Het leven van vrouwen in de jaren vijftig
In de jaren vijftig hadden de meeste getrouwde vrouwen geen baan buitenshuis. Ze stopten met werken als ze trouwden of bij de geboorte van hun eerste kind en gingen niet opnieuw de arbeidsmarkt op als hun kinderen het huis uit waren. In 1960 had slechts 22% van de vrouwen een betaalde baan. De meesten van hen waren ongetrouwd
Gezinscultuur
Buitenshuis werken was bij vrouwen die een gezin hadden niet populair. Dat had een aantal oorzaken. In de eerste plaats had Nederland een sterke gezinscultuur, waarin veel waarde werd gehecht aan het zelf opvoeden van de kinderen. Socialisten keerden zich daarnaast tegen het buitenshuis werken, omdat dat hen deed denken aan de 19e eeuw waarin vrouwen vaak de hele week de deur uit moesten om bij te dragen aan het gezinsinkomen. Nu hoefde dat niet meer. Verder speelde een belangrijke rol dat veel Nederlanders tot een kerk behoorden en de Bijbel hanteerden als richtsnoer voor hun leven. Daarin wordt een belangrijke plaats toegekend aan de vrouw als opvoeder.
Overheidsbeleid
Vrouwen werden in hun opvattingen gesteund door pedagogen, zoals de kinderarts dr. Benjamin Spock die het belang van een goede opvoeding benadrukten om psychische problemen op latere leeftijd te voorkomen. De overheid stimuleerde het buitenshuis werken van vrouwen evenmin. Zij ontsloeg vrouwen als ze trouwden en nam ook geen getrouwde vrouwen aan als onderwijzeres of ambtenaar. Vrouwen hoorden thuis, bij hun kinderen.
Een zware taak
En daar hadden ze genoeg te doen. De gezinnen waren groter dan nu. Vier of vijf kinderen was heel gewoon en er waren ook ouderparen met acht of meer kinderen. Vrouwen besteedden in de jaren vijftig wekelijks 60 tot 70 uur aan huishoudelijk werk. Ze verrichtten vooral handwerk: schrobben, boenen, de was doen, kleden en matten kloppen en eten koken op een houtkachel of petroleumstel. Zwaar, lichamelijk werk dat in de eerste helft van dit decennium vaak nog niet verlicht werd door huishoudelijke apparaten, omdat die te duur waren. Voor een wasmachine moesten twee maandsalarissen neergeteld worden en voor veel gezinnen was dat niet haalbaar. Vanwege de door de overheid gehanteerde loonpolitiek waren in de naoorlogse jaren de salarissen laag. Pas in 1954 stegen de inkomens en kwamen huishoudelijke apparaten binnen het bereik van vrouwen.
Kleren verstellen
Om vrouwen te helpen om te gaan met het lage salaris van hun man richtten de Nutsspaarbanken in 1951 het Gezinsbegrotingsinstituut op. Medewerkers gaven voorlichting over de kosten van een uitzet, het bijhouden van een huishoudboekje en het maken van een begroting. Zuinigheid stond voorop, omdat er na de oorlog schaarste aan goederen was. Verschillende producten waren tot begin jaren vijftig op de bon en daarom werden meubels en kleding steeds opnieuw gerepareerd en opgelapt.
Veranderingen
In de tweede helft van de jaren vijftig werd het huishoudelijk werk lichter en kregen vrouwen meer rechten. Door de stijgende lonen van hun echtgenoten konden ze zich nu apparaten veroorloven die het werk in huis minder zwaar maakten. Zo stond in 1958 in 60% van de huishoudens een wasmachine en hadden de meeste vrouwen een stofzuiger. De komst van het gasfornuis vergemakkelijkte het koken en de koelkast en vriezer gingen het snelle bederf van verse producten tegen.
Bron: Holec Historisch Genootschap, 15-10-2015,http://www.npogeschiedenis.nl/nieuws/2011/augustus/Plaats- Handelingsonbekwaamheid
Meer rechten kregen vrouwen door het opheffen van hun handelingsonbekwaamheid en het afschaffen van de wet op het werken van getrouwde vrouwen bij de overheid. De Wet Handelingsonbekwaamheid werd in 1956 afgeschaft. Tot die tijd konden getrouwde vrouwen geen verzekering afsluiten, een bankrekening openen of een huis kopen zonder toestemming van hun man. Wilden ze een giro inwisselen op het postkantoor, dan vroeg de medewerker of ze een machtiging van hun echtgenoot konden tonen. Het was door deze wet zelfs mogelijk dat een man het huis dat een vrouw van haar ouders erfde, verkocht zonder haar toestemming. Veel mannen vonden dit ook een vreemde situatie en daarom kostte het vrouwelijke Eerste en Tweede Kamerleden niet veel moeite om een meerderheid te krijgen die voor afschaffing van deze wet was.
Lastiger was met de wet uit 1924 die getrouwde vrouwen weerde bij de overheid. Het PvdA Kamerlid Conny Tendeloo zorgde er uiteindelijk voor dat in 1956 ook dit verbod werd opgeheven. Tot 1971 bleef nog wel in het wetboek staan dat de man het hoofd van de vrouw was en de vrouw hem gehoorzaam moest zijn.
Meisjes op de universiteit
Naast deze veranderingen werd studeren voor meisjes in de jaren vijftig gewoner en gingen meer getrouwde vrouwen werken. Meisjes studeerden echter meestal niet omdat ze een goede baan wilden hebben, maar om zichzelf te ontwikkelen en later een goede gesprekspartner voor hun man te zijn. Als ze trouwden voor ze afgestudeerd waren, stopten ze met hun studie. Hun ideaal was toch om huisvrouw en moeder te worden.
Meer getrouwde vrouwen vonden in de tweede helft van de jaren vijftig een baan. Dat kwam niet alleen doordat zij bij de overheid terecht konden, maar ook doordat er meer vraag kwam naar vrouwen in specifiek vrouwelijke beroepen, zoals verpleegster en secretaresse. Het aantal moeders met een betaalde baan bleef echter gering. Pas in de loop van de jaren zestig kwam daar verandering in.