Volken en Goden in Griekenland voor 1000 v.Chr
De Grieken (Hellenen) zelf gaven hun diverse voorzaten diverse namen zoals Pelasgen, Cariërs, Dryopiërs en Lelegen (Lakoniërs). De Lelegen waren de oorspronkelijke bewoners van Karië en de Pelasgen werden ook Kranaoi genoemd. Ook stedennamen als Korinthos, Athene en Artemis (godin) zijn blijvende herinneringen aan de vóór-Griekse Cariërs. Uit de oeroude moedergodin Gaia ontstonden de Titanen, die vervolgens aan de wieg stonden van de Olympische Goden onder de bezielende leiding van Zeus. Daarbij waren de Grieken zeer bedreven in het opstellen van genealogieën, waarin allerlei familieverbanden tussen allerlei inheemse en geïmporteerde goden bedacht werden. Zodoende is bijvoorbeeld Nemesis een zeer gecompliceerde godin geworden.
Algemeen
Reeds vóór het optreden van de IJstijd werd het vasteland van Griekenland bewoond. Het legendarische land Mu zou het moederland van de Grieken zijn geweest en hebben bestaan uit 10 stammen. Overal blijkt uit de bijnamen die aan de bergen in Griekenland werden gegeven, dat ze beschouwd werden als reuzen of versteende goden. Omstreeks 2000 v.Chr. was er de intocht van twee Griekse stammen, Ioniërs en Lelegers. Deze onderwierpen de inheemse bewoners, zijnde de Pelasgen (=bewoners van de vlakte), die zich reeds in 2500 v.Chr. aldaar gevestigd hadden. De Grieken kwamen in drie golven naar Griekenland, eerst de Ioniërs, daarna de Achaiërs en tenslotte de Doriërs (Herakliden). Al is de komst van deze laatste groep in de periode van 1200-1000 v.Chr. betwist. Een en ander omdat de Doriërs mogelijk reeds in Griekenland waren. Het Panionium was het oeroude heiligdom van de Ioniërs op de hellingen van de Mykalè, dat aan de westkust van Klein-Azië is gelegen, tegenover het eiland Samos. In 1628 v.Chr. werden paleizen op Kreta (Keftiu) verwoest. De aanduiding Minos op Kreta is waarschijnlijk een titel zoals die van faraoh in Egypte. Van 1600-1200 v.Chr. was de bloeitijd van de stadstaat Mycenai, wiens cultuur was gebaseerd op landbouw en veeteelt. In de streek Attiká werd vanwege de kalkachtige bodem veel gerst verbouwd. De Myceense koning werd betiteld als wanax.
Machtsovername door Mycenai
Rond 1450 v.Chr. wordt Knossós op Kreta door de stadstaat Mycenai veroverd, hetgeen een voorbode was van het einde van de Minoïsche cultuur. Deze cultuur had de beschikking over een eigen schrift: het lineair A, wat tot op heden nog niet ontcijferd is. Mycenai daarentegen kende, het inmiddels ontcijferde lineair B schrift. Behalve koning Lycurgus werd koning Pentheus van Thebe 1394-1389 vanwege zijn verzet tegen de oogstrituelen van Dionysos door bachanten in stukken gescheurd, terwijl Lycurgus door paarden werd verscheurd. Beide werden daarna geofferd en hun lichamen werden over de akkers verstrooid om ze vruchtbaar te maken. Laios 1315-1308 v.Chr. heerste ook over Thebe, dat door de Phoinikiër Kádmos 1440-1410 v.Chr. werd gesticht en de geboortestad van Hèraklès was. Circa 1300 v.Chr. was er het optreden van Thèseus, de Atheense tegenhanger van Hèraklès, wiens stamland Diakria ten noorden van Athene was. Hij zou overigens in Troizèn zijn geboren, alwaar Hippolytes en twee vrouwelijke godheden Damia en Auxesia werden vereerd. De ouders van Thèseus waren Aigeus en Aithra. Aigeus werd verantwoordelijk gehouden voor de dood van een zoon van koning Minos van Kreta, vandaar de verschuldigde jaarlijkse schatting van 14 kinderen aan Kreta. Daardoor kon de mythe van Thèseus en Ariadne en het labyrinth met de Minotauris (voorheen Asteriós genaamd) ontstaan. De grootvader van Thèseus was Pittheus, de stichter van de stad Troizèn, niet te verwarren met Troje (Ilios).
Hervormingen aan het eind van de 14e eeuw v.Chr
Thèseus wordt toebedacht hervormingen te hebben ingesteld. Zo zou hij een nieuwe indeling - landadel - boeren - middenstand - hebben doorgevoerd, waarbij het religieuze aspect en bestuursfuncties aan de adel bleven voorbehouden. In de streek Attiká werd vanwege de kalkachtige bodem veel gerst verbouwd. Thèseus unificeerde de kleine agrarische gemeenschappen in Attiká onder het bewind van de stad Athene, wat een eerste stap was naar democratie. Uiteindelijk werd hij echter door de Atheners afgezet en week hij uit naar het eiland Skyros, alwaar hij om het leven werd gebracht. In die periode was ook de reis van de Argonauten om het gouden vlies te bemachtigen in de regio van de Zwarte Zee.
Huwelijksrecht
Getrouwde vrouwen waren allesbehalve het bezit van haar echtgenoot, doordat ze van vaderskant onder bescherming bleven staan. Bij een huwelijk gaf een vader zijn dochter een bruidsschat (meilia) mee. Om zulks te vermijden werden in arme gezinnen de dochters bij geboorte om het leven gebracht of te vondeling gelegd. Bij verstoting van de vrouw door de man, diende de meilia overigens te worden terug betaald. De schoonzoon betaalde een bruidsprijs (hedna=vee) aan de vader van de bruid. Indien vrouwen landerijen in bezit hadden, dan ging bij hun overlijden vrouwen in het opvolgingsrecht voor op de mannen in Mycenai, Sparta en Argos.
Wetenswaardigheden
Danaos, de zoon van Bèlos, kwam met 50 dochters (Danaïden) uit het Egyptische Chemmis en landde in de stad Argos. Koning Akrisios van Argos bouwde een bronzen vertrek om zijn dochter Danaè in op te sluiten. Bij plaatsing in de open lucht, zoals voorkwam bij de bronzen ketels gebruikt bij de offerdienst, diende het brons wel met olie of hars te worden behandeld om verkleuring tegen te gaan. Rond 1200 v.Chr. begonnen de duistere eeuwen, ook in Klein-Azië, welke duurden tot circa 800 v.Chr. Mogelijk was er een inval van de Doriërs, Aioliërs, Lokriërs en Phokiërs in 1200 v.Chr. al bestaan deze stammen archeologisch bezien niet, wellicht waren ze reeds in Griekenland aanwezig. Gevestigde stammen vluchtten ten dele naar de eilanden en Klein- Azië (eerste kolonisatie). Ook een deel van de Doriërs weken daarnaar uit en stichtten er talloze steden. De oppervlakte van inmiddels opgegraven nederzettingen in Griekenland bedraagt overigens zelden meer dan 2 ha., wat het inwonertal beperkt tot zo'n 5000 personen. Asu betekent in het Grieks lichaam (zonsopgang). De Ioniërs daarentegen handhaafden zich wel in Attiká.
De godin van de wateren Doris was waarschijnlijk een voorouder godin van de Doriërs. Ze was tevens de moeder van de 50 Nereïden (lees voor 50 talrijke), zoals Klymene, Glauke en Thetis. Op haar beurt was Thetis, gehuwd met Pèleus, de moeder van Achilleus wiens zoon Pyrrhos een Doriër was. Er waren drie Dorische stammen: Hylleis (uit Illyrië), Dymaners en Pamphylos, alle aanbidders van de oude god Pan. In het Grieks betekent dorimachoi (speerwerpers). In die periode 1200 v.Chr. waren er ook talloze volksverhuizingen waarvan het middelpunt, aan de hand van de verspreiding van de Indo-Europese talen, wordt gezocht in de streek tussen de Karpaten en de Istros (Donau). Deze volksverhuizingen kregen een vervolg honderd jaar later, doch toen was het kernpunt centraal Azië.
De Moedergodin Gaia
Voorloopster van de goden Zeus (Dyáus Pitar) en Apollon was de oeroude aardgodin Gaia, die alleen zonder hulp Uranus, Pontos en de bergen voortbracht. Daarna tezamen met Uranus kreeg zij de Titanen, Cyclopen en Hecatonchiren en samen met Pontos verwierf ze Nèreus, Thaumas, Phorcys, Ceto en Eurybia. Uit het bloed van Uranus kreeg zij de Erinyen en de Giganten. De heilige dieren van Gaia waren de witte stier, het everzwijn en de duif. Het everzwijn werd ook vereerd door de heidenen evenals de god Adonis. De naam van deze god is afgeleid van het Semitische Adon (Heer) en deze naam komt voor als rivier die uitmondt tussen de steden Byblos en Baälbek in het huidige Libanon. Attis is de Phrygische tegenhanger van Adonis. Het symbool van Gaia was de antieke bijl met een dubbel blad, waarmee bij offers een witte stier werd geslacht. Diens bloed moest de aarde vruchtbaar maken (natuurritueel). De verering van deze grote moedergodin zou nog bloeien tot aan de val van Troje circa 1183 v.Chr., waarbij de ontvoering van Helena, die toen negen jaar gehuwd was, door haar gast Paris het omslagpunt was. Een en ander was een flagrante schending van de xenia, de uitwisseling van geschenken bij het verlenen van gastvrijheid. Mogelijk is de strijd om Troje echter een weerspiegeling van de hemelse machtsstrijd tussen Zeus en Poseidón en/of een overgang van het bronzen naar het ijzeren tijdperk.
De Godinnen Hèra en Athèna
Hèra met het koegezicht was al in 1900 v.Chr. de stadsgodin van Argos, alwaar ze vrouwenrechten en veeteelt bevorderde. De godinnen Hèra, Aphroditè en Athèna waren ooit één. De oude godin Aphrodite zou afkomstig zijn van Cyprus en dateert van ver vóór de Grieken en is de vergriekste vorm van de godin Astarte. Daarbij had Aphroditè in Griekenland minder macht. De vrouwen in Klein-Azië hadden dan ook een grotere bewegingsvrijheid. Het heiligdom van Aphroditè op de Akrokorinthos was de enige tempel in Griekenland met tempelprostitutie. Athèna was de beschermgodin van de stad Athene (Polias Athene) en werd in het Erechtheion samen met de aardgeest Erechtheus en Poseidon vereerd. Polias betekent beschermster en Athèna, met het uilengezicht, was oorspronkelijk een Minoïsche godin. Overigens werd de godin Athèna ook buiten de stad Athene vereerd. In de Minoïsche godsdienst kende men natuurgodinnen en ieder district had daarbij zijn eigen aardmoeder. Het symbool van Athèna en het eiland Dèlos was de olijfboom.
Het Chtonische Godendom
De Chtonische Goden waren de voorlopers van de Olympische Goden. Een Chtonische god wil zeggen, dat hij in de aarde huist en een personificatie is van de krachten van de aarde (Chtoon). De Thesprotiërs vestigden zich rond 2000 v.Chr. in Epeiros. Ze brachten de Indo-Europese verering van de eik met zich mee. Godin en boom werden eerst gemeenschappelijk vereerd. Daarna werd de boom de woonplaats van de godin. Vruchtbaarheidssymbolen werden in Griekenland dan ook aan bomen gehangen.
De koningen van Epeiros hadden evenals de vorsten van Mycenai zowel de militaire en politieke als de religieuze zeggenschap. Een van de bekendste onder hen was koning Pyrrhos die over genezende krachten beschikte. De hèros Pelops, eens koning van Olympia en Elis, kleinzoon van Zeus, werd door de inwoners meer vereerd dan alle goden. Echter van de goden genoot Zeus de hoogste eer. Hoe belangrijk de Chtonische god Pelops was blijkt ook hieruit, dat de Peloponnèsos naar hem is vernoemd (eiland van Pelops). Voordien heette deze streek Apia. Men offerde eerst aan hem daarna pas aan Zeus, alhoewel Zeus toch de Heer was over hemel en aarde.
Opkomst van Zeus
Toen Zeus de overhand kreeg werden de oeroude symbolen van de godin aan hem overgedragen en zo werd de eik ook zijn verblijf. In de vijfde eeuw v.Chr. waren de Peleiaden (duiven) de priesteressen van Zeus in de tempel van Dodona, alwaar Zeus een Chtonische god (aardgod) was en tezamen met Dione woonde tussen de wortels van de eik of op de Tomaros. Deze berg verheft zich majestueus ten westen van het dal. Plaatsnamen en woorden op Kreta en het vasteland van Griekenland met de uitgangen - os, nthos en ssa (thalassa=zee) duiden op een vóór-Griekse oorsprong. Pelàgea= van de kusten, ai=meervoudsvorm en atl=water.
De Godenverering van de eik
Pyrrha (de blonde) was een dochter van de aardgodin Pandora en was de echtgenote van Deukalion (van de vloed), wier ark na negen dagen landde bij Delphoi op de berg Parnassos. Haar zoon was Promètheus. De aardgodin Themis was de standvastige dochter van Gaia. De eik speelt een rol bij de dodenverering, daarom is hij een attribuut van Hadès (god van de onderwereld), Poseidón en Dèmètèr. Ook gold de eik als de boom die aan de mensen het eerste voedsel verschafte en de aan Zeus gewijde eik is de Macedonische eik (quercus aegilops) met zijn grote eetbare vruchten. Eiken werden vaker door de bliksem getroffen, daarin zag men een teken van de aanwezigheid van de God. Opgravingen hebben bevestigd dat Zeus hier tot in de vijfde eeuw v.Chr. in de buitenlucht onder de heilige eik werd vereerd. Daarna bouwde men naast de heilige eik een tempel van vier bij zes meter. Rondom de bomen stond een groot aantal op een drievoet geplaatste bronzen ketels (cortina). Ze waren bedoeld als een soort afscheiding. Bovendien werden ze gebruikt voor het orakel, waarbij ze boven een aardspleet stonden opgesteld. Wanneer men tegen de wand van de ketels tikte, ontstonden harmonieuze tonen waaruit de Selloi/ Helloi, een clan van priesters met profetische gaven, wonende in armoedige hutten, de wil van Zeus konden afleiden. Middels het ketelfeest bracht men een vegetatie-offer aan de Chthonische God Hermès.
Bomenverering
Deze verering is van een geheel ander karakter dan de verering van de eik en vindt zijn oorsprong in de vóór-Griekse bevolking.
Helen(a) een verzwakte versie van oeroude moedergodin was een maangodin en godin van de bomen en werd vereerd in Sparta. Als offer voor een goede oogst werden figuurtjes van haar in boomgaarden opgehangen. Helena was verwant met Selènè (de maan), haar naam voert terug op de wortel S(à)uel wat branden, de schitterende betekent. Aan boomgeesten werd geofferd om een goede oogst van bijvoorbeeld graan te verkrijgen. De profetes van de God Apollon in Delphoi at bladeren van de heilige laurier en werd met de rook ervan bedwelmd, voordat zij begon te profeteren.
De Olympische Goden
Het stamland van de Olympische goden was het vruchtbare Thessalië, alwaar Phthia een landstreek was en Pieria de streek was tussen de Olympos en de zee. Uit het huwelijk van de Titanen Kronos en Rhea werden de Olympische goden (natuurgoden) geboren: Hestia, Dèmètèr, Hèra, Poseidón, Hadès en Zeus. Meter/Dèmètèr is een oeroude Griekse godin en werd van boven afgebeeld als moederfiguur en beneden als rots. Patriarchale stammen brachten Zeus de jongste zoon van Kronos mee, welke een verhouding had met de vóór-Griekse godin Latona/Lèto die een dochter was van de Titanen Koios en Phoibè. De afstammelingen van deze affaire zijn de goden Apollon en Artemis, die beiden geboren werden op het eiland Dèlos. Lèto, wat donkerheid betekent, was afkomstig van Lycië en was de moeder van Apollon en Artemis. Deze laatste godin werd in Lydië vereerd. Lèto/Lato is waarschijnlijk dezelfde godin als de Arabische Lat/al-Lat (Allah betekent gewoon god). Ook had Zeus gemeenschap in de vorm van een zwaan (een heilig dier in Scandinavië) met Leda, de vrouw van Tyndareos van Sparta. Leda kreeg vier kinderen, waarvan er twee goddelijk waren, namelijk Pollux en Helena. Volgens zegge blies Zeus op de berg Iuktas op Kreta zijn laatste adem uit.
Enige andere mythen en (liefdes) veroveringen van Olympische goden
De dochter van de Titanen Okeanos en Tethis zijnde Metis, werd verkracht door Zeus en werd daarna de moeder van Athèna. In een oorlog van 10 jaar dolven de op de berg Othrys verschanste 12 Titanen: Okeanos, Krios, Hyperion, Iapetus, Koios, Kronos en de vrouwelijke Theia, Rheia, Themis, Mnemosyne, Phoibè en Tethis het onderspit tegen de jonge Goden. Deze Goden hadden de berg Olympos als thuisbasis, vandaar de benaming Olympische Goden. De zeegod Nèreus was de vader van de Nèreïden of zeenymphen, die de begeleidsters van de natuur waren (Artemis). Verder waren er nog boomnymphen (Dryaden), bergnymphen (Oreaden) en beeknymphen (Najaden). Achilleus was de zoon van een zeegodin, de Nèreïde Thetis.
Lykaon (zoon van Pelasgos) had een zuster Kallisto genaamd die een zoon kreeg van Zeus (Arkas). Een en ander verwijst naar een berg van 1.300 meter hoog in Arkadië. Hippia, de paardhoofdige Dèmètèr, vereerd in landelijk Arkadië werd achtervolgd door Poseidón (posis=echtgenoot), wat duidt op een overstroming. Ze veranderde zich in een paard om aan Poseidón, wiens echtgenote Amphitrite was, te ontsnappen. De streek Arkadië vereerde de goden Hermès, gelijkgesteld aan Thot in Egypte en Pan (oude bosgod). Deze Pan was de zoon van Hermès en de nymphe Pènelopè en kan mogelijk geïdentificeerd worden met de vruchtbaarheidsgod van de Hindoes Pancika.
Pasiphae: godin van Kreta paarde met een magische stier die vanuit zee kwam (zie Zeus versus Europa). De stier was een de godheid zeer toegenegen dier, waarin de god zijn intrek kon nemen. De Minotaurus was daarvan het resultaat. Pasiphae had acht kinderen, waaronder haar dochters Phaidra en Ariadne. Na Ariadne, die Thèseus had geholpen uit het labyrinth te komen te hebben verlaten, keerde Thèseus als koning van de stad Athene terug en huwde Phaidra, de zuster van Ariadne. Apollon tezamen met Artemis in een baringstijd van negen nachten gebaard door Lèto, doodde de voor-Griekse Hyakinthos (symbool van vruchtbaarheid en mannenliefde) afkomstig van Delphoi en nam de macht aldaar over. De god Apollon was overigens onbekend bij de Myceners.
Het koninkrijk Athene
De mythische koning Kekrops (onderlijf slang) was een centrale figuur. Aan hem werd toebedacht, de verdeling in gemeenten (demoi) en het vervangen van bloedige mensenoffers door het offeren van veldvruchten. Genoemde Kekrops I uit Egypte huwde vervolgens met de dochter van Akteus, zijn voorganger naar wie de streek Attiká genoemd is. Hij had met haar 3 dochters: Agraulos, Pandrosos, Herse, en 1 zoon: Erichthonios (Erechteus). Deze laatste werd ook genoemd als zoon van de god Hephaistos. Over het koninkrijk Athene heersten 19 koningen gedurende een periode van meer dan 400 jaar, waarvan Kodrus 1089-1068 v.Chr. de laatste was. Daarna kwamen achtereenvolgens de archonten Meleus, Medon en Acastus aan de macht.
Het dagelijks leven in oud Griekenland
Vrije mannen, vaak van edele afkomst en hogere dienaren (bij vrijwillige indiensttreding) werden ètai genoemd, in de krijgsdienst hetairoi. Vrouwen kwamen nauwelijks buiten, dit was slechts voor behouden aan courtisanes. Een uitzondering werd daarbij gemaakt voor hooggeplaatste dames, deze dienden zich echter wel te laten begeleiden. Vrouwen trouwden veelal al op 12 jarige leeftijd, overigens werden ze gemiddeld slechts 28 jaar. Een en ander door de vele bevallingen die ze moesten doormaken. De Grieken kenden Tholos-graven (in de vorm van een bijenkorf) en schachtgraven (in vast gesteente uitgehouwen grafkamers). Alleen personen van rang hadden recht op een zetel, de anderen zaten op huiden. In de avonduren was de haard de voornaamste lichtbron, ook werden harstoortsen (olielampjes) gebruikt. Gekookt werd er op vuren in de open lucht op een binnenplaats. De Grieken nuttigden drie maaltijden per dag, in de ochtend (ariston) midden op de dag (deipnon) en in de avond (dorpon), en bestond hoofdzakelijk uit brood en vlees. In die tijd liepen de Grieken in de steden ongewapend rond. Het Griekse alfabet kende niet de letters C, F, G, J, V en Y en had vier toonhoogtes.
Economie
De Grieken kenden noch zadel noch stijgbeugel. Het systeem der tienden werd in veel streken toegepast, benevens heffingen op overtoom (overslag) op de isthmos van Korinthos, een zeer oude stad. Hiertoe was een straatweg (diolkos) onder leiding van Periander aangelegd, die transport van kleine schepen over de landtong mogelijk maakte. De lading van grotere schepen werd over een afstand van acht kilometer over land vervoerd, omdat een echt kanaal ontbrak. Hieraan werd goed verdiend door het door Phoinikiërs gestichte Korinthos. In de steden waren er aparte gildenwijken.
Godsdienst
Kenmerkend voor Griekenland in die tijd was dat geen profeten en priesters de godsdienst verkondigden, doch dichters (mythe) en filosofen. Priesters waren betrokken bij de offerdiensten, deze leefden van het altaar. Een deel van de offergaven, zoals brood, koeken en wijn, kwam de priesters toe. Als tegenprestatie leverden de priesters het hout, de olie en de honing benodigd voor het offer. Deze kosten werden door de offeraar later aan hen terug betaald. Eerst veel later na 500 v.Chr. zouden door de toename van de welvaart stenen tempels gebouwd (verering van de goden binnenshuis) worden. Geschillen werden in Griekenland beslecht door rondreizende commissies van rechters (chrematistai), net als in Egypte waar inheemse rechters (laokritai) daarmee belast waren. Er werd ook familierechtspraak uitgeoefend. De schuldige werd hierbij aan de goden overgeleverd door hem of haar in zee te gooien.
De duistere eeuwen
De zonen van Pelops, Amythaon, Pelias en Nèleus verlieten de streek Elis om naar de Peloponnèsos te gaan. Persephonè was een drievoudige godin: Hekate (maan), Dèmètèr (aarde) en Persephonè (onderwereld). Er was voor haar evenals Hadès geen plaats op de Olympos, doordat ze besmet waren door hun contact met de doden. Van de periode 1200-800 v.Chr. is weinig bekend. Een en ander is bijna zeker te wijten aan de grote verplaatsingen van talloze volkeren omstreeks 1200 v.Chr., welk proces herhaald werd zo'n honderd jaar later. Een en ander kan min of meer worden aangetoond door taalvergelijking, waarbij voldoende woorden met eenzelfde stam leenwoorden uitsluiten en het idee van volksverhuizingen kunnen rechtvaardigen. Desbetreffende periode kenmerkte zich door klimaatveranderingen en regelmatig optredende aardbevingen.
Enige willekeurige Griekse begrippen
aia=land, aretè=deugd, chairein=verheugen, choros=dans, da= aarde, dèmos=volk, dikè=gerechtigheid, dôra=geven/giften, hubris=overmoed, mathein=leren, nous=geest, oikos=huis, onaxs=heer, patrein=ervaren, poleis=stadstaten, semele=aarde, telos=vervolmaking, thethe=grootmoeder.
Lees verder