Egypte in vroeg-dynastieke en prehistorische tijden
De laatste langdurige regenperiode eindigde circa 5500 jaar geleden. De geleidelijke uitdroging die daarmede gepaard ging, waardoor woestijnen ontstonden dwong de mensen tot nieuwe bewateringstechnieken. Akkerbouw en veeteelt vormde de opmaat naar het ontstaan van grotere nederzettingen. Vlas werd in deze periode intensief verbouwd omdat de kleding in het oude Egypte uitsluitend gemaakt werd van vlasvezels. Onder en later in de piramide bevond zich het graf van de koning, daarbij liepen er onderaardse gangen naar de Nijl. Aan de achterzijde van de tempel werd vaak een tegentempel (nis) gebouwd voor het gewone volk. Hathor werd in Waset (Thèbai) vereerd als dodengodin. De aardgoden waren Geb, Tatenen en Aker. De Godin Ma'at typeert de wijze waarop Egyptenaren denken en heeft dan ook buiten Egypte geen tegenhanger.
Algemeen
Moerassige kustgebieden ontstonden waar de Nijl (Iteroe) slib aanvoerde en waar de zee niet te diep was. Op meerdere plaatsen schoof derhalve de kustlijn in de loop der tijd kilometers ver zeewaarts. Al spoedig na 3500 v.Chr. traden in een kort tijdbestek op een abrupte en onverklaarbare wijze op meerdere gebieden enorme verbeteringen op. Een en ander gold voor perfecte hiërogliefen en ook op het vlak van astronomie, architectuur, wiskunde werden geweldige stappen gezet. De oudste Egyptische geschriften maken gewag van Thoth (Tehuti) de maangod, die uit het westen was gekomen om beschaving en wetenschap naar de Nijldelta te brengen. Een en ander zou ook kunnen duiden op de volgelingen van Horus, die in 5331 v.Chr. gedwongen door een drastische wijziging van het klimaat uit het noordwesten van Afrika emigreerden naar de omgeving van Memphis. Na een regering van 1790 jaar in Memphis door 30 halfgoden leverden deze emigranten 25 jaar strijd met de volgelingen van Seth, die uiteindelijk door Horus en zijn volgelingen werd gewonnen.
De oude Moedergodinnen
De Godin Moet, de van oorsprong giergodin (Nechbet en Elkab), was de gemalin van Amon en werd vanaf de 18de dynastie bezien als Moeder. Het is in dit verband opmerkelijk dat er in de Egyptische taal geen apart woord voor koningin bestaat, ook niet in het oude Rijk. Een en ander vooral omdat in de neolitische, agrarische economie de grote Godin werd vereerd met alle daarbij behorende riten. De Moedergodinnen in Egypte Moet, Hathor, Isis en Satet, waarbij het achtervoegsel et staat voor vrouwelijk, waren veelal aan een stad/streek gebonden. Ook een scheppergod Ptah van Memphis (Auch Tawi) was daar een exponent van. Deze God werd in verband gebracht met Sokaris (valk) en Sechmet (leeuw). Deze Sechmet (sekhem=macht) was de wreedste van alle goden van het oude Egypte en werd derhalve in het rood gekleed en met de kop van een leeuwin afgebeeld. Tevens was ze de dochter van de zonnegod Ra en zuster en echtgenote van Ptah. De geboortegodinnen Thoëris, Bes en Heket daarentegen waren niet plaatsgebonden. Horus was een oude God in valkengedaante en werd beschouwd als de beschermer van de koning. Ook zijn vrouw en zuster Hathor (Hwt Hor) = huis van Horus had als symbool de valk.
Hathor: godin van onder meer de onderwereld
De cultus van Hathor werd gelijkgesteld aan die van Isis van latere tijd. De voorloopster van Hathor was UaZit. Hathor (huis van de horens) was zeer belangrijk en onder meer godin van de onderwereld en heerseres over de hemel. Ook was ze de gevleugelde koe en reeds in 2700 v.Chr. als zodanig afgebeeld. Soms werd ze ook afgebeeld met twee gezichten (voor- en terugkijken) Ze werd allengs bevrucht door de stiergod, de koning. Hathor gold ook als beschermvrouw van de Sinaï en bazin van de Turken. Sati had dezelfde attributen als Hathor en symboliseert het moederschap.
Ahemait was een godin van de onderwereld in de gedaante van een deel leeuw en krokodil. In Egypte ging men over van acht goden naar 12 en Heracles was een oude Egyptische God. De Apis stier was de belichaming van de God Apis, die geassocieerd werd met vruchtbaarheid en later verweven met de God Ptah (ka= stier). In Chmoen was het belangrijkste cultuscentrum van Thoth, met het ibishoofd gehuisvest.
Godendom
De tempels in Egypte werden naar bepaalde hemelstreken gericht al naar gelang welke god werd vereerd en sfinxen bewaakten het eeuwige leven van de god in de tempel. De betekenis van een sfinx (Hor-em-Akhet) met het lichaam van een leeuw zou kunnen duiden op het hemelse tijdperk van de Leeuw 10960-8800 v.Chr., waarin de grote zondvloed zou hebben plaatsgevonden. De opkomst van de ster Sirius (Sothis) aan de horizon (Achet) om de 365 1/4 dag geeft het begin aan van de jaarlijkse overstroming van de Nijl. Sirius stond ook bekend als Sept, terwijl de oude naam voor Orion Sah was.Het cijfer 7 is verbonden met zefech, wat zeven betekent en lijkt sterk op het woord sefech (het kwaad verdrijven). Bij de verering van Ptah in Memphis domineert het getal 9.
De volgende steden vereerden hun eigen god, in Abydos (Osiris), Philae (Isis), Edfu (Horus), Elefantine (Chnoem), Sais (Neith), Tanis en Ombos (Seth), Thèbai (Amon/Thoth), Memphis (Ptah/Sekhmet), Heliopolis (Ra), Dendera (Hathor) en Buto (Edjo) en in een latere fase Horus. Vanaf het begin van de Egyptische geschiedenis was de hogepriester van Ptah één der belangrijkste mannen in het rijk. Dit ambt bleef veelal in één familie omdat deze functie erfelijk was. Het gewone priesterschap telde vijf kasten en was niet erfelijk. De tempel van Seti I in Abydos is beroemd vanwege de koningslijst die is afgebeeld op één van de muren. De heersers uit de Amarna-periode Achnaton, Smenchkare en Toetanchamon staan niet op deze lijst, omdat die als ketters beschouwd werden. De naam Seti betekent zaadlozing en verwijst naar vernieuwing en wedergeboorte.
De vroeg-dynastieke tijd
Amoen (de verborgene) met als symbool de ram was lid van de acht Goden van de schepping (Ogdoade). Verdere leden waren zijn vrouw Amaoenet (lucht), Noen en Naoenet (oerwateren) Kek en Keket (duisternis) en Heh en Hehet (eeuwigheid). De archaische naam voor Hermopolis (Hermès) was Khemmoe (achtstad). Heliopolis was één der oudste en heiligste steden van het oude Egypte en een centrum van de Ra-cultus. De grote Enneade van deze stad bestond uit de negen hoogste Goden: Atoem, Sjoe, Tefnoet, Geb, Noet, Osiris, Isis, Seth en Nefthys, net als bij de Azteken en de Maya's in Zuid-Amerika. Beneden Egypte had als pre-dynastieke koninkrijk Pe (Boeto) als hoofdstad terwijl in Opper Egypte de hoofdstad was Nekheb. Hiërogliefen dienden als klanktekens en de oud-Egyptische kalender werd afgesteld op Heliopolis (On) met als startpunt 4241 v.Chr. De namen van de maanden in Egypte zijn achtereenvolgens: Thot, Phaopi, Athyr, Choiak, Tybi, Mechir, Phamenoth, Pharmuti, Pachon, Payni, Epippi, en Mesori.
De oudste (koninklijke) titel vóór die van de eerste dynastie was die van Horus, de valkgod. De eerste twee Egyptische dynastieën brachten in de relatief korte tijd van twee honderd jaar de grootse Egyptische beschaving tot stand. Deze begon met de vereniging van Boven-Egypte en Neder-Egypte, waarbij de grote vraag is welke koning dit voor elkaar bracht.
Economie & huisvesting in vroeg-dynastiek Egypte
Reeds ten tijde van de eerste steden werd aan de goden de eerstgeborenen van mensen en vee geofferd. De vorsten, die veelal bijvrouwen hadden afkomstig van hun naaste familie, woonden in paleizen opgetrokken van gebakken steen en hout, waarbij ook de adel zich niet onbetuigd liet. Van deze optrekjes is nu weinig of niets meer overgebleven.
Vanaf de prehistorie had Egypte immigranten verwelkomd, echter met die restrictie dat ze zich naadloos dienden aan te passen aan de Egyptische cultuur. De akkerbouw was er verantwoordelijk voor dat tot voorraadplanning kon worden overgegaan, waarbij graan als ruilmiddel fungeerde, werd de basis gelegd voor het kunnen ontstaan van grotere nederzettingen. Leemklompen en riet werden gebruikt om hutten te bouwen, waarbij deze bepleisterd werden met een mortel afkomstig van het slib van de Nijl, waaraan men een behoorlijk percentage aan organische bestanddelen toevoegde.
Voor vaatwerk gebruikte de Egyptenaren het vrij makkelijk bewerkbare albast, wat in wezen calciet is. Koperen voorwerpen werden vanaf 3900 v.Chr. gebruikt, waarbij het malachiet als grondstof voor koper werd geïmporteerd uit de Sinaï. Sedert het vierde millennium v.Chr. werd de ezel ingezet als lastdier, welke taak omstreeks 1500 v.Chr. werd overgenomen door de gedomesticeerde kameel. Kinderen bleven totdat ze vier jaar waren onder toezicht van de moeder in de harem, waarna ze lessen dienden te volgen.
Prehistorie
De ontwikkeling van irrigatiestelsels omtrent 3300 v.Chr. geschiedde wellicht met hulp van de Sumeriërs. Als bewijs van hun aanwezigheid moge gelden, dat veel Mesopotamische vaatwerk en zegels uit die periode in Egypte opgedolven werd. Een en ander leidde ertoe dat de banden tussen de gemeenschappen in Opper- en Neder-Egypte werden versterkt. Er ontstonden twee confederaties, met Negada als machtscentrum in het zuiden en Behdet als hoofdstad van de Delta. Seth en de witte kroon stonden voor Opper-Egypte en Horus en de rode kroon voor de Delta. In een latere fase werden deze hoofdsteden verplaatst naar respectievelijk Hierakonpolis en Boeto. Een machtsstrijd tussen beide gemeenschappen leidde uiteindelijk tot een vereniging onder de mythische koning Menes. Het zou ook zo maar de heerser over Opper-Egypte Schorpioen of Narmer geweest kunnen zijn. Narmer (3094-3032 v.Chr.) is in ieder geval afgebeeld met een witte en rode kroon, waarbij de witte kroon (hedjet) staat voor het zuidelijk deel van Egypte en de rode kroon (desjret) voor de Nijldelta. Ook werd de naam Narmer teruggevonden door de vermelding op potscherven en dergelijke.
De dodencultus
De hondsgod Osiris-Chentiamentioe (eerste der westerlingen) was de God van de onderwereld en smolt later ineen tot Osiris. De zonen van Horus, Amset, Hapi, Doeamoetef en Kebehsenoef waren de dodengeesten. Hun namen vertegenwoordigen behalve de vier windstreken: zuiden, noorden, oosten en westen, ook de lever, longen, maag en darmen. Oorspronkelijk was Ionoe (Heliopolis/On) het centrum van de erediensten voor Osiris, maar later verplaatste de cultus zich naar de steden Djedoe (Boesiris) in de Delta en naar het zuidelijker gelegen Abdjoe (Abydos). Net als Osiris was de God Ra (Mnevis) met zijn ramskop in eerste instantie een lagere godheid uit de Delta, die vanaf de vijfde dynastie uitgroeide tot een belangrijke God en wel 74 verschijningsvormen had, waaronder die van een kat. Ook Amoen was in eerste instantie een obscure lokale God van Thèbai.
Festiviteiten rondom de uitvaart van koningen
De latere eerste (heilige) koningen werden na 30 jaar ingevolge het Sed-festival, wat staat voor verjonging en vernieuwing, fysiek geofferd. Het Sed (Hed) feest werd onmiddellijk na afloop van de overstroming gevierd en kenmerkte de aanvang van een nieuw tijdperk. In een latere fase werd in plaats van de koning een vervanger aangewezen, die vervolgens gemeenschap had met een priesteres om de vruchtbaarheid van de aarde te waarborgen.
De gestorvene kreeg amuletten en scarabeeën mee, waaraan sedert het Midden-Rijk kleine beeldjes (oesjebti's) van faïence of hout werden toegevoegd en teksten werden aangebracht op de binnenste grafmuren. Tot aan de tijd van Djoser van de derde dynastie werden de aanzienlijken begraven in lage mastaba's. De gestorvene uit de lagere stand werd in een biezen mand gewikkeld naar het westen buiten het dorp gebracht. Aldaar werd het lichaam in hurkhouding in een kuil in het zand neergelegd onder een paar rotsblokken, of in een natuurlijke grot geplaatst. De graven in de steden Abydos (koningsgraven) en Saqqara (graven van edelen) zijn niet voorzien van teksten, wat identificatie bemoeilijkt.
De begrippen Ka, Ba en Ach
In alle literatuur over de doden ontmoet men deze drie begrippen. Ka is de ordende levenskracht, die de mens blijven doordringen. Ba is de ziel (persoonlijkheid) die zich na de dood uit het lichaam losmaakt en in principe naar de hemel vliegt, een en ander kan echter ook blijven rondzwerven. Tevens kon de Ba naar de onderwereld reizen om zich met de Ka (lichaam) van de dode te verenigen tot de Ach (AKH), dat in het hiernamaals het equivalent van het lichaam was. Ach is de onsterfelijke kracht die mensen en Goden omstraalt. Het verwijst echter ook naar geestverschijnselen et cetera uit het gebied tussen God en mens in.
Mummificatie en bijzetting
Deze behandeling was slechts weg gelegd voor de welgestelde Egyptenaren. De gewoonte het lichaam te conserveren gaat terug tot omstreeks 3400 v.Chr. Duizenden jaren lang profiteerde de Egyptische geneeskunde van de praktische ervaring van de balsemers. Die schreven namelijk alles op met betrekking tot typische ziekten en ook de ligging van de ingewanden werd daarbij niet vergeten. Op vernuftig gemaakte tafels werd het lijk op twee blokken hout gelegd, waardoor diegene die balsemde en zwachtelde zich vrijelijk om het lichaam konden bewegen. Allereerst werd de hersenpan geledigd, waarna ook de ingewanden op het hart en de nieren na, uit het lichaam werden gehaald. Het hart daarentegen liet men in de borstkas hangen omdat men dacht dat het hart noodzakelijk was om te kunnen voortbestaan in het hiernamaals. Alle verwijderde ingewanden werden in speciale kruiken (urnen) bewaard. In een later tijdperk werden de ingewanden soms weer in het lichaam ingebracht.
Na het zuiveren en vullen van het lichaam werden de holle gedeelten met in hars en aardpek gedrenkte linnen lappen gevuld. Vervolgens werden de insneden gedicht en/of met hars en was gesloten, een en ander gold ook voor de ogen, neus, oren en mond. Daarna werd alle vocht uit de huid en botten van het lijk verwijderd, waartoe men het lijk gedurende 70 dagen pekelde door het lijk in droog natrium zout in een rechtopstaande kruik te plaatsen. Tenslotte werd het hele lichaam nadat alle vocht aan het huidweefsel was onttrokken in natronloog gewassen, gezalfd met geparfumeerde oliën en werden de handen en vingers gekleurd met rode henna. De lichaamsvorm werd nogmaals gecorrigeerd, nu met linnen lappen of zaagmeel. Vervolgens werd het lichaam met honderden meters linnen stroken ingezwachteld. Na 70 dagen namen de rouwplechtigheden een aanvang, waarbij zangeressen en muzikanten doodsliederen ten gehore brachten. Waarna het lijk in de mastaba werd geplaatst.
Ter aarde bestelling in de proto-historische
Sommige koningen uit deze proto-historische Thinietische tijd hebben een (eenvoudig) graf in Abydos, uit welk feit geconcludeerd wordt dat hun hoofdstad gelegen was in deze regio met name in de nabije stad This. Allengs veranderden de graven echter in ruime uitgestrekte complexen met nissen (mastaba's) die ruimte boden aan de meegegeven voorwerpen. Onlangs en wel in oktober 1991 werd een vloot van twaalf boten gevonden in Abydos. Deze boten waren 30 meter lang en voorzien van tichelstenen bouwsels die de bovenbouw beschermde en daarbij iets boven het woestijnland uitstaken.
De vorsten van de eerste dynastie
Koningin Neith-hotep regeerde aanvankelijk alleen over Neder-Egypte, waarna zij om de macht te behouden noodgedwongen Narmer koning/veldheer van Opper Egypte huwde. Deze Narmer, met een regeringstijd van 30-62 jaar, werd opgevolgd door de stichter van de eerste dynastie koning Hor-Aha (mogelijk ook Menes genoemd), waarbij de nebti-naam Mena stichter betekent. Hor-Aha die 32 jaar regeerde verplaatste de hoofdstad van Abydos naar de ten zuiden van de Nijldelta gelegen stad Memphis. Hij liet om deze stad een met kalkslib bepleisterde muur aanbrengen, waaraan Memphis (de witte muur) zijn naam ontleend. Er bestond in Memphis de zeer oude stierencultus (Apis), de verschijningsvorm van Osiris, die derhalve niets met Ptah te maken had.
Hor-Aha werd omstreeks 3000 v.Chr. opgevolgd door Athotis en Djer, die respectievelijk 1 en 47 jaar geregeerd zouden hebben. Rondom het graf van Djer in Abydos werden meer dan driehonderd bijgraven van dienaren gevonden. Deze werd (mogelijk) tijdelijk opgevolgd door zijn vrouw (Meretneith), die op haar beurt werd opgevolgd door Djet (13 jaar regering) en Den (Oedimoe) met een mogelijke regeringsperiode van 47 jaar. Tenslotte regeerde in de eerste dynastie nog Anedjib, 6-12 jaar en Semerchet met een regeringsperiode volgens Manetho van 18 jaar en volgens de steen van Palermo 9 jaar.
Tijdens de eerste dynastie werden het schrift, de schilderingen en de architectuur verfijnder en groeiden de koninklijke tombes bij Saqqarra en Abydos uit tot complete mastaba's. Dat waren rechthoekige aarden heuvels, afgedekt met tegels of stenen, waarbij een schacht leidde naar de ondergrondse grafkamer. In de directe omgeving van deze mastaba's bevinden zich de graven van geofferde dienaren, die hun meesters in het hiernamaals moesten dienen. Uit het merg van de papyrusplant werd papyrus gewonnen ten behoeve van het schrijfmateriaal en er werd een decimaal stelsel ontwikkeld. De laatste koning van de eerste dynastie was op grond van de kruikzegels Qaä, waarbij deze naam ook werd aangetroffen op twee gehavende stèles, waarop diens Horusnaam op een serech vermeld stond. Hij regeerde mogelijk 25 jaar van 2878-2853 v.Chr.
Regeringsperiode van de tweede dynastie 2828-2686 v.Chr
Het is zeer wel mogelijk dat genoemde regeringsjaren met 25 jaar dienen te worden opgehoogd.
Heersers | Regeringsperiode |
Hetepsechemoey | 2828 - 2800 v.Chr. |
Nebra | 2800 - 2785 v.Chr. |
Ninetjer | 2785- 2742 v.Chr. |
Weneg | 2742 - 2735 v.Chr. |
Seth-Peribsen | 2735 - 2724 v.Chr. |
Neferkare | 2724 - 2719 v.Chr. |
Neferkasokar | 2719 - 2711 v.Chr. |
Hoedjefa | 2711 - 2709 v.Chr. |
Chasechemoey | 2709 - 2686 v.Chr. |
De tweede dynastie werd gekenmerkt door twisten tussen Opper Egypte en Beneden Egypte. Eerst onder Chasechemoey brak een periode van rust aan, die zijn vervolg zou vinden in de hogere beschaving van de derde dynastie.
Lees verder