Distributie tijdens de Tweede Wereldoorlog
Met uitzondering van de Hongerwinter was er tijdens de bezetting niet echt sprake van hongersnood. Dat heeft aan de ene kant te maken met de inspanningen van de Nederlandse huisvrouwen om ondanks de tekorten toch een goede maaltijd klaar te maken en anderzijds heeft het distributiesysteem er in hoge mate toe bijgedragen, omdat daardoor de beschikbare hoeveelheid voedsel eerlijk werd verdeeld.
Suiker op de bon
Het distribueren van voedsel begon al op 11 oktober 1939 toen de suiker op de bon kwam. Niet dat er gebrek aan suiker was, maar de regering wilde vast proefdraaien met het systeem dat de landbouwdeskundige ir. Louwes in 1938 had ontworpen. Hij had stamkaarten en bonnenkaarten ontworpen en allerlei voorschriften bedacht, compleet met kantoren, waar de voedseldistributie plaats zou vinden.
Nadat de regering naar Londen was gevlucht, gaf ir. Louwes als directeur-generaal op het ministerie van Landbouw leiding aan de voedseldistributie. Hij werkte daar samen met de bezetter. Het door hem ontworpen distributiesysteem was behoorlijk ingewikkeld en het kostte veel tijd om erin thuis te raken.
In de rij
Eerst moesten bij het distributiekantoor bonkaarten opgehaald worden. Er waren niet alleen bonnen voor diverse artikelen, maar ook voor verschillende leeftijdsgroepen en binnen die groepen aparte bonnen voor mannen en vrouwen, jongens en meisjes.
Medewerkers hielden op een stamkaart bij wat je aan bonnen had ontvangen. In de kranten werd vervolgens bekendgemaakt welke bonnen er in een bepaalde week geldig waren. Met je bonnen en voldoende geld ging je naar de winkel, in de hoop dat het artikel op voorraad was. Voor veel winkels stonden daarom al heel vroeg in de morgen, soms al om vier uur, mensen die hoopten een bepaald artikel te bemachtigen. Was je te laat dan was je in elk geval je bonnen kwijt.
Goed opletten
Huisvrouwen moesten goed opletten, anders zat ze soms een tijdlang zonder bepaalde artikelen. Zo moesten zij hun bonnen voor boter en melk een week eerder inleveren. Wie dat vergat, riskeerde dat hij een tijdlang zonder zat. Dat overkwam een huisvrouw uit Amsterdam die in haar dagboek schreef:
‘…..ik (had) geen courant…. gelezen dus toen ik met bon 7 om boter kwam kreeg ik niets… en alsof dat nog niet erg genoeg was had ik bon 5, die ze eerst overgeslagen hadden, weggedaan, en dus kon ik ook voor de volgende periode geen boterbonnen inleveren’
Het gezin had daardoor ruim drie weken geen boter.
Zwarte handel
Naarmate de tijd verstreek, kwamen er meer producten op de bon. Brood, bloem, koffie, thee en schoenen waren na de invasie de eerste artikelen die gedistribueerd werden. Daarna volgden in juli kruidenierswaren en boter. In april 1941 waren melk en aardappels aan de beurt en pas in augustus 1943 groenten en fruit. Voor winkeliers bracht het bonnensysteem veel extra werk met zich mee. Pas als zij de vellen met opgeplakte bonnen hadden ingeleverd, kregen ze nieuwe voorraden.
Naast de voedseldistributie floreerde de zwarte handel. Mensen die genoeg geld hadden, kochten etenswaren op de zwarte markt, waar fabrikanten en winkeliers, die een deel van hun voorraden buiten het distributiesysteem hadden gehouden, forse prijzen vroegen. Zo schreef een Haarlemse tiener op 1 mei 1943 in haar dagboek:
‘Moe heeft van Oom Piet een pond boter en ’n stuk spek gekocht… Het kostte over de honderd gulden, ongeveer f 20,- per pond, de boter ook’.
Jassen zonder capuchon
Naarmate de tijd verstreek, werd kleding steeds schaarser. Textiel was al vanaf augustus 1940 op de bon. Elke Nederlander kreeg een textielkaart die enkele maanden geldig was, de eerste van 5 augustus 1940 tot 1 februari 1941. Er waren verschillende soorten kaarten in omloop, apart voor mannen en vrouwen en voor jongens en meisjes. Op de kaart stonden 100 punten en aan elk artikel was een aantal punten toegekend. Een man die dringend een winterjas (65 punten) nodig had, kon zich daarnaast nog twee overhemden (13 punten per stuk) permitteren en drie paar sokken (3 punten per paar). Met de overige kleding moest hij wachten op de uitgifte van de volgende textielkaart.
Door gebrek aan grondstoffen was er steeds minder te koop. Huisvrouwen beijverden zich kleding te verstellen en te vermaken. Ze haalden truien uit en breiden nieuwe en maakten kleren van jute zakken. Het Rijksbureau voor Textiel vaardigde stofbesparende voorschriften uit voor de productie van kleding: geen plooien meer in broeken, geen capuchons en evenmin overbodige zakken
Surrogaten
Ook de voorraad zeep slonk zienderogen. Wassen werd steeds lastiger en velen probeerden zelf zeep te maken. Niet altijd was dat in alle opzichten een succes. Zo schreef Egbert van de Haar uit Glanerbrug in zijn dagboek dat zijn vader uit vet en kaliumloog en een soort zeep fabriceerde:
‘Het was goed spul in de houten Miele wasmachine. Alleen het schuimde nogal. Zo erg zelfs dat de vlokken zeepsop boven het dak van het huis uit kwamen’
Door gebrek aan grondstoffen werden verschillende artikelen, zoals koffie, tabak, zeep en brood op den duur vervangen door surrogaten. Zeep werd gemaakt uit klei en zand; vandaar de naam ‘kleizeep’. Het oorlogsbrood bestond uit meel van aardappels en peulvruchten en smaakte klef en zuur.
Tweede distributie stamkaart
In januari 1944 werd de tweede distributie stamkaart ingevoerd. Dat gaf nog even problemen, want Rauter wilde politietoezicht bij het afhalen van de nieuwe kaarten. Ir. Louwes verzette zich daar hevig tegen, want onderduikers, en dan vooral ook mensen die zich aan de Arbeitseinsatz hadden onttrokken, liepen dan kans direct gearresteerd te worden. Gelukkig gingen de plannen niet door en mochten ambtenaren de controles uitvoeren.
Hongersnood
Echte hongersnood ontstond pas tijdens de laatste oorlogsmaanden in het westen van het land. Na de spoorwegstaking kon er geen voedsel per trein meer vervoerd worden. Tot het begon te vriezen zorgden schepen voor het transport, maar daarna was de bevolking afgesneden van de toevoer van voedsel en brandstof. Tijdens deze Hongerwinter overleden 20.000 mensen.
Na de bevrijding was de distributie niet direct afgelopen. In de naoorlogse jaren kwamen echter steeds meer artikelen te koop zonder bon. Pas in 1952, toen de koffie van de bon ging, was de distributie echt voorbij.
Voordelen distributie
Door de distributie was niet alleen hongersnood voorkomen tijdens de eerste vier oorlogsjaren, maar waren de Nederlanders ook gedwongen gezonder te eten: minder suiker en vet. De productie was namelijk verschoven van vlees naar granen waardoor de bevolking per dag ongeveer 2700 calorieёn binnen kreeg in plaats van ongeveer 3000. De hoeveelheid vitamines die zij binnenkregen, nam toe. Volgens de historicus Gerard Dekker, die onderzoek heeft gedaan naar voeding in oorlogstijd, was de samenstelling van het voedselpakket vrij ideaal. Helemaal goed was de situatie uiteindelijk niet, want op den duur ontstond er een tekort aan dierlijke vetten. Daardoor raakten veel kinderen ondervoed en steeg de kindersterfte, omdat deze vetten nodig zijn voor de groei.