Hypericum, geschiedenis en etymologie
Hedendaags is de inheemse plant sint janskruid beroemd en berucht als medicijn tegen de moderne kwaal depressie. Geconcentreerde extracten worden zowel in de officiële als in de alternatieve geneeskunde voorgeschreven als antidepressivum. Thee en olie uit deze plant zijn al meer dan 2000 jaar in gebruik als geneeskrachtige plant. Wat geschiedenis en etymologie van deze Hypericum perforatum.
Etymologie van Hypericum
De naam Hypericum is eeuwenoud en heeft verschillende etymologische verklaringen. Euryphon (een Grieks dokter en fysicus, 288 v.C.) vermelde als eerste ‘Ypericon’ ; ook Plinius de oudere vermelde ‘Hyperikon chamaepitis’ alsook ‘Hypericon corion’.
Een vaak gegeven uitleg voor de herkomst van het woord hypericum is, dat het zou zijn afgeleid van de Griekse woorden ‘hyper’, boven en ‘ereike’ verwijzend naar de geslachtsnaam erica, heidekruid ; toch is het waarschijnlijker dat het is afgeleid van de eveneens Griekse woorden ‘hyper’ en ‘eikon’: boven elke voorstelling, duidend op een icoon, een ongewenste verschijning. Deze benadering zou overeenstemmen met het aloude gebruik van de plant als bescherming tegen demonische bezetenheid en zijn magische mogelijkheden om kwade geesten te verdrijven.
Ondanks het feit dat menig auteur bevestigt dat men Hypericum vroeger omschreef als ‘Fuga Daemonum’ (duivelse zweep) en dat het werd gebruikt om demonen te verdrijven, vind je daar in de oude literatuur weinig van terug. Noch de Grieken noch de Romeinen vermeldden een dergelijk gebruik van de plant . Linnaeus (1707-1778), die het geslacht beschreef, dacht ook dat Hypericum is afgeleid van ‘yper’ (opper) en ‘eikon’ (verschijning).
De soortnaam, het Latijnse ‘ perforatum’ doorboord, verwijst naar het geperforeerd uitzicht, naar de heel kleine donkere, doorzichtige puntjes waarmee de bloesems en bladeren bedekt zijn. Het gaat hier echter niet om perforaties (zoals men vroeger dacht), maar om kleine kliertjes die de rode, geneeskrachtige kleurstof hypericine bevatten.
Etymologie van het woord sint janskruid
De volksnaam Sint Janskruid heeft het kruid waarschijnlijk te danken aan de heilige Johannes De Doper en ook hier botsen we op verschillende hypothesen en talloze legenden. Oude volksopvattingen brachten het balsemachtige bloedrode sap in verband met het bloed en de wonden van de Verlosser. Een legende vertelt : ’Toen de geliefde leerling Johannes, doodongelukkig onder het kruis van de Heer stond, plukte hij zorgvuldig de plantjes die met ‘s Heren bloed bedrupt waren, om ze als dierbaar aandenken na de dood des Heren te schenken aan vrome gelovigen’.
Een andere verklaring is dat de plant op de feestdag van Sint Jan begint te bloeien (24 juni) dan vlochten de meisjes er kroontjes van en wie bij het Sint Jansvuur danste moest een krans van Sint Jansbloemen dragen. In de nacht van ‘ St. John’s Day’ werden ook takjes in het water gegooid en jonge meisjes konden uit het opbloeien van de verwelkte bloempjes opmaken hoe het volgende jaar met hun verloofde zou verlopen. In Engeland werd de eerste associatie gemaakt tussen Hypericum en Sint Jan, in een Keltische legende van de zesde eeuw wordt verteld dat de missionaris Columba altijd een kroon droeg van Sint Janskruid uit verering voor Johannes De Doper.
Geschiedenis van Hypericum
Dioscorides, de belangrijkste herborist uit de Griekse Oudheid, vermelde vier soorten Hypericum : H. uperikon, H. askuron, H. androsaimon en H. kori. Planten die hij aanbeveelde bij ischias ‘als gedronken met 2 heim honingwater’. Hij stelde ook dat het kolerieke ontlastingen verdreef indien het ononderbroken werd gebruikt totdat de genezing volledig was. Ingesmeerd meende hij dat het goed was tegen brandwonden. Hypericum crispum en Hypericum barbatum, schreef hij verder, hebben een diuretische werking en bevorderen de menstruatie. De zaden gedronken gedurende 40 dagen verdrijven langdurige koortsen (waarschijnlijk malaria).
Theophrastus (opvolger van Aristoteles) adviseerde de Griekse soort H. lanuginosum aan voor uitwendig gebruik, terwijl Plinius zei dat het moest ingenomen worden in wijn tegen beten van giftige reptielen, alsook bij graveel (nier- of blaassteen), bloedspouwen en ischias. In het humoraal systeem van de geneeskunde beschouwde Galenus (131-201n.C.) Hypericum als ‘warm en droog’.
Het zijn de herboristen uit de 16de en 17de eeuw die de magische krachten van Hypericum naar voren brachten., Paracelsus schreef in de vroege 16de eeuw dat het kon gebruikt worden als amulet tegen vervloekingen en spookachige verschijningen, maar hij haalde ook reeds de anti-depressieve werking ervan aan (Theiss, 1990).
Culpeper (1616-1664), die bedreven was in astrologische beschrijvingen van medicinale planten, zei dat Hypericum onder het hemelse teken van de Leeuw en de dominantie van de Zon (zonnekruid) staat. Hij melde ook dat het een opmerkelijk wondhelend kruid is, dat het verstopping opent, zwelling vermindert en goed is voor eenieder die gebeten is door enig giftig wezen, alsook voor diegenen die lijden aan ischias, de vallende ziekte of verlammingen.
Een belangrijk voksgebruik in Europa van Hypericum is het oliemaceraat dat gewaardeerd werd als de meest effectieve remedie bij schaafwonden, wonden, kneuzingen en blauwe plekken ; het werd zelfs gebruikt door chirurgen om open wonden te reinigen. Dit preparaat werd officieel vermeld in de eerste ‘Pharmacopoeia Londonensis’ (1866) als Oleum Hyperici. Andere populaire volksgebruiken waren : een afkooksel bij blaasstenen, bij verzwering van de urineleider, bij ontsteking van de nieren, bij koorts, wormen, geelzucht, reuma en jicht.
Hypericum in het verleden dus voor veel goed. Hedendaags vooral nog in gebruik bij depressie, stress en als wondgenezend middel
© 2014 - 2024 Herborist, het auteursrecht van dit artikel ligt bij de infoteur. Zonder toestemming is vermenigvuldiging verboden. Per 2021 gaat InfoNu verder als archief, artikelen worden nog maar beperkt geactualiseerd.
Gerelateerde artikelen
Bronnen en referenties
- Eindwerk
- https://sites.google.com/site/kruidwis/kruiden-a/hypericum-perforatum
- Zauberpflanzen und Amulette, Dr. E. M. Kronfeld, Wien 1898,