De komst van de marechaussee naar Veenendaal
In 1903 werd in Veenendaal een brigade marechaussee gestationeerd. Er waren onlusten geweest in het dorp en de politie had niet genoeg mankracht om die te beteugelen. Er werd een kazerne gebouwd aan de Kerkewijk, waar de brigade, die bestond uit vijf mannen, zijn intrek nam. De marechaussee trad op bij overtredingen en misdrijven en kwam in actie bij ongeregeldheden.
Geen kermis meer
Tot aan het einde van de 19e eeuw waren er nauwelijks arbeidsconflicten in Veenendaal. Een enkele keer staakten de arbeiders, zoals in 1883 bij de VSW na het besluit van de directie om de lonen te verlagen, maar dit was een uitzondering. In 1893 vonden voor de eerste maal rellen plaats. Aanleiding was het besluit van B&W om in verband met de cholera-epidemie geen kramen en draaimolens uit andere gemeenten toe te laten op de jaarlijkse ossenmarkt en om met ingang van 1894 de kermis tijdens de ossenmarkt te verbieden. De kermis gaf elk jaar narigheid, omdat dronken bezoekers elkaar met messen te lijf gingen en er doden en gewonden vielen.
Veel inwoners waren boos toen ze dit hoorden. De kermis was een van de weinige verzetjes die ze hadden en nu wilde het gemeentebestuur dit afpakken. Groepen arbeiders trokken door het dorp en gooiden ruiten in bij gemeenteraadsleden. Burgemeester Asch van Wijck liet een detachement infanterie uit Arnhem komen om de rust te herstellen. Hij sprak met de gemeenteraad ook over de noodzaak een brigade marechaussee in Veenendaal te vestigen om direct op te kunnen treden als er nieuwe onlusten kwamen.
De marechaussee was opgericht in 1816 en verrichtte parketdiensten, zoals het transporteren van gevangenen van de ene brigade naar de andere, pakte deserteurs op, rekende misdadigers in en zorgde voor ordehandhaving bij calamiteiten De marechaussee kende een strengere tucht dan de politie en was beter bewapend. Daardoor deed de gemeentelijke politie nogal eens een beroep op haar bij ernstige ongeregeldheden.
Onrust rond verjaardag Wilhelmina
Die ontstonden opnieuw in Veenendaal in de zomer van 1902 en hadden te maken met de verjaardag van koningin Wilhelmina. Deze viel op zondag en de arbeiders wilden een dag eerder, op zaterdag 30 augustus, feest vieren. De gemeenteraad bepaalde echter dat de verjaardag van de vorstin op 1 september gevierd zou worden, net als elders in het land. Boze arbeiders trokken daarop door het dorp en gooiden de ruiten in van het gemeentehuis en de openbare lagere school.
De politie kon er niets tegen doen en de burgemeester riep de marechaussee te hulp. Drie ‘kranige kerels te paard’ lieten samen met de politie de rust in het dorp weerkeren, aldus de Telegraaf van 5 september 1902. De bevolking bleef ‘vol vrees en beven’ thuis. De burgemeester schreef een brief aan de Commissaris der Koningin van de provincie Utrecht met het verzoek om nu echt werk te maken van een brigade marechaussee. Hij vreesde ook voor de opkomst van het socialisme onder de arbeiders. Troelstra was al in het dorp geweest en had een opruiende toespraak gehouden op een terrein bij de Gortstraat.
Bouw kazerne
De overheid zag de noodzaak in van de komst van de marechaussee, maar daarvoor moest eerst een kazerne gebouwd worden. De gemeente kocht een stuk weiland aan de Kerkewijk aan, een stukje buiten het dorp, en liet daar een marechausseekazerne bouwen. Hier vestigde zich in mei 1903 een brigade van de 3e Divisie Koninklijke Marechaussee, bestaande uit vijf personen. De kazerne kreeg direct telefoon, zodat er vanuit het gemeentehuis gebeld kon worden als de marechaussee in actie moest komen.
De brigade had een uitgestrekt werkterrein dat liep van Maarsbergen tot aan station De Klomp en van Wageningen tot Amerongen. Voor ernstige onlusten hoefden de mannen niet meer uit te rukken. Die waren voorbij. De brigade werd vooral een verlengstuk van de politie en zou in actie komen bij overtredingen en misdrijven.
Aanranding
Begin 1923 hield de marechaussee een vrouw aan op verdenking van het verdrinken van haar vierde onwettige kind. Het lichaam was ‘in een kolk geworpen’, aldus de Telegraaf van 10 januari, en werd op haar aanwijzing gevonden.
In de zomer van 1924 arresteerde de marechaussee een 50-jarige landloper die in Veenendaal een tienjarig meisje had aangerand en ook een echtpaar, waarvan de vrouw een avondje uit was geweest met een boer en hem bij die gelegenheid 165 gulden afhandig had gemaakt. De man werd ook aangehouden, omdat het gestolen geld in zijn jaszak zat.
De brigade trad ook op bij conflicten. Zo moest zij in actie komen tijdens een staking in de Zandsteenfabriek in Rhenen in 1910 om de werkwilligen te beschermen, samen met collega’s uit Wageningen en de politie van Rhenen.
Inbraak in kasteel Prattenburg
De crisis van de jaren dertig bracht nieuwe delicten. In november 1934 nam de marechaussee in Veenendaal ruim 500 kilo vlees in beslag met een vals goedkeuringsstempel erop en twee auto’s met vlees en vet. De slager had het afgekeurde vlees gewoon willen verkopen.
Drie jaar later, in april 1937, belde freule Van Asch van Wijck van kasteel Prattenburg met de vraag of de marechaussee een paar inbrekers kon ophalen. Zij was ’s nachts wakker geworden en toen zij op onderzoek uitging, ontdekte zij enkele inbrekers. Samen met de chauffeur en onder bedreiging van een revolver sloot de kordate vrouw de dieven op in een kamer en kon de marechaussee hen eenvoudig inrekenen.
Diefstallen in oorlogstijd
Tijdens de bezetting vonden allerlei diefstallen plaats die te maken hadden met de oorlogsomstandigheden. Zo werd in november 1940 een 65-jarige inwoner uit Veenendaal berecht die tijdens de evacuatie door Jutphaas was gekomen en een fiets had gestolen. De fiets was hem in de handen geduwd, beweerde hij. De procureur-generaal van het Amsterdamse gerechtshof vond echter dat er sprake was van diefstal.
In juni 1940 stonden in Arnhem negen mannen terecht die goederen hadden gestolen uit de verlaten huizen van geёvacueerde inwoners van Wageningen en Rhenen en uit stellingen op de Grebbeberg. Drie van hen waren speciaal daarvoor uit Zeist gekomen. Zij gingen op 17 mei zogenaamd naar de verwoestingen kijken, maar de jutezakken achter op hun fiets verraadden hun echte bedoelingen. Zij stalen voedsel, linnengoed en schoenen en werden daarmee aangehouden op de Cuneraweg in Rhenen. Officier van Justitie mr. Van Limburg Stirum ging fel tekeer tegen dit ‘misselijk optreden’, aldus de verslaggever van Het nieuws van de dag, en eiste celstraffen van drie tot zes maanden.
Tot eind februari 1943 bleef de marechaussee – intussen uitgebreid tot acht man – gevestigd in de kazerne aan de Kerkewijk. Op 1 maart trad een nieuwe politieorganisatie in werking waarbij de Nederlandse politie en de marechaussee geleid werden door het Directoraat-generaal van Politie. De bestaande brigade werd opgeheven.