De Bourgondische Nederlanden; het dagelijks leven
Het leven tussen de jaren 1250 en 1500 na Christus was niet makkelijk voor de inwoners van de Bourgondische Nederlanden. De boeren werden uitgebuit door hun leenheren en de ambachten kregen voor het eerst met serieuze concurrentie te maken van de zogenaamde "vrije ambachten". Onder invloed van de veranderende omstandigheden begon ook de macht in de Bourgondische Nederlanden te verschuiven. Waar de macht in het begin van de middeleeuwen vooral in handen lag van de adel en geestelijkheid begon deze in de late middeleeuwen steeds meer te verschuiven naar de burgerij. De machtsverschuiving die plaatsvond bracht ook veel veranderingen met zich mee op cultureel en sociaal vlak en de kunst kwam in de late middeleeuwen volop tot bloei.
Inhoud
Tegenslag
De jaren 1250 tot 1500 na Christus werden ook wel de late middeleeuwen genoemd en werden gekenmerkt door een groot aantal veranderingen. In de vroege middeleeuwen was door de toenmalige Rooms Duitse keizer een zogenaamd stelsel van leenheren ingevoerd en tegen de late middeleeuwen waren vrijwel alle gebieden in de Lage Landen beleend. De heren van de gebieden, ook wel leenheren genoemd, verrijkten zich voornamelijk over de ruggen van hun boeren en deze kwamen op hun beurt steeds meer in opstand. In de dertiende eeuw leidden de boerenopstanden tot een hongersnood die uiteindelijk een enorme migratie van arbeidskrachten op gang bracht.
Een afbeelding van Karel de Grote geslagen op een middeleeuwse munt /
Bron: PHGCOM, Wikimedia Commons (CC BY-SA-3.0) Leenstelsel
De gebieden in de Lage Laden bestonden in de middeleeuwen voornamelijk uit diverse (zelfstandige) vorstendommen die onder leiding van een zogenaamde leenheer stonden. Toen in de vroege middeleeuwen Karel de Grote (747 of 748-814) aan de macht kwam als Rooms Duitse keizer zag hij al snel in dat het voor hem onmogelijk was om leiding aan al zijn gebieden te geven. Karel bedacht een plan en zette het zogenaamde stelsel van leenheren op. Simpel gezegd droeg keizer Karel de macht van een bepaald gebied over, op een door hem gekozen, edelman. De edelman in kwestie werd hiermee een leenheer van de keizer en kon, zonder verdere tussenkomst van de keizer, zijn gebied (wat een leen werd genoemd), naar eigen inzicht besturen. De leenheer verdiende zijn geld door de verkoop van de producten en goederen die in zijn gebied werden geproduceerd. In het gebied van een leenheer was het betrekkelijk veilig wonen en het inwoneraantal in de beleende gebieden nam dan ook al snel toe.
De Door ("Mors" genoemd) zit op de rug van de leeuw. De leeuw van de staart eindigt in een vuurbal die de hel voorstelden. Hongersnood ("Fames" genoemd) wijst naar haar hongerige mond. /
Bron: Cover of The Great Famine, Wikimedia Commons (Publiek domein) Tegenslag
De kloof tussen arm en rijk was enorm in de middeleeuwen en helaas gold voor deze periode dat de rijken steeds rijker werden en de armen steeds armer. Het merendeel van de bevolking in de Bourgondische Nederlanden was boer of visser en volledig afhankelijk van hetgeen hun oogst of vangst opbracht. Een mislukte oogst of vangst was voor de boer of visser in kwestie dan ook een ramp. Als zij niets produceerden of vingen dan kon de leenheer ook niets verkopen. Waar de boer of visser bij het mislukken van de oogst vooral in zijn maag werd getroffen werd de leenheer in kwestie vooral in zijn portemonnee geraakt. De middeleeuwse leenheren maakten er al snel een "goed gebruik" van om hun boeren zo veel mogelijk te laten produceren tegen een zo laag mogelijke prijs. Toen de hoge middeleeuwen naderden raakten de boeren de onderdrukking door hun leenheren steeds meer zat en kwamen in opstand. De meeste boerenopstanden werden door de leenheer met harde hand de kop ingedrukt maar de opstanden hadden wel als gevolg dat de voedselproductie langzaam stil kwam te liggen. Door de stagnerende voedselproductie raakten de Bourgondische Nederlanden in 1315 officieel verwikkeld in een hongersnood.
Migratie
De kust- en plattelandsgebieden kwamen de hongersnood nog redelijk goed door. Het beetje voedsel wat nog voor handen was kwam deze gebieden niet meer uit en vooral de steden hadden hier onder te lijden. De meeste nederzettingen in de Bourgondische Nederlanden hadden zich in de loop der jaren ontwikkeld tot enorme steden met bijbehorend inwoneraantal en de honger was hier een serieus probleem. Het sterftecijfer in de steden liep in hoog tempo op en oversteeg het geboortecijfer al snel. Het gevolg was dat het dagelijkse leven in de steden vrijwel geheel stil kwam te liggen. De markten lagen er verlaten bij omdat er geen voedsel meer was om te verhandelen, bouwprojecten lagen stil in verband met een tekort aan arbeiders en materiaal en de ambachten stopten met produceren omdat er simpelweg geen arbeidskrachten meer voor handen waren. In de plattelandsgebieden was de honger iets beter onder controle dan in de steden, maar ook hier was het een hard bestaan. De akkerbouw was volledig stil komen te liggen en veel plattelandsarbeiders raakten werkloos. Toen het de werklozen arbeiders ter ore kwam dat de steden kampten met een groot tekort aan arbeiders kwam er dan ook een enorme migratie van arbeidskrachten op gang. Veel boeren trokken richting de stad en gingen in de leer bij een leermeester om een ambacht te leren, de overige boeren trokken richting de kust om hun geluk in de visserij te beproeven. Ondanks de honger die nog steeds aanwezig was kwam de productie van goederen weer langzaam op gang.
Voorspoed
Door de enorme toestroom van arbeidskrachten kwamen zowel de visserij als de ambachten tot bloei en wisten zich in hoog tempo te ontwikkelen. De vissersschepen werden steeds groter en al snel lag er voor de Hollandse kust een volledige vissersvloot voor anker. De ambachten begonnen weer goederen te produceren en de schepen voeren weer uit om de producten te verhandelen. De handel nam in hoog tempo toe en het transport van zogenaamde bulkgoederen kwam op gang. Door de toenemende handel ontstond er een geheel nieuwe groep elite bestaande uit rijke kooplieden die aan de basis stonden van een groot aantal veranderingen.
Visserij
Aan het einde van de hoge middeleeuwen hadden de sleepnetten hun intrede al gedaan in de visserij maar in de late middeleeuwen werd hier de uitvinding van de haringbuis aan toegevoegd. De haringbuis stelde de vissers in staat om de haring direct na de vangst te kieuwen (schoon te maken) en hierdoor konden zij aanzienlijk langer op zee blijven. Het aantal gevangen vissen steeg ook en al snel werden er nieuwere en grotere vissersschepen gebouwd. Het aantal vissersschepen wat voor de kust lag groeide in een paar jaar tijd uit tot een flinke vloot. Tijdens hun vistochten legden de vissers steeds meer contact met andere handelsschepen die ze tegenkwamen en ze besloten al snel om graan in te kopen tijdens hun reizen. De vissers brachten op deze manier een constante aanvoer van graan op gang en de honger in de Bourgondische Nederlanden begon af te nemen.
In het gebouw wat bekend stond als de Waag, gelegen in Amsterdam, waren verschillende gilden gehuisvest. Ieder gilden had haar eigen ingang in de Waag. /
Bron: Ellywa, Wikimedia Commons (CC BY-SA-3.0) Ambachten
Net als in de visserij volgden ook bij de ambachten de veranderingen elkaar in hoog tempo op. Door de enorme toestroom aan arbeiders waren de ambachten volop in ontwikkeling en nieuwe producten werden vrijwel dagelijks geïntroduceerd. In navolging van de Hanze hadden ook de ambachtslieden zich verenigd en hun samenwerking werd bekend onder de naam Gilde. Het Gilde was van oorsprong bedoeld om de familieleden van zieke of overleden gildebroeders te ondersteunen maar het Gilde kreeg al snel een meer controlerende functie. Het transport van bulkgoederen nam toe en de vraag naar allerhande producten steeg aanzienlijk. De gildebroeders kregen voor het eerst in hun leven te maken met concurrentie van de vrije ambachtslieden. Zij produceerden dezelfde goederen als de ambachten maar wel tegen een aanzienlijk lagere prijs (en van mindere kwaliteit). Het Gilde nam hierop maatregelen om haar eigen producten te beschermen en ging steeds meer controles uitvoeren. Als het product werd goedgekeurd werd een Gilde-teken (merkteken) aangebracht. Door dit Gilde-teken wist de koper zeker dat hij een authentiek product in handen had.
(Machts)verschuivingen
Het Hanzeverbond wat stamde uit het einde van de vroege middeleeuwen was in de late middeleeuwen op het toppunt van haar macht. Mede door de vele Hanzeverbonden was het in de Bourgondische Nederlanden een komen en gaan van nationale en internationale handelsschepen. In de late middeleeuwen wisten steeds meer kooplieden een vermogen te verdienen aan de handel en er ontstond naast de bestaande adellijke elite een geheel nieuwe groep elite. De rijke kooplieden begonnen steeds meer vraagtekens bij de huidige machtsverdeling in de Bourgondische Nederlanden te plaatsen en eisten naar aanleiding hiervan steeds meer macht op. Na de boeren kwamen ook de kooplieden in opstand en het gevolg was dat de macht van de bestaande adellijke elite begon af te brokkelen. Naast een verschuiving in de macht was er ook een duidelijke verschuiving in de productieplaatsen van de handel zichtbaar. Het Gilde was in de loop der jaren steeds meer verstard en begon de strijd tegen de "vrije ambachten" te verliezen. Veel gildebroeders besloten hierop om het Gilde vaarwel te zeggen en begonnen voor zichzelf op het platteland. Helaas vielen de vrije ambachtslieden als snel ten prooi aan de kooplieden die de ambachtslieden voor dumpprijzen lieten produceren. Het gevolg was dat de kooplieden meer macht en rijkdom verwierven en de ambachtslieden hun hoofd steeds moeilijker boven water konden houden. Niet alleen de ambachten hadden te maken met concurrentie van goedkopere producten ook in de textielnijverheid was dit inmiddels een bekend probleem. Op het platteland waren diverse nieuwe vormen van textielnijverheid opgezet die de naam "de nieuwe draperie" kreeg. De nieuwe draperie produceerde stoffen voor minder geld dan de huidige textielnijverheid deed en gebruikten hiervoor goedkopere materialen. De goedkopere stoffen van de nieuwe draperie waren voor een groot deel van de bevolking betaalbaar en vonden dan ook gretig aftrek. De oorspronkelijke textielnijverheid bleef zich bezig houden met het produceren van luxe stoffen voor de adellijke elite.
Cultuur
De cultuur van de inwoners van de Bourgondische Nederlanden was continu in ontwikkeling maar nam een flinke sprong rond de dertiende eeuw. De taal maakte een ontwikkeling door en dialecten werden erkend en onderscheiden. Veel steden gingen volledig op de schop en werden opnieuw ingericht om aan de eisen van de nieuwe tijd te kunnen voldoen. Het algemene welstand niveau nam toe en dit bleek duidelijk uit de stedelijke vernieuwingen die werden doorgevoerd. Onder de kooplieden begon het gewoon te worden om een studie te volgen en kennis verspreidde zich in hoog tempo. Door de toenemende kennis van de kooplieden begon ook de macht van de geestelijkheid af te brokkelen, maar de macht van het geloof en de kerk bleef onverminderd groot.
Taal
In de Bourgondische Nederlanden werd een taal gesproken die bekend stond onder de naam Middelnederlands. Het Middelnederlands was ontstaan uit het Oudnederlands, de taal die vanaf ongeveer het jaar 500 tot 1150 na Christus werd gesproken in de Lage Landen. Het grootste verschil tussen het Oud- en Middelnederlands was de uitspraak van woorden. In het Oudnederlands bestonden woorden uit veel klinkers en waren hierdoor vaak erg lang. In het Middelnederlands werd er op veel woorden een zogenaamde klinkerreductie toegepast. De woorden werden hierdoor een stuk korter en kregen aan het einde vaak een "stomme e" (zoals in het woord regen). Het Oudnederlandse woord vogala veranderde bijvoorbeeld in vogele (vogels). Naast het toepassen van klinkerreductie was in het Middelnederlands de dubbele ontkenning nog gebruikelijk. Als je wilde aangeven dat iets niet het geval was zette je in het Middelnederlands het woord "ne" of "en" voor het werkwoord gevolgd door een ontkenning zoals niet, nooit, niemand of geen. De zin: "Reinoud, wees niet bezorgd" werd in het Middelnederlands: "Reynaert
ne sorghet
niet". Al vanaf het Oudnederlands werden er in de Lage Landen diverse dialecten gesproken maar deze werden in het Oudnederlands verder niet beschreven of onderscheiden. In het Middelnederlands werden de dialecten wel erkend en in ingedeeld in vijf hoofdgroepen: Brabants - Hollands - Limburgs - Vlaams en Oostmiddelnederlands (wat ook bekend stond onder de naam Diets).
Steden
De vernieuwing die gaande was uitte zich ook in de inrichting van de steden. De nieuwe elite stelde steeds meer eisen en veel steden konden niet aan deze vraag voldoen. Massaal werd er besloten om de steden volledig opnieuw in te richten zodat ze in de toekomstige behoeften van hun (rijke) inwoners konden voorzien. Aan het water en in de buurt van de havens werden grote pakhuizen gebouwd die vooral gebruikt werden door de kooplieden en handelaren. De voornamelijk houten huizen, die geregeld voor stadsbranden zorgden, werden vervangen door huizen van steen. Wegen en straten werden opnieuw aangelegd en grachten waar nodig verbreed of gedempt. De rijkdom van de elite van de stad was overal in de stad terug te zien. Veel steden kenden al snel "welstandsbuurten" waar de rijke kooplieden dicht bij elkaar woonden in enorme grote en mooie huizen. Openbare gebouwen werden steeds uitbundiger versierd van binnen en van buiten en aan de buitenkant van de stad liet de rijkelijk versierde stadspoort passanten weten dat het in de stad goed toeven was. Ook de kerken profiteerden goed van de rijkdom van de nieuwe elite. In de opnieuw ingerichte steden werden prachtige nieuwe kerken gebouwd met torens die hoog boven de daken van de huizen uittorenden en grote ramen die ingelegd waren met glas in lood.
De universiteit van Leuven. Deze universiteit werd opgericht in 1425 en was de eerste universiteit van de "Nederlanden". /
Bron: Juhanson, Wikimedia Commons (CC BY-SA-3.0) Wetenschap'
Aan het einde van de twaalfde eeuw begonnen de rijke kooplieden steeds meer vraagtekens te plaatsen bij het feit dat de klooster- en kathedraalscholen alleen toegankelijk waren voor de geestelijken. Op deze manier beschikten alleen de geestelijkheid over de belangrijke kennis van het lezen, schrijven en rekenen en hadden hierdoor veel macht in handen. De kooplieden besloten hierop om hun zonen massaal bij de bestaande klooster- en kathedraalscholen in te schrijven en de geestelijkheid bezweek al snel onder de druk. Aan het begin van de dertiende eeuw leerden, naast de geestelijken, ook de koopmanszonen lezen, schrijven en rekenen. De honger naar kennis nam toe en de klooster- en kathedraalscholen beseften al snel dat hun lespakket niet specialistisch genoeg was. In navolging van de scholen werden in Parijs en Boulogne de eerste universiteiten van Europa opgericht. Studenten die met succes de klooster- of kathedraalschool hadden doorlopen konden zich aan de universiteit verder specialiseren in de rechten, geneeskunde of theologie. Al snel werd het volgen van een universitaire studie ook onder de kooplieden steeds gebruikelijker.
Geloof
Ondanks dat de macht van de geestelijkheid begon af te brokkelen, bleef de macht van het christelijke geloof groot. Het geloof was voor vrijwel iedere inwoner, arm of rijk, van groot belang. De priesters en bisschoppen preekten vooral over hoe je een goed christen kon zijn en welke straffen er stonden op het begaan van een zonde. Aangezien de straf bij de meeste zonde de hel was, leefden veel mensen in voortdurende angst om na hun dood in de hel te belanden. Waar mogelijk deden ze dan ook alles tijdens hun leven om God te tonen wat een goed christen ze waren in de hoop zo verzekerd te zijn van een plaats in de hemel. De armere inwoners deden dit door trouw hun gebeden te zeggen, de kerkdienst te bezoeken en te biechten indien nodig, maar de rijke deden hier nog een schepje boven op. Veel rijkere gaven enorme schenkingen aan kerken en bisschoppen en lieten, indien mogelijk, een volledig mausoleum bouwen. Zo konden ze ook na hun dood nog tonen wat een goed christen ze tijdens hun leven waren geweest. Ook raakten het populair onder leken (niet-geestelijken) om de officie te doen. De officie was de officiële naam van het katholieke getijdengebed; een gebed wat was gebaseerd op honderdvijftig psalmen die je dagelijks dienden op te zeggen. Om de officie goed te kunnen verrichten ontstond er een enorme vraag naar het getijdenboek en het geloof en de kunst vonden elkaar hier in. Omdat de getijdenboeken vaak op bestelling werden gemaakt konden ze rijkelijk worden versierd. Het getijdenboek werd onder de elite al snel een statussymbool en er zijn dan ook meerdere schitterende exemplaren van gemaakt en bewaard gebleven.
Kunst
De kunst en het geloof waren al vanaf het begin van onze jaartelling onlosmakelijk met elkaar verbonden. De kunst in deze periode was op het geloof gebaseerd en de kunstwerken die werden gemaakt waren vooral bedoeld om de kerken op te sieren. Toen het onder de nieuwe elite een goed gebruik werd om je rijkdom waar mogelijk te tonen begon het ook gebruikelijk te worden om kunst aan te schaffen als verzamelobject. De elite gaf massaal opdracht voor het vervaardigen van nieuwe kunstobjecten zoals wandtapijten, beelden en schilderijen. Vooral de schilderskunst maakte hierdoor een grote opleving door, maar voor dat de "Nederlandse" schilderskunst bekend werd in Europa stonden de Bourgondische Nederlanden al bekend om een andere vorm van kunst. Namelijk de muziek.
Wandbekleding
Dat de nieuwe elite veel geld te besteden had was vooral te zien in de aankleding van hun huizen. Galerijen en hallen werden versierd met schilderijen, luxe stoffen zoals zijden en laken werden gebruikt om de ramen te bekleden en de kale muren werden steeds vaker versierd met wandtapijten. In de dertiende eeuw was het een tweetal weverijen in Doornik en Parijs gelukt om de zeer ingewikkelde wandtapijten te weven. Het ontwerp van een wandtapijt werd gemaakt door een kunstenaar, waarna deze door een tekenaar werd overgenomen op karton en de wever weefde het tapijt vervolgens in elkaar. Het weven van een wandtapijt was een zeer tijdrovende klus en over één meter wandtapijt deed men dan ook al snel zes weken. Een wandtapijt aanschaffen was een zeer dure aangelegenheid en alleen voorbehouden aan de (adellijke) elite. Het wandtapijt werd van oorsprong gebruikt om de koude muren van een woning mee te isoleren maar in de tijd van de Bourgondische Nederlanden werd het wandtapijt onder de elite al snel een statussymbool en gezien als een goede investering. Naast de elite waren ook de kerken groot afnemers van de wandtapijten. In de kerk diende het wandtapijt niet alleen als versiering maar het was ook een middel om de akoestiek van de kerk te verbeteren.
Muziek
Gedurende de vroege en hoge middeleeuwen was er maar één soort muziek bekend in de Lage Landen en dat was de Gregoriaanse muziek. De Gregoriaanse muziek was de eerste vorm van klassieke muziek en was gebaseerd op de kerkliederen die er waren in de middeleeuwen. De middeleeuwse liederen die in de kerken werden gezongen waren afkomstig uit Azië en om de liederen aan te passen aan de heersende cultuur in de Lage Landen besloot "men" de Aziatische gezangen van al hun versierselen te ontdoen. Wat overbleef waren alleen de meest essentiële noten en de middeleeuwse kerkliederen waren hierdoor vooral eenstemmig. Toen de cultuur in de Bourgondische Nederlanden zich begon te ontwikkelen werd ook de muziek niet vergeten. In Vlaanderen, Henegouwen en Brabant waren een aantal componisten actief die de muziek op revolutionaire wijze wisten te vernieuwen. De zuidelijke componisten hadden meerdere notenbalken weten te ontwikkelen waardoor noten nu ook met elkaar gecombineerd konden worden. In plaats van de somber klinkende eenstemmige muziek was er nu vrolijk klinkende meerstemmige muziek mogelijk. Met de uitvinding van de meerstemmige muziek werd ook officieel het beroep van componist geboren. De componisten uit de Bourgondische Nederlanden werden al snel als leiders op het gebied van de polyfonie (meerstemmigheid) gezien door de overige componisten uit Europa.
Boekdrukkunst
Het was onmogelijk vast te stellen wie de uitvinding van de boekdrukkunst precies deed, mede omdat er in de oudheid al letters of afbeeldingen gekopieerd werden door middel van kleitabletten. Maar wie de uitvinding ook deed, vanaf de elfde eeuw ontwikkelde de boekdrukkunst zich in hoog tempo. De eerste ontwikkeling was de uitvinding van het zogenaamde blokboek. Hierbij werd een tekst of afbeelding niet meer met de hand overgeschreven of nagetekend maar in een blok hout gesneden. De houten mal werd in inkt gedoopt en vervolgens, pagina voor pagina, op papier gestempeld. Helaas waren de houten mallen maar eenmalig bruikbaar en voor teksten bleek deze manier dan ook veel te arbeidsintensief. Blokboeken werden voornamelijk gebruikt voor het drukken van bidprenten en afbeeldingen van heiligen. De volgende mijlpaal in de boekdrukkunst was de uitvinding van de drukkunst met losse letters. De letters werden hierbij letter voor letter uit hout gesneden of in lood gegoten en konden hierdoor meerdere malen worden gebruikt. Toen er vervolgens iemand op het idee kwam om de losse letters te combineren tot één complete pagina en vast te zetten in een mal werden er hele pagina's met grote snelheid gedrukt. Als het drukwerk klaar was werden de losse letters weer uit de mal verwijderd. Het drukken van teksten en geschriften nam in hoog tempo toe wat de kennis de Bourgondische Nederlanders ten goede kwam.
Aanbidding van het Lam Gods, geschilderd in olieverf op paneel. De opdrachtgever van het schilderij was Joos Vijd, het paneel werd geschilderd door Jan en Hubert van Eyck. /
Bron: Jan van Eyck (circa 1390–1441), Wikimedia Commons (Publiek domein) Schilderkunst
Naast de vernieuwingen in de muziek stonden de Bourgondische Nederlanden ook bekend om haar vernieuwingen in de schilderskunst. De nieuwe elite gebruikten de schilderskunst in eerste instantie om hun christelijkheid te tonen en schonken vaak prachtige paneelschilderijen aan kerken. De zogenaamde paneelschilderijen verschilden van de latere schilderijen doordat zij op houten panelen werd geschilderd en niet op (schilders)doek of -linnen. De schenker van het schilderij was zelf vaak in het schilderij verwerkt als goddelijke gedaante of persoonlijkheid, wederom met als doel te tonen wat een goed christen hij was. Toen de rijkdom aan het Bourgondische hof toenam begonnen schilderijen naast voornamelijk religieuze objecten ook een manier te worden om je rijkdom te tonen en wie het zich kon veroorloven schaften dan ook diverse schilderijen aan. De elite begon volop opdrachten te geven aan schilders om zichzelf en hun familie te laten vereeuwigen en de handel in kunst kwam op gang. De schilders die aan de basis van deze vernieuwing hadden gestaan waren voornamelijk afkomstig uit Vlaanderen en Brabant en kregen al snel de naam de Vlaamse primitieven. Door heel Europa stonden zij bekend op het gebied van de vernieuwingen die ze hadden doorgevoerd in de schilderskunst en schilders kwamen dan ook uit diverse delen van Europa om in Vlaanderen en Brabant het vak te leren. Vanaf 1500 na Christus kwam ook de schilderkunst in Holland op gang en deze wist zich qua niveau al snel te meten aan de Vlaamse schilderskunst.