Het ontstaan van de dienstplicht

Om er zeker van te zijn dat alle mannen van negentien jaar zich inderdaad in lieten schrijven, ging een deurwaarder langs de huizen om het hun persoonlijk aan te zeggen. Dat was tegelijk een gelegenheid om de gemeentelijke administratie op orde te brengen. Op verschillende adressen bleek namelijk dat de aspirant-militair niet meer in leven was. De ouders werden op deze wijze opnieuw geconfronteerd met het verlies van hun kind. De deurwaarder liet hen een verklaring ondertekenen, waaruit bleek dat hun zoon overleden was. De meeste ouders konden niet schrijven en zetten een kruisje.
Militieregisters
De gegevens van de lotelingen werden opgeschreven in de militieregisters. Het ging daarbij naast hun naam, woonplaats en geboortedatum in eerste instantie om hun beroep, de namen en het beroep van hun ouders of voogd en hun lengte. In de eerste jaren na de invoering van de dienstplicht werden ook de levensomstandigheden vermeld.In 1823 werd een zogeheten signalement opgenomen in het militieregister, een korte beschrijving van het uiterlijk. Daar kon de kleur van de haren en ogen en de vorm van het hoofd ingevuld worden. Tegenwoordig zou op die plaats een pasfoto geplakt worden. Onderaan het signalement konden ‘merkbare teekenen’ opgeschreven worden, zoals blindheid aan één oog, scheel zien en ‘sproeten op het aangezicht’. Zo’n teken kon reden zijn voor algehele vrijstelling.
Loting
Nadat iedereen zich ingeschreven had, vond er loting plaats. Elke provincie was daarvoor ingedeeld in militiedistricten van ongeveer 100.000 inwoners. Elk district was verdeeld in tien kantons. Het loten vond plaats in aanwezigheid van de loteling. De loting moest dus vrij nemen van zijn werk en naar de plaats gaan waar de loting plaatsvond. Dat kon een gemeentehuis zijn, maar ook bijvoorbeeld een kerk. Wie een laag nummer trok, moest in dienst.Vrijstelling
Na de loting boog de militieraad zich over de verzoeken tot vrijstelling. Er waren verschillende redenen om vrijstelling te geven. De meest voorkomende reden was dat de loteling te klein was. Wie in dienst ging, moest 1.55 m zijn en veel mannen waren kleiner*. Zij kregen vrijstelling voor één jaar in de hoop dat ze nog wat zouden groeien. Wie getrouwd was, werd ook een jaar vrijgesteld en ook degene die kostwinner was. Vrijstelling kon gegeven worden tot maximaal zeven jaar.* Ter vergelijking: de gemiddelde leeftijd van mannen van 19 jaar is nu 183.2 cm.
Definitieve vrijstelling kregen predikanten, mannen die na herhaalde metingen de vereiste lengte nog niet hadden bereikt, een lichamelijk gebrek hadden, zoals een bochel, aan een ziekte leden of een oudere broer in dienst hadden. Ook mannen die kostwinner waren of waarvan de vader heel oud was, konden definitief vrijgesteld worden. Zo werd in Veenendaal in 1812 een man vrijgesteld, omdat hij de zoon was van een ‘grijsaard van 71 jaar’. Van een gezin met een even aantal zoons moest de helft in dienst; bij een oneven aantal was dat de kleinste helft.