mijn kijk opDe leugenaars van de kerk en de 'Leugenaar' van Qumran
De Dode Zeerollen en de geschriften van Nag Hammadi schetsen een heel ander beeld van Jezus en de eerste christenen dan we via de kerkelijke autoriteiten te zien krijgen. Dat veranderende beeld ondergraaft soms de fundamenten van veel kerkelijke instellingen. Maar binnen de kerk bouwden sommige kerkvaders die fundamenten zelf met leugens en halve waarheden. Onder de Romeinse heerschappij konden ze soms niet anders. Bepaalde feiten kunnen daarmee echter niet verschoond worden. Na vier eeuwen christenvervolgingen, zou de kerk meer en meer zelf de vervolger worden van andersdenkenden. Daarbij schuwde ze geen enkel middel. Manipulatie van de bijbel is daar maar één van.
Indeling
De leugenaars van de kerk
De daders
Eén onverdeelde, wereldwijde christelijke kerk heeft er nooit bestaan. Honderd jaar na Jezus' dood bestreden al tientallen "christelijke" stromingen elkaar om de hoogste autoriteit en de erkenning van het enige, juiste geloof. Vanaf de vierde eeuw n.Chr. verkreeg één groepering daarin een enorm voordeel: de militaire en wereldlijke macht van de Romeinse keizers. De religieus-politieke instelling die toen vastere vorm kreeg, kon zich, vaak met geweld, opwerpen als de enige, ware kerk, of zoals ze zich zelf ging noemen: de Heilige Katholieke Kerk (transcrib. kata-(h)olous: voor allen, = wereldwijd). De continuïteit van haar bestaan heeft ze tot de dag van vandaag enkel kunnen verzekeren door constante onderdrukking van kritiek, andersdenkenden en zelfs "het kunnen nadenken" zelf. Na de instorting van het Westromeinse Rijk was ze in West-Europa lange tijd de enige instelling die op grotere schaal onderwijs kon organiseren en dat gaf haar een enorm wapen in de handen. Zelfs tegenwoordig zijn een groot deel van onze universiteiten en scholen katholieke instellingen, waarlangs ze nog steeds haar doctrines doet gelden.
Door zich het recht toe te eigenen koningen en keizers te benoemen behield ze ook na de val van Rome haar militaire macht, hoewel die in de loop der tijden langzaam afbrokkelde. Tot aan de Industriële Revolutie bleef die macht echter aanzienlijk en vooral gedurende de middeleeuwen zou ze die geregeld inzetten om iedereen die haar autoriteit in twijfel trok simpelweg uit de weg te ruimen. Eén van haar schandaligste wapenfeiten is bijvoorbeeld de kruistocht tegen de Albigenzen (katharen) in het zuiden van het huidige Frankrijk, waarbij ze tienduizenden mannen, vrouwen en kinderen uitmoordde.
"Vermoord ze allemaal, God zal de Zijnen wel uitzoeken"
Of bisschop Arnuld Amalric deze uitspraak nu effectief heeft gedaan bij de verovering van Béziers, is niet bewezen, maar het verwoordt vaak genoeg de houding van de kerk in haar strijd om autoriteit. Hoewel ze al lang niet meer dergelijke praktijken bezigt (of kan bezigen?), blijft haar zelfverklaarde autoriteit nog steeds op dezelfde flinterdunne fundamenten steunen als dat al in de eerste eeuw het geval was.
Censuur
Heel de geschiedenis lang was de kerk doodsbang voor verspreiding van informatie die haar autoriteit in twijfel trok. Ontdekkingen en teksten werden daarom steeds met wisselend succes vernietigd, beperkt of in beslag genomen. Nog tijdens de Renaissance en Verlichting moesten wetenschappers heel voorzichtig zijn in wat ze publiceerden. Nog lang na bvb. Copernicus en Galileï werden boeken en geschriften op de Index geplaatst, of werden wetenschappers verplicht hun werk te herroepen. Ideeën zijn natuurlijk heel moeilijk te onderdrukken en het is daarom dat o.a. het calvinisme en lutheranisme uiteindelijk niet tegengehouden konden worden.
Dat neemt niet weg dat de kerk haar pogingen daartoe heeft gestaakt. De recente geschiedenis van de Dode Zeerollen past opnieuw in dat kader.
De Dode Zeerollen
Al snel nadat de eerste schriftrollen en tekstfragmenten in 1947 werden ontdekt in de grotten bij Khirbet Qumran, legde de Katholieke Kerk beslag op het grootste deel van de vondsten. Vijftig jaar lang waren de enige onderzoekers die de teksten mochten onderzoeken katholieke geestelijken of seculieren verbonden aan de Ecole Biblique, een katholiek instituut dat verantwoording aflegt aan de Congregatie voor de Geloofsleer. Hoe goed vertalers van Hebreeuws of Aramees ook mochten zijn, als ze geen lid waren van deze instelling kregen ze geen enkel fragment te zien. In de ogen van de katholieke kerk beschikten niet-katholieke onderzoekers immers niet over de capaciteiten of het verstand om deze teksten juist te interpreteren. Wat dat "juist interpreteren" inhoudt, is duidelijk genoeg. Het is dus maar de vraag in welke mate documenten of vertalingen die ondertussen wel gepubliceerd zijn nog authentiek zijn. Zo was bijvoorbeeld John Strugnell er in 1989 (30 jaar na de ontdekking ervan) nog steeds niet in geslaagd een document van 126 regels te vertalen, terwijl hij volgens de Ecole Biblique toch wel een echte specialist moest zijn. Gelukkig kreeg hij daarom nog wat hulp van een professor Talmudstudie. Een vertaling werd uiteindelijk in 1994 gepubliceerd. Voor wie het nog niet duidelijk genoeg is: de Congregatie voor de Geloofsleer is de moderne, opgeschoonde naam van de Inquisitie. Sinds 1981 was de baas van de Inquisitie trouwens J. Ratzinger, die in 2005 paus Benedictus XVI werd.
We kunnen ons terecht vragen stellen over de objectiviteit van veel religieuze teksten die voor het publiek toegankelijk zijn. Dat gaat niet enkel op voor contemporaine publicaties, maar nog meer voor de teksten van de bijbel.
Het Nieuwe Testament
Van alle evangeliën en honderden andere schriften erkent het huidige Nieuwe Testament nog slechts vier evangeliën. Dat dit een langdurig proces was, is bekend genoeg. Maar al rond 120 n.Chr. stelden velen zich vragen bij de authenticiteit van vele teksten en niet onterecht. Eén van hen was Marcion, die aan het begin van de tweede eeuw al felle kritiek uitte op, onder andere, het evangelie van Lucas (dit evangelie werd rond 80 n.Chr. geschreven). Marcion vertegenwoordigde evenzeer een christelijke gemeenschap als alle andere, maar het waren de Romeinse 'katholieken' die hem excommuniceerden. Het was waarschijnlijk mede omwille van Marcions terechte kritiek dat het proces van 'canonisering' (= wettelijk maken, van Gr. kànon:wet) door de jonge "katholieke" kerk ter hand werd genomen. Naarmate de kerk steeds meer officiële standpunten ging innemen en 'dogma's begon uit te vaardigen, moest ze meer en meer teksten uitsluiten. Vergeten we ook niet dat de christelijke gemeenschap, zeker die in Rome zelf, bestond binnen de Romeinse staat. Daarom bleef het canoniseringsproces niet alleen beperkt tot het selecteren van teksten. Een grote 'kuisbeurt' ondergingen vrijwel alle teksten door er zoveel mogelijk anti-Romeinse elementen uit te halen. De overlevingskans van een joods-christelijke publicatie dat zich openlijk uitsprak tegen de Romeinse autoriteiten was sowieso al niet groot. Dat verklaart in grote mate de dubbele houding die Jezus soms lijkt te hebben in de overlevende evangeliën. Het hoeft ons dan ook niet te verwonderen dat in veel documenten die net aan Romeinse handen zijn ontsnapt, ook veel meer anti-Romeins elementen aanwezig zijn, denken we daarbij bvb. aan de Oorlogsrol van de Qumran-gemeenschap. Omdat Jezus ook steeds meer als een god werd voorgesteld door vooral de "Paulinische" doctrines, werden ook meer en meer elementen die Jezus' mens-zijn duidelijk maakten uit die teksten gehaald.
Het is dus overduidelijk dat de vier evangeliën die aanvaard zijn, dat ook alleen maar zijn
omdát ze zijn herschreven en aangepast. Oorspronkelijke delen die bewaard zijn gebleven, zijn dan ook vaak 'gecodeerde' fragmenten die aan de aandacht van controlerende ogen van Romeinen en "kerkvaders" ontsnapten. Grote delen van de evangeliën zijn geschreven met zogenaamde 'pesharim' of 'beeldspraak-codes', die alleen correct konden gelezen worden door lezers die de juiste sleutels hadden om de achterliggende betekenis te ontcijferen. Vergeten we tenslotte niet dat Jezus en zijn naaste medewerkers fanatiek werden vervolgd door de Romeinse overheid en het marionnettenbestuur van de Herodianen en Joodse Tempel. En iedereen die Jezus' leer of politieke aspiraties voor zijn volk verdedigde, liep net zoveel risico. Dit betoog berust echter niet alleen op de algemene en logische gevolgtrekkingen van de realiteit van de eerste eeuw. We hebben meer dan één voorbeeld van geschriftvervalsing. De vaste definitie van het Nieuwe Testament bereikte (zo goed als) zijn eindpunt met het Concilie van Carthago in 418 n.Chr. In dat Concilie werd de officiële lijst bekrachtigd, na heel kleine aanpassingen, die was opgesteld tijdens het Concilie van Hippo Regius in 393 n.Chr. De politieke structuur van de kerk werd natuurlijk al eerder vastgelegd in het beroemde Concilie van Nicaea in 325 n.Chr. waar het christendom de Romeinse staatsgodsdienst werd. Aan dit "geschenk van Constantijn" lagen natuurlijk alleen politieke beweegredenen ten gronde. Gezien de leer van Jezus zelf, kan men op theologisch vlak beter spreken van het "vergif van Constantijn". Vaak hangt met de verheffing van het christendom tot staatsgodsdienst het beeld samen dat alle christenen een meerderheid van de bevolking geworden waren, die één enkele duidelijke geloofsstroming aanhingen. Niets is minder waar. De meerderheid van de christenen, die nog steeds een minderheid waren in het Romeinse Rijk, waren nestorianen, arianen en marcionieten en dozijnen andere -anen en -ieten. Met Constantijns politieke manoeuvre kreeg echter de "katholieke" christengemeenschap binnen zijn onmiddellijke omgeving de middelen in handen om hun visie door te drukken. Het grootste slachtoffer daarvan werden uiteindelijk Jezus' leer en Jezus zelf.
De bewezen leugen in "Marcus"
De brief van Clemens
In 1958 vond prof. Morton Smith van de Columbia University een brief van Titus Flavius Clemens, een Griek die naar Alexandrië was verhuisd om daar te studeren. Alexandrië was in die tijd de derde belangrijkste stad van het Romeinse Rijk en op cultureel vlak misschien wel de belangrijkste. Rond 150 n.Chr. werd Titus bekend als bisschop van de christelijke gemeenschap aldaar en genoot door de belangrijkheid van zijn "bisdom" hoog aanzien. Daarnaast was hij een gekend schrijver en ook hoofd van één van de eerste christelijke leercentra (Catechetische School van Alexandrië), op basis waarvan hij als een grote autoriteit werd gezien. Clemens van Alexandrië bepaalde daardoor in grote mate mee wát er werd geschreven en door wie.
De bewuste brief is een antwoord aan een zekere Theodorus die hem eerder had aangeschreven i.v.m. de Carpocratiërs, een gnostische sekte die ook in Alexandrië een behoorlijk aantal aanhangers leek te hebben. We citeren:
"Tegen dergelijke [mannen] moet men op alle mogelijke manieren optreden. Zelfs als zij iets waars zeggen, moet iemand die de waarheid liefheeft het niet met hen eens zijn. Want niet alle ware [zaken] zijn waar,..."
Over Marcus:
"Hij onthulde echter niet de dingen die niet gezegd mogen worden en ook schreef hij de opperpriesterlijke onderwijzingen van de Heer niet op,..." "...en liet zijn werk bij zijn dood na aan de kerk in Alexandrië, waar het nu zorgvuldig wordt bewaard en alleen gelezen wordt door hen die in de grote geheimen zijn ingewijd."
Over de Carpocratiërs:
"...de Carpocratiërs...hebben...een ouderling van de kerk in Alexandrië zo geknecht dat deze een exemplaar van het geheime evangelie verkreeg..."
Kort gezegd: wanneer de waarheid niet strookt met de geloofsleer, moet er gelogen worden. Er bestaat dus een geheim evangelie van Marcus, dat alleen door de "juiste" personen mag gelezen worden. Markant is ook het gebruik van de omschrijving van Jezus' leringen als zijnde "opperpriesterlijk". Moest deze brief bij leven ontdekt zijn, zou het deze kerkvader in de grootste verlegenheid gebracht hebben, en daarmee de hele kerk. Tot posthume overmaat van ramp geeft hij zelfs nog een fragment van dit geheime Marcus-evangelie, wat we de lezer hieronder zeker niet zullen onthouden. In het huidige Nieuwe Testament vinden we de kern van het fragment enkel bij Johannes (Joh.11:1-44). Dat het daar nog te vinden is, is waarschijnlijk te danken aan de zeer cryptische bewoordingen, die maken dat Jezus' handelen er als zo'n wonder uit tevoorschijn komt dat het weer mooi binnen de Paulinische doctrine valt. Wie echter de oorspronkelijke versie kent, leest ook Johannes' verslag met nieuwe ogen.
Het hoeft bijna niet meer gezegd te worden, maar het fragment dat Clemens aanhaalt is niet het enige voorbeeld van bewuste manipulatie van de bijbel. Het originele verslag van Marcus stopt bij Mc.16:8 Op een onbekend tijdstip werden daar later echter nog elf verzen aan toegevoegd; verzen die heel specifiek de apostolische afstamming en autoriteit van de katholieke kerk moeten onderstrepen.
Fragment uit het geheime evangelie van Marcus
En zij kwamen in Bethanië en er was daar een vrouw wier broer was gestorven. Zij wierp zich voor Jezus op de grond en zei tegen hem: "Zoon van David, heb medelijden met mij." Maar de discipelen berispten haar. En Jezus, die boos was, ging met haar naar de tuin waar het graf was, en onmiddellijk kwam er uit het graf een luide schreeuw. En Jezus kwam naderbij en rolde de steen van de ingang van het graf. En hij ging onmiddellijk naar de jongeling, stak zijn hand uit en liet hem opstaan, terwijl hij hem bij de hand greep. Maar de jongeling keek naar hem op en had hem lief en smeekte hem dat hij bij hem mocht zijn. En zij verlieten het graf en gingen naar het huis van de jongeling, want hij was rijk. En na zes dagen zei Jezus wat hij moest doen en de jongeling kwam 's avonds tot hem, gekleed in een linnen kleed over [zijn] naakte [lichaam]. En hij bleef die nacht bij hem en Jezus leerde hem de geheimen van het koninkrijk Gods. En toen zij opstonden, keerde hij naar de andere kant van de Jordaan terug.
Sommigen die deze passage kennen, besluiten dat het geschrapt werd om de duidelijke homo-erotische ondertoon die eruit spreekt. Je kan er inderdaad die niet ongegronde interpretatie aan geven. Dat is echter geen zekerheid. Je kan de woorden "een linnen kleed over [zijn] naakte [lichaam]" ook als een beeldspraak zien en dan meer bepaald als een beeldspraak voor een onderdeel van een inwijdingsrite. In dat verband wijzen we op het gebruik van het linnen kleed, dat zeker als het wit zou geweest zijn een specifiek priesterlijke betekenis krijgt. Dat staat niet los van de opmerking van Clemens over Jezus' opperpriesterlijke' leringen. En de Essenen waren ook gekend bij het publiek omwille van hun eenvoudige witte, linnen kleed. De kleur wordt hier echter niet vermeld, dus wederom kunnen we daar alleen maar naar gissen. De jongeman komt echter nog terug binnen Marcus voor, in dezelfde beeldspraak. Bij Jezus' gevangenneming in de hof van olijven, vluchten alle volgelingen van Jezus, maar in Mc.14:51-52 is er één jongeman die Jezus volgt, tot ze ook hem willen grijpen en hij zijn linnen kleed achterlaat en naakt de vlucht neemt. In deze context is natuurlijk geen enkele erotische connotatie aanwezig.
Het bovenstaande fragment interpreteert ieder weer op zijn manier, maar samen met de opmerking over Mc.16:9-20 toont dit onomstotelijk aan hoe de evangeliën zeer grondig bewerkt en geredigeerd zijn. Fouten door transcriptie, verkeerde vertalingen of onbegrip van bepaalde gebruiken, betekenis van rituelen of context zijn betreurenswaardig, maar kunnen niet meer dan menselijk genoemd en ook vergeven worden. De inhoud van zulke belangrijke teksten herschrijven is van een heel andere orde. En als de kerkvaders over zulke dingen liegen, waar liegen ze dan nog over?
Wat ondubbelzinnig naar voor komt uit deze geschrapte passage, is dat er aan het wonder van 'de verrijzenis van Lazarus' niets bovennatuurlijks is. Hoewel uit alle evangeliën blijkt dat Jezus ongetwijfeld een gereputeerd genezer is, waar ook de Essenen voor gekend stonden, gaat het bij Lazarus' dood om een 'rituele dood', een excommunicatie. Hoewel dit hoogstwaarschijnlijk als straf zwaar genoeg mag genoemd worden, is het 'wonder' vooral dat Jezus zich de autoriteit aanmeet deze excommunicatie ongedaan te maken, een bevoegdheid die waarschijnlijk enkel voor de opperpriesters of hogepriesters weggelegd was. Ook kunnen we daaruit de vraag afleiden of Jezus inderdaad een priester was. Als hij dat niet was, zou deze handeling van Jezus een zware inbreuk zijn op de gevestigde orde, en ook weer een reden om hem in de ogen van de Sadduceeën tot een reëel gevaar te maken. Was hij wel een priester, zoals de opmerking van Clemens zou kunnen impliceren, dan was er nog veel minder een wonder te bespeuren. Gezien de reactie van getuigen, is de kans dat hij met instemming van de Sadduceeën handelde heel klein, priester of niet.
We zien dat 'ontkerkelijking' van een samenleving vaak hand in hand gaat met een verbreding van het opleidingsniveau. Het brengt ons te ver van dit verhaal, maar kunnen nog wel vermelden dat de aangehaalde voorbeelden het vertrouwen in een kerkelijk instituut wel degelijk kunnen beschamen. En het zijn vaak hooggeschoolde bijbelkenners die uiteindelijk de officiële geloofsleer de rug toe keren en hun geloof proberen te baseren op minder 'tekstafhankelijke' interpretaties (zie opmerking
4.) Daarnaast geven de voorbeelden een algemene, maar gefundeerde richting aan over wie de "Leugenaar" zou kunnen zijn, die zo prominent in de teksten van Qumran naar voren komt.
De 'Leugenaar' van Qumran
Damascus
Wie Damascus leest, zal dit hoogstwaarschijnlijk in verband brengen met de Syrische hoofdstad. In de eerste eeuw was er echter nog een plaats die dezelfde naam droeg, maar nu beroemd is onder haar Arabische naam: Kirbet Qumran. Damascus is de naam die de toenmalige bewoners zelf meermaals noemen in de Dode Zeerollen. In de Oorlogsrol, de Gemeenschapsregel en het Damascus-document, om er maar drie te noemen, komt een schat aan informatie naar boven, die veel omschrijvingen in het Nieuwe Testament een heel andere, maar duidelijke betekenis geven. Eén duidelijk voorbeeld daarvan is een onderwerp dat we al aangehaald hebben in
De geboorte van koning Jezus In het Damascus-document wordt verwezen naar twee messiaanse figuren: enerzijds de priesterlijke (de Profeet of Wetsuitlegger), die gesymboliseerd wordt door de Ster en een politieke vorst of koning uit de lijn van David, gesymboliseerd door de Scepter. Het is pas met de informatie die we met deze zo belangrijke teksten verkrijgen, dat veel puzzelstukjes binnen het Nieuwe Testament op hun plaats beginnen te vallen. En het Damascus-document alleen al verklaart veel van de 'pesharim' die in de evangeliën gebruikt worden. In voornoemd artikel toonden we al aan hoe vreemd het relaas van Matteüs over Jezus' geboorte wel is, tenzij de leden van de Qumran-gemeenschap de pasgeboren Jezus' als een waardige troonopvolger van een echte Joodse koning erkennen. Op dat moment immers kunnen ze zelf drie 'Wijzen' vanuit het oosten (Qumran) naar Jeruzalem sturen en verwijzen naar de Ster die ze in het in het oosten, vanwaar ze zelf komen, hebben gezien (het verklaart nog niet waarom ze naar Jeruzalem gaan, maar het is al veel beter dan geen verklaring).
En natuurlijk konden de 'Wijzen' ook zo snel na Jezus' geboorte de woning vinden, omdat ze de omgeving goed genoeg kenden. Ze keren na hun bezoek immers niet terug langs Jeruzalem om naar "hun land" te gaan zoals Matteüs schrijft. Dat hoefde inderdaad ook niet, ze konden perfect vanuit Bethlehem recht naar Qumran teruggegaan zijn. De plaatsing van Damascus binnen de grenzen van Judea heeft echter nóg een consequentie, waarover later meer.
De Gemeenschapsregels en Tucht
Zo Jezus, de Essenen en de gemeenschap in Qumran niet éénzelfde groepering waren, dan hadden ze toch heel wat met elkaar gemeen. Dat wordt ook buiten religieuze bronnen bevestigd in de werken van Flavius Josephus. Via Josephus krijgen we een insider-visie op veel zaken die ons anders totaal onbekend zouden gebleven zijn. Josephus beweerde zelf in de Farizeïsche traditie geschoold te zijn, maar was daarnaast ook kortstondig een Zeloot, toen hij als commandant meedeed aan de Joodse opstand van 66 - 73 n.Chr. Hij past de term Zeloot ook afwisselend toe op de Essenen, de Sicarii en de Farizeeën. Men moet de Zeloten zeker niet zien als een aparte Joodse beweging binnen het Jodendom van die tijd. Een Zeloot kon van alle hoeken van de maatschappij komen, net zoals een Nederlandse of Belgische verzetsstrijder in de Tweede Wereldoorlog een katholiek, vrijzinnige, communist of liberaal kon zijn. Het hoeft dan ook helemaal niet zo verwonderlijk te zijn dat er onder Jezus' apostelen zich een Simon de Zeloot, of een Judas "Sicarius" bevond. Een groot aantal Zeloten waren Essenen en gezien hun 'fundamentalistische' houding tegenover vreemde koningen, priesters (of collaborateurs binnen de Tempel) en hun rigoureuze inachtname van de Joodse Wet en rituele zuiverheid waren ze waarschijnlijk ook de felste strijders. Het lijkt in strijd met het algemeen beeld dat aanvankelijk van de Essenen werd opgehangen. Maar de Essenen (althans, de Qumran-gemeenschap indien we er nog niet van uitgaan dat het Essenen waren) verwijzen zelf naar andere bestaande gemeenschappen zowel binnen als buiten Palestina. We constateren nogmaals dat de Qumran-gemeenschap geen geïsoleerde commune was. Via Josephus vernemen we meer over de verdedigers van Massada, die onder het charismatisch leiderschap stonden van een zekere Eliëzer. Over hem leren we dat die sterk gnostische, dualistische ideeën koesterde en deelde met de verdedigers. Dit verslag werd later nog bevestigd toen in Massada zelf boekrollen gevonden werden, waarvan de tekst enkel en alleen overeenkomt met boeken die door de Qumran-gemeenschap werden verborgen. En als we weten dat Qumran door de Romeinen nog voor de belegering van Jeruzalem werd veroverd en vernietigd, lijkt Massada ook een logisch toevluchtsoord.
Niet in de laatste plaats is er nog deze overeenkomst: Jezus kiest uit de grotere groep zendelingen een naaste kring medewerkers uit van Twaalf apostelen. De Gemeenschapsregels en het boek van Tucht in Qumran bepalen heel duidelijk dat de gemeenschap moet geleid worden door Twaalf Wijzen of een Raad van Twaalf. Zowel de gemeenschap van Qumran als Jezus' apostelen houden zich heel strikt aan deze regel. Een van de eerste dingen die we lezen in Handelingen is hoe de apostelen na Judas' verraad en dood verplicht zijn hun "getal weer vol te maken" en Mattias tot nieuwe apostel benoemen.
En qua gemeenschapsleven zelf vermelden we tenslotte nog dat zowel de apostelen als de Qumran-gemeenschap hun novicen pas opnemen wanneer die hun have en goed hebben verkocht hebben en de opbrengst (letterlijk) in gemeenschap hebben gebracht. Handelingen is daar zelfs heel strikt in; in hoofdstuk 5:11 wordt verteld hoe een pas aangenomen koppel dood neervalt omdat het een deel van het geld achterhoudt dat het bij de verkoop van hun woning had verkregen. Ook vlak voor dat verhaal, Hand.4:32-36 wordt van dezelfde gemeenschapsregels verslag gedaan als we terugvinden in de Qumran-teksten.
Van de begraven schatten, verspreid over 64 locaties, genoemd in de Koperen Rol wordt wel eens geopperd dat het om schatten van koning Salomo zou gaan, maar het is in het licht van deze gemeenschapsregel veel logischer te veronderstellen dat het om bezit van de Qumran-gemeenschap zelf gaat. Net zoals de kerk door toepassing van deze regel in sneltreinvaart de rijkste organisatie van de wereld zou worden, bleven de leden ervan, in persoonlijke naam althans, zonder enig bezit.
IJver voor de Wet en de Leraar der Rechtschapenheid
Als er één zaak duidelijk naar voor komt in de evangeliën, is het Jezus' toepassing van de Joodse wet. Hoewel hij daar soms een geheel eigen invulling aan geeft, staat veel ervan ook weer in nauw verband met de diepe bekommernis die de Qumran-gemeenschap uitspreekt op dat vlak. Voor de Qumran-gemeenschap staat de letter van de Wet boven alles. Jezus nuanceert daar soms wat en stelt de motivatie of bedoeling van de Wet hoger. Niettemin lijken beide zich openlijk uit te spreken tégen de vooral door Sadduceeën gepraktizeerde simonie en collaboratie met de Romeinse en Herodiaanse overheid. De Essenen zijn in hun oordeel vernietigend en hun houding is niet tot enig compromis bereid. Van alle partijen waar Jezus' zich in zijn publieke optreden mee inlaat, tollenaars, zondaars, Farizeeën, enz. zijn de Sadduceeën de enige groepering waar hij totaal geen contact mee heeft (of wil hebben), behalve op het moment dat hij door hen wordt ondervraagd en veroordeeld. Gedurende zijn publieke optreden wordt hij door zijn leerlingen afwisselend Leraar, Rabbi, Nazoreeër of Mensenzoon genoemd. Enkel Johannes noemt hem en laat hem zichzelf een zoon van God noemen, hoewel dat gezien al het voorgaande niet altijd letterlijk moet genomen worden. In ieder geval legt Johannes het er "zo dik op" dat men zich soms de vraag kan stellen of hij het zelf serieus nam. Na Jezus' dood wordt zijn broer en apostel Jakobus de eerste "bisschop" van Jeruzalem, en daarmee de nieuwe Leraar der Rechtschapenheid. Terwijl de apostelen beraadslagen hoe het nu verder moet, bereidt een door het Sanhedrin aangestelde vervolger zich voor om een grote rol te gaan spelen.
De 'Leugenaar'
In het Damascusdocument, de Gemeenschapsregels e.a. maar vooral in het Habakukcommentaar spreken de Essenen / de Qumran-gemeenschap, of de Leden van het Nieuwe Verbond, zoals ze zich ook noemen zich heel sterk uit tegen de figuur die de 'Boze Priester' genoemd wordt, maar in nog sterkere mate tegen de 'Leugenaar'. In de 'Boze Priester' hoeven we niet ver te zoeken om daar de door de Heriodaanse dynastie benoemde Tempelpriesters in te zien. Maar meer nog dan deze priesters wordt de 'Leugenaar' als verrader scherp veroordeeld, en gelijk met hem iedereen die een lid geweest was van de Gemeenschap maar deze daarna afvallig was geworden. Aangevuld met de bronnen van het Nieuwe Testament zelf vinden we daar een duidelijk aangewezen figuur voor.
Terwijl de apostelen, de eerste christengemeenschap dus, Mattias tot nieuw lid van de Twaalf benoemden, riepen ze ook nog andere apostelen tot missiezending op (Hand.1:26 en Hand.6:5). Eén van hen was Stefanos (of Lat. Stefanus) Ondertussen groeide echter ook de vervolgingsinspanningen van de Sadduceeën. Hoewel de 'priesterlijke adel' met de dood van Jezus dacht een eind gesteld te hebben aan de bedreiging die van Jezus en diens leer uitging, groeide zijn aanhang alleen nog maar. De jacht werd dus opgedreven en leidde al snel tot meer onlusten in Jeruzalem. Eén van de Tempeldienaren die de hogepriesters aanstelden om Jezus-aanhangers op te sporen en voor het Sanhedrin te slepen, was Saul (Saulus). Saulus wordt naar Damascus gestuurd om de subversievelingen aan te houden. Het is een weinig gestelde vraag, maar goed en wel beschouwd is het hoogst merkwaardig dat het Joods Sanhedrin de bevoegdheid heeft om burgers in Syrië te arresteren en naar Judea te slepen. Die had het uiteraard ook niet en de Romeinen zouden zoiets geenszins dulden. Grensoverschrijdende twisten en rellen zouden de al explosieve spanningen in de regio maar al te snel tot ontploffing doen brengen en zouden daarom heel snel de kop ingedrukt zijn. Wat de Joden elkaar binnen hun eigen territorium aandeden, was volgens de Romeinen niet zo'n probleem, zolang hun orde en gezag maar niet in het gedrang kwamen. De Sadduceeën, die de Herodianen en Romeinen lippendienst bewezen, zouden hun bevoorrechte positie ook niet willen hypotheceren door hun boekje te buiten gaan. Wanneer we Damascus weer in Qumran plaatsen, stelt dat probleem zich echter niet, en het is dan ook bij de poort van de Esseense nederzetting dat Saulus de steniging van de eerste christelijke martelaar overziet. In Hand.7:51-53 weerklinkt Stefanus' aanklacht tegen de hogepriesters volledig in de 'geest' van de Qumran-teksten en Hand.7:58, Hand.8:1, 8:3 en 9:1-2 vermeldt Saulus niet alleen als toezichter, maar actieve vervolger. Daarna vervolgt Handelingen met het bekende verhaal van Saulus' bekering tot "christen": De herdoopte Paulus wordt opgenomen in de Gemeenschap en verblijft er (gezien de opleidingsperiode volgens de Gemeenschapsregels) drie jaar.
Na dat punt worden de "Handelingen der Apostelen" meer en meer toegespitst op de handelingen van Paulus zelf. Maar bij zijn eerste zending naar "Damascus" en Jeruzalem vindt hij uiteraard een heel argwanend publiek. Blijkbaar moet Paulus al vrij snel in botsing gekomen zijn met de apostelen, want Handelingen verhaalt hoe hij slachtoffer wordt van moordpogingen. Het staat niet expliciet in Handelingen vermeld of die moordenaars de apostelen zijn, of zijn nu tot vijanden behorende voormalige klassegenoten van de Sadduceeën. Wat wel tekenend is, is dit na zijn vlucht uit Jeruzalem naar Caesarea
..."Nu genoot de Kerk in heel Judea, Galilea en Samaria vrede..." (Hand.9:31) Men kan het tweede deel van Handelingen dan ook gaandeweg als een apologese van Paulus beschouwen, die zich meer en meer in de verdediging gedrukt voelt door de apostelen in Jeruzalem omwille van zijn standpunten. De grootste kritiek die hij moet verduren is zijn veronachtzaming van de Wet. Ondanks zijn rituele reiniging waar hij zich toe bereid verklaart en de daarmee gepaarde hernieuwing van zijn belofte aan de Gemeenschap, keert hij weer terug naar zijn dwalingen en haalt hiermee de definitieve haat van de eerste christenen op de hals. Hij zal zich voor de rest van zijn leven blijven verdedigen door in zijn brieven een blijvende nadruk te leggen op de zuiverheid van het geloof en zijn correspondenten aan te sporen zich niets anders te laten vertellen dan wat hij hen zegt.
Het verraad van Paulus
Paulus verzaking aan de Joodse Wet is het verraad dat hij niet alleen tegenover de eerste christengemeenschap pleegt, maar de leer van Jezus zelf. Hoewel Jezus op sommige punten zelf een eigen invulling gaf aan die Wet, was het zeker Jezus' bedoeling niet die te verloochenen. Jezus pleitte voor verandering, maar voor verandering binnen de Joodse gemeenschap, met inachtname van het hoogste erfgoed dat de Joodse cultuur hem had gelaten. Daar staan in het Nieuwe Testament, geredigeerd of niet, nog steeds genoeg voorbeelden van. Paulus behoudt de gnostisch-dualistische wereldvisie die in Jezus denkkader lag besloten, maar zweert de Joodse Wet volledig af en stelt daarvoor een geloof in de persoon Jezus boven alles om tot verlossing te komen en verhief hem tot een god, iets wat in Jezus' ogen een absolute halsmisdaad zou geweest zijn. Jezus werd wel degelijk door de Romeinse autoriteiten en het daarrond cirkelende establishment aan het kruis gehangen, maar Paulus sloeg de spijkers door zijn boodschap.
We zullen het nooit weten, maar het is zeer waarschijnlijk dat Paulus door zijn eigen prediking in zwaar met conflict zou getreden zijn met Jezus zelf, moest die gedurende die tijd nog in leven zijn. Jezus' eigen woorden
17 Denkt niet dat ik gekomen ben om Wet en Profeten op te heffen; ik ben niet gekomen om op te heffen, maar om de vervulling te brengen. 18 Want voorwaar ik zeg u: Eerder nog zullen hemel en aarde vergaan, dan dat één jota of haaltje vergaat uit de Wet, voordat alles geschied is. 19 Wie dus één van die voorschriften, zelfs het geringste, opheft en zo de mensen leert, zal de geringste geacht worden in het rijk der hemelen, maar wie ze onderhoudt en leert zal groot geacht worden in het rijk der hemelen.
Matteüs 5: 17 -19
1.
Het document van de Dode Zeerollen waarvan sprake is het zgn. MMT-document of juister 4QMMT. John Strugnell was de enige die aan dit document mocht werken van 1959 tot 1979. Vanaf 1979 mocht ook prof. Elisha Qimron aan het document werken. Het duurde dan nog 15 jaar voor het gepubliceerd werd. Het document bevat de duidelijke aanklacht tegen de Tempelpriesters van Jeruzalem die door de Romeinen en Herodianen aangesteld waren en noemt hen de "Valse Priesters" of "Boze Priesters". Niet alleen bevestigt het daarmee andere gelijkaardige teksten van de Essenen, het toont weer aan dat de Essenen geen afgezonderd groepje monniken waren die geen binding hadden met de Joodse maatschappij. Bovendien plaatst het Jezus' handelen stevig binnen de politieke houding van de Essenen, wanneer hij de tempelbelastinginners van deze priesters de Tempel uitjaagt. Het document is (een deel van) een brief van de "Leraar der Rechtschapenheid". Jezus zelf werd zo genoemd door zijn leerlingen (apostelen) en na zijn dood was Jezus' broer
Jakobus de Rechtvaardige de leider van de eerste christelijke gemeenschap in Jeruzalem. Daarnaast was Jakobus ook de Hogepriester van de Qumran-gemeenschap en kandidaat (of zelfs gedurende korte tijd effectief) Hogepriester van de Tempel in Jeruzalem. Het document richt zich daarnaast tot een Joodse monarch en raadt die aan zich goed de geschiedenis van eerdere koningen te herinneren. Gezien de datering van het document kan het heel goed gaan om een brief van Jakobus aan zijn broer Jezus! (geen wonder dat de publicatie ervan zo lang tegengehouden is). Het is een grote mogelijkheid, geen zekerheid. Er moet ook nog gezegd worden dat de hier gebruikte term Esseen een "gemakshalve" oplossing is om een groep Joden aan te duiden, waarvan de precieze omvang en reikwijdte tot op de dag van vandaag heel onzeker is. Maar dat geldt ook voor de benaming Zeloten, Farizeeën; net zoals de beschrijving "liberalen" vandaag wel een bepaald gedachtengoed kan aanwijzen, maar niets zegt over de samenstelling ervan en wie nu juist haar aanhangers zijn. Dat Jezus zelf een Esseen was is moeilijk bewijsbaar, maar veel van zijn leringen komen fundamenteel overeen met de gnostische elementen in de Qumran-bronnen. Anderzijds zijn er ook duidelijke verschillen daarmee. Dat Jezus in geen enkel opzicht absoluut binnen een duidelijke Joodse stroming van zijn tijd te plaatsen valt, blijft hem tot vandaag zo'n groot mysterie maken en is waarschijnlijk ook verantwoordelijk voor de grote aantrekkingskracht die hij voor veel mensen van allerlei gezindte blijft uitoefenen.
2.
Er wordt nogal eens van Constantijn beweerd dat hij een christen was. Hoewel hij daar zelf bewust vaag over bleef (uit politieke beweegredenen), is het duidelijk dat hij zichzelf nooit als christen beschouwde. Godsdienst was in zijn (maar al te ware) visie slechts het middel om politieke macht uit te oefenen. Daarom vaardigde hij in 313 n.Chr. ook het edict van Milaan uit, dat christenvervolgingen bij wet verbood. Hij hoopte hiermee de destructieve interne twisten binnen het Romeinse Rijk te verminderen. Hoewel hij het Concilie van Nicaea bijeengeroepen had, heeft hij daar zelf nooit aan deel genomen. Geloofskwesties liet hij aan zijn afgevaardigden over, waaronder Hosius van Cordoba. Constantijn werd pas op zijn sterfbed gedoopt, een moment waarop hij daar zelf nog moeilijk veel weerstand tegen kon bieden. Constantijns zoon Constantius was wel een christen (maar een Ariaan). Zijn neef Julianus, hoewel christelijk opgevoed, draaide tijdens zijn regering de christelijke klok stevig terug door o.a. christelijke priesters te verbieden filosofie te onderwijzen en hun belastingvrijstelling op te heffen. Markant is ook dat hij de Joden toestond hun Tempel te herbouwen. Hij zou later niet voor niets de bijnaam Apostata (= Afvallige) krijgen. Het christendom was in zijn tijd nog zeker geen meerderheidsreligie. In het leger bijvoorbeeld werd tot laat in de vijfde eeuw de god Mithras of Sol Invictus aanbeden
3.
De Carpocratiërs waren een gnostische sekte die tot minstens de eerste helft van de tweede eeuw een belangrijke aanhang kenden en niet in het minst in Alexandrië, dat altijd een centrum van gnosticisme geweest is. Ze eerden (niet: aanbaden) Jezus als een groot mede-gnosticus en mens, die in diep contact stond met het goddelijke binnen de eigen ziel. Het christelijk-gnosticisme was op zich een vrij jonge stroming, maar greep terug naar de veel oudere gnostische traditie waarin een duidelijke dualiteit tussen de materiële wereld en de goddelijke-spirituele pertinent aanwezig is. Deze visie weerklinkt in grote mate in de boeken van de Qumran-gemeenschap (Essenen?) en beïnvloedt in wezen ook het algemeen christelijk denken.
4.
De katholieke Ecole Biblique werd op 15 december 1890 door pater Lagrange in Jeruzalem opgericht onder de aanvankelijke naam Ecole Practiques d'Etudes Bibliques. In reactie op de toenemende ontvoogding van de wetenschap poogde het de kerkelijke bijbelwetenschappers de bagage mee te geven om archeologen en historici op eigen terrein te kunnen bestrijden en een wetenschappelijk 'arsenaal' op te bouwen ter ondersteuning van de autoriteit van de bijbel. Deze korte periode van "modernisme" binnen de kerk sloeg echter snel om toen bleek dat studenten en leraren juist tot "anti-kerkelijke" ideeën neigden naarmate ze meer onderzoek verrichtten. Modernisme werd zelfs de beschuldiging waarop pater Lagrange in 1912 besloot Jeruzalem te verlaten en zich volledig uit bijbelstudie terug te trekken.
5.
Het katholicisme zou vanaf de 6de eeuw de meest invloedrijke stroming binnen het christendom worden, maar moest heel haar bestaan blijvend vechten tegen steeds nieuwe, of opnieuw opduikende oude ideeën. Maar zoals in het artikel wordt beschreven, was dat al van het eerste uur zo, en was de katholieke visie allesbehalve "voor allen of door allen gedeeld". Een heel mooi voorbeeld daarvan is Paulus' brief aan de Galaten, waar hij tot zijn grote teleurstelling ontdekt dat zijn gemeenschap na hem werd bezocht door predikanten van een meer traditioneel-Joodse strekking en de Galaten weer wisten over te halen "naar hun kamp". Ondanks Paulus' bittere strijd om suprematie, zijn vaak arrogante houding en bij tijden gebrek aan redelijke argumenten, was hij ongetwijfeld een passioneel en begeesterend spreker en zijn brieven bevatten vaak heel mooie passages.
Paulus' brieven gingen in de jaren 50 van de eerste eeuw reeds frequent om, wat maakte dat andere strekkingen reeds tegen de door hem verspreide ideeën moesten opboksen. Uit oogpunt van de katholieke kerk bekeken, is Paulus' letterlijk onvermoeibare inzet en zendingswerk een grote bijdrage geweest aan een zeer snelle verspreiding van de christelijke leer.