De Syrisch Arabische Republiek
Syrië in haar huidige vorm ontstond pas na de Eerste Wereldoorlog met de komst van de Fransen. In dit artikel een kort overzicht van de moderne geschiedenis van Syrië.
Na de Eerste Wereldoorlog
De Eerste Wereldoorlog had een einde gemaakt aan vier eeuwen Ottomaanse souvereiniteit in het Midden-Oosten. Engeland was nu de baas, zowel in politiek als in militair opzicht. Het waren de Britten die de Arabische opstand hadden aangemoedigd door Sharif Hussein een Arabisch koninkrijk te beloven; zij hadden tevens in de Balfour Declaration (1917) aan de Europese joden een nationaal tehuis in Palestina beloofd en ondertussen liep ook nog het voortijdig uitgelekte Sykes-Picot verdrag met Frankrijk, dat voorzag in de opsplitsing van de Vruchtbare Halve Maan tussen Engeland en Frankrijk. Voor Europa was duidelijk dat er van Arabische souvereiniteit geen sprake kon zijn, zelfs al voor de vredesconferentie in Versailles. Als daad van verzet liet Faysal zich begin 1920 nog wel uitroepen tot koning van Syrië zijn broer Abdullah zou koning van Irak zijn.
In april 1920 echter besloten Engeland en Frankrijk op de Conferentie van San Remo dat Frankrijk Syrië en Libanon zou besturen uit naam van de Volkenbond en Engeland kreeg het mandaat over Transjordanië en Palestina. Aan Faysals koninkrijk kwam een einde toen de Franse troepen bezit namen van Damascus. Een jaar later werd Faysal ter compensatie op de Iraakse troon gezet.
Het Franse mandaat
Ofschoon het mandaat van de Volkenbond was ingesteld als overgangsregeling naar onafhankelijkheid, begon Frankrijk zich onmiddelijk in Syrië in te graven. Het land werd opgedeeld in districten om het beter te kunnen beheersen. De afscheiding van Libanon zou op den duur een definitief karakter krijgen. Pas in 1925 werd de staat van beleg opgeheven en mochten er politieke partijen worden gevormd. Van deze partijen was de Volkspartij in Damascus de meest prominente. Haar leden steunden de opstand van de Druzen in de Hauran in 1925. De Franse bombardeerden Damascus en stuurden de leider van de Volkspartij in ballingschap, maar het bleef ook nadien nog onrustig. Onder druk van de nationalistische gevoelens stemden de Fransen uiteindelijk toe in de vorming van een grondwetgevende vergadering, maar toen deze de Franse aanwezigheid in Syrië als illegitiem bestempelde, werd ze prompt door de Fransen ontbonden. In 1930 presenteerden de Fransen hun eigen versie van de Syrische grondwet en werd een door de Franse gecontroleerde regering gevormd. In januarie 1936 braken overal in het land proteststakingen uit. Een maand later kwam de Franse mandaatscommissaris tot ieders verrassing met een voorstel waarin de Syrische eenheid werd bevestigd en het aantal Franse troepen zou worden teruggebracht. Er werden verkiezingen gehouden waarbij de nationalisten een eclatante overwinning behaalden.
De Fransen wezen in 1939 de provincie Alexandretta (Iskenderun) aan Turkije toe, tot grote woede van de Syriërs. Toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak werd Syrië weer onder de staat van beleg gesteld. Nadat Hitlers troepen het noorden van Frankrijk hadden bezet, viel Syrië toe aan de pro-Duitse Vichy-regering. De Vichy-troepen in Syrië warden in 1941 door Engelse troepen verslagen en vervangen door de troepen van De Gaulle. Pas in 1946 verlieten de laatste Franse soldaten Syrië.
Syrië na de onafhankelijkheid 1946-1967
Shukri al-Quwatli was de eerste president van een onafhankelijk Syrië. Hij regeerde over een instabiel land en zijn regering werd al spoedig door het leger omvergeworpen.
In de jaren '50 nam de aanhang van de Ba'th Partij zowel in de stad als op het platteland steeds verder toe. In 1955 trad de partij toe tot de regering. . Omdat de Ba'th-ideologie, het streven naar een pan-Arabische natie, sterke overeenkomsten vertoonde met de ideologie van Nasser, werd in 1958 besloten tot een unie van Egypte en Syrië in de Verenigde Arabische Republiek (VAR). Men kwam hier al spoedig van terug, omdat Nasser in Syrië een dictatoriaal bewind voerde, waarbij alle partijen, inclusief de Ba'th, moesten worden ontbonden. In 1961 maakte een militaire coup een einde aan de VAR. In 1963 bracht een nieuwe coup de Ba'th Partij aan de macht. Bij deze coup was ook Hafez al-Assad betrokken en hij werd Minister van Defensie in de later gevormde regering.
De Zesdaagse Oorlog
Al sinds 1949 was er sprake van gewapende conflicten aan de grens tussen Israël en Syrië. Het Syrische leger was echter te zwak om een echte oorlog tegen Israël te kunnen winnen. Syrië liet zich later toch tot een oorlog provoceren. De zaak escaleerde toen Egypte zich er mee ging bemoeien en Israëls toegang tot de Rode Zee afsloot. In zes dagen (5-10 juni 1967) wist het modern bewapende Israëlische leger de Egyptische en Syrische legers te verslaan. De Westoever, Jeruzalem en de Golanhoogte werden veroverd. De bevolking van de Golan, meer dan 100.000 mensen, werd op de vlucht gedreven, Quneitra werd in as gelegd en Damascus kwam binnen het Israëlische schootsveld te liggen. Ook na het staakt-het-vuren bleef de Golan door Israël bezet.
Syrië onder Hafez al-Assad
In 1971 kon Hafez al-Assad, met steun van het leger, aantreden als president. Hij noemde zijn machtsovername de 'Correctieve Beweging'. Onmiddelijk werden economische liberaliseringen doorgevoerd om de stadsbevolking tevreden te stellen, gekoppeld aan binnenlandse veiligheidsmaatregelen.
In 1973 begonnen Egypte en Syrië een grootscheepse verrassingsaanval op de Israëlische troepen in de Sinaï-woestijn en op de Golan. Aanvankelijk boekten ze succes, maar na korte tijd werden ze toch teruggeslagen.
Ook interveniëerde Syrië in het door een
Burgeroorlog getroffen Libanon, en in 1984 werd onder Syrische druk een Libanese 'regering van nationale verzoening' gevormd. Er bleven 30.000 man troepen in Libanon, die pas onlangs zijn teruggetrokken.
In het binnenland liet Assad de teugels wat vieren en dit proces is, na de dood van Hafez al-Assad en het aantreden van zijn zoon dr. Bashar al-Assad in 2000 enkel toegenomen. In het voorjaar van 2011 begonnen, in navolging van andere Arabische landen, vreedzame protesten tegen het regime. Langzaam groeide dit uit tot een full-blown burgeroorlog tussen rebellen van het 'vrije leger' en troepen van al-Assad.