Babylonië in oude tijden
De Amorieten, de oudst bekende heersers over Babylon, zijn vernoemd naar de God Amurru. Aanvankelijk leefden deze nomaden, die van Semitische oorsprong waren, in tenten. Bij aanvang van het tweede millennium v.Chr. liepen ze vrijwel het gehele Midden-Oosten onder de voet. Met de akkerbouw kwam het wonen bij de familie van de vader en privébezit op. Dit leidde tot aanschaf van meerdere vrouwen, waarbij de tweede vrouw een hogere status had dan de slavin.
Algemeen
De Amorieten waren een Semitische, oorspronkelijk halfnomadische stam, die in 7 koninkrijkjes georganiseerd was. Ze woonden aanvankelijk in tenten ten westen van de rivier de Jordaan in de omgeving van de dorpen Hebron en Sichem. Ook bevonden er zich ten oosten van dezelfde rivier nog twee Amoritische koninkrijkjes in Hesbon, onder koning Sihon en in Bazon onder koning Og.
De oorsprong van de Amorieten
De Amorieten zouden afstammen van de kleinzoon van Noach, zijnde Kanaän. In eerste instantie verhuurden de Amorieten zich als huursoldaten, daarna ontpopten ze zich ook als kooplieden. Er werden dynastieën gesticht in onder meer Mari, Ashur, Larsa en Babylon.In circa 2300 v.Chr. werd in Syrië de stad Aleppo gesticht, gevolgd door de stichting van Palmyra in 2000 v.Chr. De Amorieten werden door de Sumeriërs als Mar.Tu en door de Akkadiërs als Amurru (westen) betiteld, naar hun god Amurru. Zie in dit verband ook de naam van de grensrivier de Amoer die over een afstand van 200 kilometer de grens vormt tussen Rusland en China. De godin Asratum was de godin van de westelijke steppen en de gemalin van de god Amurru. Aan het begin van het tweede millennium v.Chr. vielen vanuit de steppen van Syrië de Amorieten gebieden van Mesopotamië binnen, waarbij ze in combinatie met de Elamieten wiens taal niet verwant aan het Semitisch onder meer de stad Ur veroverden. De stad Akkad werd sindsdien hun hoofdstad, met dien verstande dat ze deze stad als Babylon betitelden. Daarbij spraken ze een westsemitische taal, die nooit als schrijftaal werd gebezigd. Dit bleef voorbehouden aan de Akkadische (oost-Semitische taal), die verdeeld was in twee dialecten het Babylonisch en het Assyrisch. In 1400 v.Chr. werd deze taal van klinkers voorzien.
Strijd om de heerschappij
In het jaar 2025 v.Chr. vielen de Amorieten vanuit het westen Sumerië binnen en streden in deze periode met Assyrië om de heerschappij in de regio. De Amorieten brachten vanuit het noorden in combinatie met de staat Elam vanuit het zuiden in 1955 v.Chr. de derde dynastie van Ur ten val, waarmee er een eind kwam aan de Zuid-Babylonische overheersing door de stadstaat Ur. De God Marduk nam in de periode van 1800-500 v.Chr. de plaats in van Enlil, de god van Nippur. Ook in het noordelijker gelegen Assyrië ontstonden wisselingen van de macht. Hierbij splitste Babylonië zich in twee gebieden, in een Babylonisch- en in een Assyrisch deel. Daarbij viel ook het Babylonische deel weer uiteen in twee delen onder de heerschappij van de steden Isin en Larsa, die beide tot aan 1698 v.Chr. zou voortduren.
De eerste dynastie van Isin in Midden Babylonië regeerde van 1955-1728 v.Chr. en telde 15 vorsten, waaronder Ischbïerra van 1955-1923 v.Chr. en Lipitischtar 1871-1861 v.Chr., wiens wetboek gevonden in Nippur 180 jaar ouder was dan de codex van Hammurabi. Deze codex met 282 in zuilen gegrifte artikelen werden in alle grote steden van het Koninkrijk aangetroffen.
De dynastie van Larsa
Deze dynastie werd in 1960 v.Chr. door Naplanum gesticht in Sumerië en telde 16 koningen, waarvan de belangrijkste Rim-Sin was. Deze regeerde van 1757-1698 v.Chr. en onderwierp in 1735 v.Chr. Isin. Verder veroverde hij geheel Babylonië, behoudens de machtssfeer van de stad Babylon, Assyrië en de Elamitische grensgebieden. In een beslissend treffen tegen de stad Babylon werd Rim-Sin in 1698 v.Chr. onttroond door Hammurabi, de belangrijke zesde vorst van de dynastie van Amurru, die 11 koningen telde en over Noord-Babylonië en het tweestromenland regeerde. Over het Assyrische deel (Ashur) heerste rond 1780 v.Chr. Sargon I en Schamschiadad I van 1748-1716 v.Chr. Deze laatste vorst veroverde de stad Mari aan de Eufraat.
De Hammurabi-dynastie van 1830-1530 v.Chr
In de tijd van de zesde koning van deze dynastie Hammurabi 1728-1686 v.Chr. (ook genoemd wordt 1792-1750 v.Chr.) groeide in Zuid- Mesopotamië, de tot dan weinig betekende stad Babylon, onder deze Amoritische heerser uit tot een centrum van macht. Dit gebeurde tevens met de stad Mari aan de Midden-Eufraat, die zijn voorspoed aan de karavaanhandel ontleende. Ondanks het feit dat het paleis nog altijd de grootste machtspositie had, konden in die tijd zelfstandige handwerklieden en kooplieden hun métier uitvoeren en verder ontplooien. Pachters van het in eigendom van de koning zijnde grond, hadden met hem slechts een beperkte band, waardoor het particuliere bezit zich kon uitbreiden. Tevens ontwikkelde er zich ook een soort bankensysteem en ook de tempels kwamen meer onder de invloedssfeer van de particulieren. Daarentegen bleven de landerijen en het ambt van priester het exclusieve bezit van de rijke families. Lokale tendenties tot autonomie en plundertochten van de uit de oostelijke bergen komende Kassieten staken reeds gedurende de regering van Hammurabi de kop op. Met uiteindelijk als absolute dieptepunt de verwoesting in een raid van Babylon in 1531 v.Chr. door de Hethitische koning Moersjilis I.
Hammurabi werd opgevolgd door (alle data dateren van vóór Christus) Samsuiluna van 1685-1648, Abïeschuch 1647-1620, Ammiditana 1619-1583, Ammisaduqa 1582-1562 en Samsuditana 1561-1530, waarmee het tijdperk van de Kassieten een aanvang nam.
De wetten van Hammurabi
Tegen de achtergrond van deze gegevens dienen dan ook de bekende wetten van Hammurabi, gevonden in Soesa, bezien te worden. De nadruk daarbij lag in tegenstelling tot de Sumerische wetgeving op bescherming van de zwakken in de samenleving en op het regelen van het grondbezit.
De Kassieten (Galzu)
Algemeen
Ze spraken net als de Sumeriërs een agglutinerende taal, die wellicht verwant was aan het Elamitisch. Ook is er verwantschap tussen het Sanskriet en de oudere Semitische talen die gesproken werden in Mesopotamië. De taal die aan deze oude talen voorafgaat is het Usko-M. De Kassieten waren afkomstig uit het Zagrosgebergte en werden door de Akkadiërs Kassu genoemd. Ze overheersten Babylonië in de zogenoemde Midden-Babylonische tijd van 1530-1157 v.Chr. Enige namen van hun Goden waren Shuriash, Buriash en Maruttash, waarbij ze de Goden van Mesopotamië in hun waarde lieten. Ze voerden het gebruik van kudurru (grenssteen) in, waarbij men niet moet denken aan de grensstenen die wij heden ten dage kennen, maar van stenen waarop de grenzen stonden afgebakend. Deze werden bewaard in een tempel onder de hoede van de God. Ook trachtten zij de gewichten te standaardiseren. Zelf noemden ze hun land Kar-Duniash en na het veroveren van de stad Babylon verplaatsten ze hun hoofdstad naar Dur-Kuri, gelegen 25 kilometer ten westen van de huidige stad Baghdad. In dit verband betekent Dur (vesting) Bagh = god en dad (geschenk).
Oorlogshandelingen van de Kassieten
Terwijl de Kassieten de heerschappij hadden over Babylonië was het Mitanni, gelegen in heuvelachtig Midden-Mesopotamië en het Noordoosten van Syrië, dat aldaar van 1550-1450 v.Chr. de grootste macht vertegenwoordigde. De macht van de Kassieten was vooral te danken aan het feit dat ze over door paarden getrokken strijdwagens beschikten. Wagenstrijders en burgerlijke ambtenaren kregen als beloning van de koning een stuk land in leen, waardoor er parallellen waren met de feodale adel van de latere middeleeuwen. Echter in dit geval bleef de strijdwagen eigendom van de koning. Door een zwak centraal gezag was de aristocratie bij machte over grote stukken land te beschikken, wat ze ook dienden te verdedigen. Ook het tempelland werd door schenkingen van de koning vergroot, maar bleef wel onder controle van de centrale administratie. De handelsactiviteiten waren voorbehouden aan de koning, die onder meer het sluiten van verdragen en/of het uitwisselen van geschenken voor zijn rekening nam. De Kassieten hebben nooit echt greep kunnen krijgen op het noordelijk gedeelte van het huidige Irak, waar de Assyriërs de dienst uitmaakten. In het jaar 1232 v.Chr. kwamen de Kassieten aldaar echter in opstand en veroverden Babylon. Tezamen met de Elamieten maakten de Assyriërs echter in 1158 v.Chr. definitief een einde aan de heerschappij van de Kassieten. Waarna ze zich ook ontdeden van de Mitanniërs en op deze wijze ontwikkelden de Assyriërs zich tot een machtig rijk.
Lees verder