De rol van vrouwen in het verzet
Tijdens de Tweede Wereldoorlog namen vrouwen actief deel aan het verzet. Ze brachten bonkaarten, verzetskranten en wapens weg, verzamelden informatie over vijandelijke troepenbewegingen, namen onderduikers in huis of gaven leiding aan een verzetsgroep. Tien procent van de verzetsmensen was vrouw. De taken die zij het vaakst op zich namen, waren die van koerierster en verzorgster van onderduikers.
Kuikens wegbrengen
Koerierswerk was erg belangrijk voor het verzet. Veel grote organisaties hadden hun eigen koeriersdiensten. Vrouwen waren uitermate geschikt voor dit werk, omdat de Duitsers hen minder snel verdachten van verzetswerk dan mannen. De bezetter vond dit geen werk voor vrouwen. Vrouwen werden daarom minder vaak gecontroleerd en konden in veel gevallen ongehinderd met tassen vol verzetskranten controleposten passeren of met bonkaarten onder hun kleding een treinreis maken. Als de Duitsers hen aanhielden, moesten ze wel een verhaal klaar hebben over het doel van hun reis.
Verschillende koeriersters droegen daarom een verpleegstersuniform en zeiden dat zij op weg waren naar een zieke. Koerierster Jeanne van Kleef uit de Utrechtse plaats Neerlangbroek pakte het anders aan: zij was eigenaresse van een kuikenfokkerij en verborg geheime documenten onderin een mand met kuikens. Bij aanhouding vertelde ze dat ze op weg was naar een klant. De Duitsers geloofden haar en lieten haar ongehinderd door.
Riskant werk
Toen het moeilijker werd voor mannen om zich op straat te vertonen, moesten vrouwen er vaker op uit en brachten zij naast documenten en verzetskranten ook wapens, zendapparatuur en sabotagemateriaal weg. Hun werk moet niet onderschat worden. Onder alle weersomstandigheden en vaak langs binnenwegen moesten zij hun doel zien te bereiken. In het laatste oorlogsjaar hadden zij slechts de beschikking over een gammele fiets, leden ook zij honger en waren waterdichte jassen en goede laarzen niet meer voorhanden.
Omdat op de adressen waar de vrouwen overnachtten, vaak nauwelijks brandstof meer was, hadden zij geen gelegenheid hun kleding te laten drogen en fietsten ze de volgende dag in natte kleren verder. Koerierswerk was zwaar en ook riskant. Vrouwen die opgepakt werden, kregen dezelfde straffen als de mannen en verschillende koeriersters zijn opgepakt en gevangengezet of gedeporteerd. Verschillende vrouwen kwamen daarbij om.
Een van hen was Lien Kuyper, de koerierster van Johannes Post. Zij werd in juli 1943 opgepakt en naar Auschwitz vervoerd. Daar stierf ze op 27 augustus. Betty Tromper volgde haar op. Zij werd gelijk met Johannes Post gearresteerd op 15 juli 1944 en opgesloten in kamp Vught. Tromper overleefde de oorlog. Dat gold niet voor Jeanne Pauw van Wieldrecht uit Leersum. Deze koerierster vertrok op 23 september 1944 vanuit haar ouderlijk huis en keerde nooit terug. Pas na twee jaar werd haar lichaam gevonden bij een tolhuisje. Jeanne was doodgeschoten.
Annick van Hardeveld
De laatste koerierster die tijdens de oorlog omkwam was Annick van Hardeveld. Deze gedreven jonge vrouw werkte voor de verzetsgroep van Ton Schilling in Amsterdam. Zij was verpleegster en mocht daarom in spertijd op straat komen. Gekleed in haar uniform vervoerde Van Hardeveld wapens, bonkaarten, valse papieren en munitie. In de nacht van 4 op 5 mei ging ze, nadat ze de naderende bevrijding al gevierd had, naar Amsterdam-Noord om enkele berichten door te geven in verband met een laatste actie van haar verzetsgroep, die gehouden moest worden als de Duitsers zich niet wilden overgeven. Van Hardeveld had de pech dat ze op een Duitse patrouille stuitte en ze werd, zonder dat de soldaten haar ook maar één vraag stelden, doodgeschoten. Ze stierf op de vroege morgen van 5 mei, de dag van de bevrijding.
Het koerierswerk is van onschatbare waarde geweest voor het verzet. Veel vrouwen hadden geen andere ambitie dan hun werk zo goed mogelijk te doen, maar zij waren onmisbaar voor het goed functioneren van de verzetsgroepen in ons land.
Onderduikers herbergen
Een tweede belangrijke taak van vrouwen tijdens de oorlog was het herbergen van onderduikers. Dat was riskant, want bij ontdekking kregen zij gevangenisstraf of werden zij opgesloten in een concentratiekamp. Vooral het onderdak geven aan Joden was gevaarlijk. De Duitsers behandelden de gastheren en -vrouwen van ondergedoken Joden op dezelfde manier als de Joden en dat betekende gevangenisstraf en deportatie.
Ondanks de risico’s stonden veel mannen en vrouwen tijdens de oorlog klaar om onderduikers in huis te nemen. In eerste instantie ging het daarbij om mannen die zich aan de Arbeitseinsatz wilden onttrekken. Daar kwamen vanaf 1942 Joden en verzetsstrijders bij en militairen die weigerden in krijgsgevangenschap te gaan. Na de Spoorwegstaking doken de stakers onder en dat bracht het totale aantal onderduikers op 350.000 in september 1944.
Problemen
Wie onderduikers huisvestte moest zorgen voor een goede schuilplaats: achter een kast, onder de vloer, op zolder of in de tuin. En er moest extra eten in huis komen en daarvoor waren bonkaarten nodig. Die kon de onderduiker zelf niet meer ophalen en daarom zorgde de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers (LO) voor bonkaarten. De LO zorgde ook voor onderduikplekken.
En dat was belangrijk want soms ontstonden er zulke grote problemen dat de onderduikers moesten verhuizen. Onderduikers begaven zich bijvoorbeeld op straat terwijl hun dat verboden was. Als de buren hen zagen, konden zij de SD inlichten en kwam er huiszoeking. Het kwam voor dat de onderduikers en het gastgezin het niet met elkaar konden vinden en ruzie maakten. In Driebergen werd een gastheer verliefd op het knappe Joodse meisje dat hij samen met haar ouders in huis had genomen. Zijn echtgenote betrapte hen op heterdaad en eiste dat de onderduikers direct zouden vertrekken.
Overlijden onderduiker
Problemen van geheel andere aard deden zich voor bij ziekte of overlijden van een onderduiker of de komst van een baby. Als een onderduiker ziek werd, moest de gastheer of -vrouw een betrouwbare arts zien te vinden die langs wilde komen. Wanneer een onderduiker overleed, stelde een arts de dood vast, maar kon geen begrafenis plaatsvinden, omdat de onderduiker officieel niet meer bestond. De overledenen werd in het geheim begraven, vaak in de tuin achter het huis.
Het kwam voor dat onderduikers een baby kregen. Niet altijd was het mogelijk dat zij het kindje bij zich hielden. De buren zouden het gehuil kunnen horen en de onderduikers verraden. Meestal zocht men een veilig adres voor de baby, bijvoorbeeld in een kindertehuis.
Doordat tijdens de oorlog zoveel vrouwen en mannen zich met gevaar voor eigen leven ingezet hebben voor onderduikers, konden tienduizenden mensen de oorlog overleven. Onder hen waren naar schatting 25.000 Joden.