Spaanse economie onder Franco
Na de Spaanse burgeroorlog werd Francisco Franco, van 1939 tot 1975, de leider van Spanje. De Spaanse economie werd een autarkische (zelfvoorzienende) economie. In het begin van het regime van Franco was er nog een crisis, maar later herstelde Spanje zich. De economische welvaart van Spanje van 1959 tot 1974 werd het 'Spaanse wonder' genoemd.
Crisis
De ontwikkeling van de economie in de jaren veertig, na de Spaanse burgeroorlog (Francisco Franco werd dictator van Spanje), was negatief. Er was crisis, net zoals in de rest van de Europese landen na de Tweede Wereldoorlog. De Spaanse crisis was echter nog erger en duurde langer dan de crisis in de andere landen. Dit kwam door de Spaanse burgeroorlog:
- Er waren zware materiële verliezen. Er was een uitputting van de goud- en deviezenreserves. Hierdoor daalde de landbouwproductie met 20% en de industriële productie met 30%. Er was slijtage van de infrastructuur, met name de spoorwegen.
- Spanje verloor ongeveer 1 tot 1,5 procent van de bevolking door de burgeroorlog. Dit is vergelijkbaar met Frankrijk en Italië door de Tweede Wereldoorlog.
Er was tijdens de crisis in Spanje een flinke daling van de productie en consumptie. In het dagelijks leven van de Spanjaarden kwamen honger, ziekte en weinig energie veel voor. Ook was het in sommige jaren zo dat het bevolkingsaantal daalde in plaats van steeg.
De Spaanse economie van autarkie (gesloten economie) zorgde ervoor dat het land eigenlijk geïsoleerd raakte van de andere landen. Er was een hoge inflatie en economische structurering lukte niet. Het bruto binnenlands product was slechts 40 procent van het bruto binnenlands product van West-Europese landen.
Regeling van autarkie
De autarkie werd door de Spaanse regering op de volgende manieren geregeld:
- Sterke controle over de industrie. De Spaanse regering ondersteunde de industriële bedrijven die gericht waren op de productie voor het binnenland en niet voor de export.
- De tarieven voor buitenlandse producten werden verhoogd. Er was daarnaast een sterke controle over de wisselkoers van de Spaanse peseta (de Spaanse munt in die tijd). Ook moest men over strenge licenties beschikken om handel te drijven.
- Er werd een Nationaal Instituut voor de Industrie opgericht. Dit was gericht op het opstarten van industriële bedrijven die gericht waren op de autarkie. Dit instituut bestond tot 1995 en heeft ervoor gezorgd dat er zo’n 50 bedrijven zijn opgericht.
Plan van stabilisatie
In 1959 kwam er een plan van stabilisatie voor de Spaanse economie. Dit hield in dat de economie meer geliberaliseerd werd en er streng werd toegezien op de economie:
- De peseta werd beter inwisselbaar voor buitenlandse munten
- Inflatie verlagen door lagere salarissen en leningen bij banken.
- Aanmoedigen van buitenlandse investeringen
- Vermindering van overheidsuitgaven
Economische groei
De jaren zestig staan bekend als de jaren waarin de Spaanse economie een sterke groei meemaakte. Belangrijk was dat Spanje zich in 1959 aansloot bij het Internationaal Monetair Fonds en in 1961 bij de Organisatie voor Economische samenwerking en ontwikkeling en zich hiermee minder richtte op de autarkie.
De belangrijkste factoren voor de economische welvaart waren:
- Het toerisme (eind jaren zestig meer dan 20 miljoen bezoekers per jaar).
- Toename van buitenlandse investeringen. De meeste investeringen kwamen uit de Verenigde Staten, gevolgd door Zwitserland, Duitsland en Frankrijk. Er werd ook veel geïnvesteerd in de overheidsbedrijven, zoals autofabrikant Seat en schipmaker Empresa Nacional Bazan. De nationale bedrijven zorgden voor de meeste welvaart, omdat buitenlandse bedrijven nog steeds beperkt werden door hoge tarieven in Spanje. Ondanks dat er liberalisatie was, bleven deze bedrijven onder controle van de staat.
- Europese groei. In de zeven belangrijkste industriële landen van Europa groeide de economie jaarlijks met gemiddeld 4,8 procent. Zo was er voor Spanje ook meer export en kwamen er meer buitenlandse investeringen.
- Door de emigratie van een miljoen Spanjaarden naar andere Europese landen op zoek naar werk, daalde de werkloosheid in Spanje.
Het Spaanse wonder
Er kwamen veel nieuwe industriële gebieden, zoals in de omgeving van Madrid. De economische welvaart van Spanje werd het ‘’Spaanse wonder’’ genoemd. Na Japan groeide de Spaanse economie tussen 1959 en 1974 het sterkst van de hele wereld.
De aantekening moet echter gemaakt worden dat het bruto binnenlands product van Spanje slechts 40 procent was van dat van de andere Europese landen in 1959. Hierdoor kon er sneller een procentueel hoge economische groei ontstaan.
Oliecrisis
In de laatste jaren van het regime van Franco, 1973-1974, steeg de prijs van olie sterk. Dit was catastrofaal voor Spanje, want dat produceerde zelf weinig energie en moest het hebben van de import van olie. De oliecrisis zorgde voor het einde van de economische groei die was ingezet in de jaren zestig. Na de dood van Franco in 1975, hadden de politici moeite om goed met de oliecrisis om te gaan. In Spanje was er veel werkloosheid en een hoge inflatie. Het inflatiepercentage steeg naar 20 procent per jaar. De gemiddelde inflatie in Europa lag rond de 12 procent per jaar. Bij de eerste democratische verkiezingen in 1977 was de nationale schuld van Spanje 12 miljard dollar.
Lees verder