoeker die gedurende een dagtrip een en ander in ogenschouw wil nemen zal, gezien de omvang van het gebied en het aantal dorpen, keuzes moeten maken. Kies één gemeente, bijvoorbeeld Ferwerderadiel. En dan nog dienen we ons te beperken tot slechts enige plaatsen. Aan te bevelen zijn dan: Ferwert, Hallum en Marrum.
Inhoud
Bij het maken van keuzes wat betreft de dorpen in de gemeente Ferwerderadiel kiezen we met Ferwert, Hallum en Marrum voor die dorpen welke zich onderscheiden van de andere en toch ook exemplarisch zijn voor vergelijkbare plaatsen in de gemeente. Een van die dorpen, Hallum, krijgt speciale aandacht
Ferwerderadiel
In zijn boekje uit 1844
Op reis door Friesland, is de schrijver, W. Eekhoff, vol lof over de ‘grietenij’ Ferwerderadiel. Als hij Hijum nadert jubelt hij:
“Bij het afdalen van deszelfs hooge terp wordt men verrast door het schoone gezigt op het groote en voortreffelijke dorp Hallum. Zoowel de geregelde buurt welke door Goslinga-State van den Heer Martin en door eene nette kerk, pastorie, school en armhuis versierd wordt, als deszelfs groote uitgestrektheid meest vruchtbare bouwlanden, geven aan dit dorp een bijzonder aanzien. Doch ook de volgende dorpen (…) als Marrum, Nijkerk met de buurt Tersted, Ferwerd, de hoofdplaats der grietenij, welks hoog kerkhof een zeegezigt over de Wadden aanbiedt, en waarnevens Hoogebeintum op eene der hoogste terpen der provincie is gelegen; verder de buurt de Rijp en de dorpen Blija en Holwerd geven zoowel door hunnen grootte en ruime bevolking, als door den rijkdom van de te velde staande vruchten en voortreffelijke boerderijen, alleszins blijken van vruchtbaarheid van den bodem, die door den zware zeedijken tegen den oceaan beveiligd en met zooveele zorg en moeite bewerkt moet worden, hoewel deze laatste niet onbeloond blijven."
Ook de rest van het kustgebied, richting Kollum - Eekhoff maakte dus dezelfde tocht als wij in omgekeerde richting - deelt in die loftuiting.
Hallum
In een ander boekje uit de 19e eeuw,
Friesland en de Friezen – gids voor reizenden (uitgegeven in 1877), beschrijft Hugo Suringar een tocht door de “Dongeradeelen en Ferwerderadeel”. Daarbij komt Hallum ruim aan bod, vanwege de vele adellijke geslachten die er hun steenhuizen (stinsen) hadden. In de 13 eeuw werd Hallum daarom al ‘een hofstad’ genoemd. Er is dan sprake van de geslachten Offinga, Juckama, Sythiema, Scheltema, Goslinga en Jongstall. Ook woonden er de Jellinga’s, Sixma’s, Donia’s, Feitsma’s en Jayema’s, Er werd over hen geschreven: “Ende die de sterckste was, hadde ’t meeste gebied, hem selven door moorden en rooven edel makende.” Uit het reiverslag van W. Eekhoff, blijkt dus dat rond 1844 de Goslinga-state er in ieder geval nog stond.
Een roerig verleden
Dat was ook het geval in 1877, want H. Suringar schrijft in zijn gids voor reizenden dat “Goslina er nog is”. Daar werd toen, zo lezen we, een levensgroot portret van Allard Pieter Jongstall bewaard. Deze edelman was “raad in het Hof van Friesland”. In die functie maakte hij in 1653 deel uit van het gezantschap naar Engeland, waar men de lord Protector Oliver Cromwell ontmoette. Tijdens die ontmoeting zou, volgens de overlevering, Cromwell van Jonstall gezegd hebben: die jong stal, is oud een dief. Waarop de Friese edelman de Engelse heerser zou hebben toegebeten: die meent dat Crom wel is, gelooft dat er duivel noch hel is. [Hoe moeten we ons dat allemaal voorstellen in verband met de taalbarrière? Wie het weet mag het zeggen]
Bij de onderlinge twisten der Hallumer edelen in de middeleeuwen ging men flink tekeer. Dat moge blijken uit de volgende beschrijving:
“Tjalling sythiema was ’een seer stout [=dapper] heer; de stoutste van alle heerschappen op die tijd in Friesland’. Hij stierf in een tweegevecht. Donia werd, nadat hij door een ander edelman, Lieuwe Jellinga, uit zijne stins was verjaagd, in den kerktoren verbrand. Ook Juckema, wiens steen in de kerk ligt, was een woelziek heer…hij heeft in November 1481 als een dolzinnige huisgehouden in Leeuwarden.”
In de huidige tijd
Tegenwoordig is Hallum een mooi en bezienswaardige plaats, met een 13e eeuwse dorpskerk, waarin een preekstoel uit 1773, herenbanken en een fraai orgel uit 1806. Ook is er een standbeeld van Freark fan Hallum, de stichter van het klooster Mariengaarde dat ten zuidwesten van Hallum lag. Het dorp valt verder op door de bedrijvigheid op het gebied van banket en beschuit. Namen van wegen in en rond het dorp en van boerderijen en buurtschappen in de omgeving herinneren aan de oude, strijdlustige, adellijke geslachten
Christendom
Bij de cultuurhistorische ontwikkeling van deze regio is de komst van het christendom, van de kerk, bepalend geweest - zoals trouwens in heel ons werelddeel en aansluitend in Noord- en Zuid-Amerika.
Bij de komst van het christendom denken we in deze regio als vanzelf aan het jaar 754 toen Bonifatius bij Dokkum vermoord werd. Maar zoals uit die gebeurtenis blijkt, was het niet zo dat deze streken makkelijk gewonnen werden voor het nieuwe geloof en de bijbehorende cultuur. Het duurde nog wel een aantal eeuwen voor het zover was. En pas met de komst van de kloosters, in onze regio in de 12e eeuw, kwamen er als het ware bases van waaruit de kerk haar invloed uitbreidde. In dat kader werd ook de organisatie van de inrichting van het land en de samenleving ter hand genomen. En dat gebeurde grondig, want niet alleen traden de kloosters organiserend op bij de strijd tegen het water (dijkaanleg, bouw van sluizen) en de verdere inrichting van het land, ook zagen ze er op toe dat er de nodige kerken gebouwd werden.
Kerken
En dat werden er een heleboel, vanwege de gesteldheid van dit kustgebied. Die gesteldheid bracht met zich mee dat de dorpsgemeenschappen in hun mobiliteit zeer beperkt waren. Immers de landwegen waren van klei en dus een groot deel van het jaar moeilijk of helemaal niet begaanbaar. Veel vervoer vond dan ook over het water plaats. Maar dat kende ook zo z’n beperkingen en dus verrees in bijna elk terpdorp een eigen kerk. Zo ontwikkelde het noordelijk kustgebied zich tot een van de meest ‘kerkelijke’ streken van Nederland. En tot op de dag van vandaag staan ze er nog, meestal midden in het dorp. Die plaats geeft treffend weer hoe bepalend de kerk (in de zin van 'de christenheid') al die eeuwen is geweest voor de samenleving in dat dorp en de omgeving.
Historische dorpskerken
Tegenwoordig behoren de historische kerken (met de orgels) in zowel noordelijk Friesland als Groningen tot de belangrijkste cultuur-historische objecten, waarmee de regio zich profileert. Op de website van de Stichting Alde Fryske Tsjerken (voor Friesland) en die van Oude Groninger Kerken (voor de provincie Groningen) vindt u veel meer informatie.
In negen van de tien gevallen zijn de mooie, historische dorpskerken in Lauwersland protestantse kerken. Ze zijn echter meestal wel als katholieke kerken gebouwd in de middeleeuwen. De meeste van oorsprong gereformeerde kerken zijn geen monumentale gebouwen en in ieder geval van jongere datum. En het is al weer zo’n twee eeuwen geleden dat de doopsgezinde vermaningen in Lauwersland overal te vinden waren,
We hebben al gezien dat de kloosterlingen een rol speelden bij de beheersing van het water en het regelen van de waterstaat. Maar afgezien van de kloosters, was de kerk ook anderszins actief. Zij beheerde - natuurlijk - de geestelijke zaken in de dorpssamenleving, maar was ook verder het enige kennis-instituut. De geestelijken beheersten vaak als enigen in de dorpen de kunst van lezen en schrijven. Geen wonder dus dat zij volop betrokken waren bij het wereldlijk bestuur – al was het alleen maar om de zaken te kunnen registreren. Wel verloor de heersende kerk van de Middeleeuwen (en dat was dus de rooms-katholieke kerk) na de Reformatie (16e eeuw) alle invloed op het bestuur in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden De gereformeerde kerk (sinds 1816 officieel Nederlandse Hervormde Kerk genoemd) werd zelfs de enige officieel-erkende kerk, de volkskerk. De andere genootschappen, die van de katholieken, doopsgezinden, joden en (later) remonstranten werden eerst niet of nauwelijks getolereerd. Later wel en ze konden, zeker in de 18e eeuw, zonder problemen hun gang gaan als ze maar niet - letterlijk en figuurlijk - te veel aan de weg timmerden (daarom staan hun kerken en vermaningen uit die tijd vaak achteraf of zijn verscholen achter onopvallende voorgevels)
Met de komst van de Bataafse Republiek in 1795 kwam er grondwettelijk vrijheid van godsdienst, dus behalve de volkskerk (gereformeerd/hervormd) kregen nu ook de andere genootschappen alle ruimte.
Kerkelijke ontwikkelingen
Hervormden
De ontwikkelingen binnen de hervormde volkskerk in de 19e eeuw, zowel wat betreft de leer (in de praktijk: de toenemende vrijzinnigheid ten opzichte van de orthodox-gereformeerde leer), als het bestuur, waren zodanig dat een deel van haar leden meende zich te moeten afscheiden. Dat deel wilde de oude gereformeerde kerk van voor de Franse tijd weer laten herleven. De overheid stond dat niet toe – die wilde rust en eenheid in het land; zij had geen behoefte aan godsdienstige twisten. Het kwam uiteindelijk tot
afscheiding van de volkskerk. Voor het eerst gebeurde dat in het Groninger dorp Ulrum, in 1834. Toen scheidde zich daar het grootste deel van de orthodoxe leden van de hervormde kerk af onder leiding van haar predikant, ds. Hendrik de Cock. Vele gelijkgezinden uit de omgeving – ook uit Friesland – sloten zich aan en tenslotte was het een landelijke beweging geworden. Daarmee werd Ulrum de bakermat van de gereformeerde kerkgenootschappen (die zich trouwens sinds 1834 nog weer verder gesplitst hebben in diverse kerken met allemaal de aanduiding "gereformeerd" in de naam).
In 1886 was er weer een orthodoxe afscheiding ten koste van de hervormde kerk, de zogenaamde Doleantie onder leiding van Abraham Kuyper. In 1892 voegden die zich samen met het grootste deel van de Afgescheidenen van 1834; zo ontstonden toen de Gereformeerde kerken in Nederland. (In 2004 vond officieel de hereniging plaats van hervormden en gereformeerden: de Protstantse Kerk in Nederland ontstond.)
Gereformeerden
In ieder geval was in de loop der tijd het aantal gereformeerden in het noorden van Groningen en Friesland sterk toegenomen. En vooral in het Groninger deel overvleugelden zij, in ieder geval qua aantal kerkgangers, veruit de hervormden.
En zo vinden we, behalve de aloude dorpskerken die vaak uit de middeleeuwen stammen, ook nieuwere, van oorsprong gereformeerde kerken in de dorpen. Meestal vinden we die niet terug op de monumentenlijst en ze staan ook wat uit het centrum – want in het begin van hun bestaan in de 19e eeuw vormden zij een niet-erkende minderheid, voor wie in het centrum van de samenleving geen plaats was; bovendien behoorden in de dorpen over het algemeen niet de rijken en machtigen (de herenboer, de dokter de notaris en andere notabelen) tot de gereformeerde kerkgemeenschappen, maar meer de arbeiders, de vissers en vooral ook de middenstanders (hoewel dit beeld niet voor alle dorpen/steden geldt).
Doopsgezinden
Ten tijde van de Reformatie in de 16e eeuw en ook in de eeuw daarna, is een andere protestantse groepering in Groningen en Friesland in verhouding talrijk geweest, namelijk die der doopsgezinden of dopersen (toen meestal mennonieten of menisten genoemd). (Zie ook het artikel
Doopsgezinden in Ulrum en Houwerzijl.) Geen wonder, want de ‘vader’ van de dopersen, Menno Simons, begon zijn activiteiten vanuit de Friese dorpen Witwarsum en Pingjum. Sinds het eind van de 18e eeuw verloren de doopsgezinden echter het overgrote deel van hun aanhang. Men vindt heden ten dage nog slechts een paar kleine doopsgezinde gemeenten in Friesland en Groningen.
In de streek langs de Waddenkust van Noordoost-Friesland bestaat al sinds de tweede helft van de 16e eeuw een doopsgezinde gemeente in Holwerd. Ook in de Vischbuurt en Blija stond een kerk van de ‘menisten’ (ook ‘vermaning’ genoemd). Tot 1850 vormden zij een gecombineerde gemeente. In dat jaar scheidde Vischbuurt zich af en werd een nieuwe kerk gebouwd in Ternaard. Heden ten dage is er een combinatie Holwerd-Blija-Ternaard. De kerk in Holwerd vindt men aan de Stationsweg nr. 3. Meer westelijk, in Hallum, is een doopsgezinde gemeente met een zaalkerk uit 1910.
Lees verder