De schoolstrijd: strijd voor gelijkwaardig onderwijs
In 1917 besloot de regering Cort-Van der Linden dat zowel de openbare als de bijzondere scholen geheel bekostigd zouden worden door de overheid. Om dit te bereiken is in de negentiende en het begin van de twintigste eeuw een langdurige strijd gevoerd die begon in de Franse tijd en bekend staat als de schoolstrijd.
Achterstelling christelijk onderwijs
Een gevolg van de Franse bezetting was de scheiding van kerk en staat. Onderwijs werd een staatsaangelegenheid en de kerk had daarbij geen taak meer. De onderwijswet van 1806 bepaalde dat kinderen opgevoed moesten worden tot ‘alle christelijke en maatschappelijke deugden’. Godsdienst verdween dus niet helemaal van de scholen, maar mocht niet te zeer benadrukt worden. Van onderricht in de Bijbelse geschiedenis en de catechismus was dus geen sprake meer.
En dat was een probleem voor veel ouders, die dit onderwijs belangrijk vonden. Zij konden hun kinderen naar een christelijke school sturen, maar moesten zelf voor de financiering zorgen. De overheid bekostigde alleen het openbaar onderwijs en ontmoedigde de stichting van nieuwe christelijke scholen zoveel mogelijk.
Deze houding ergerde zowel de protestanten als de rooms-katholieken. Zij probeerden eigen scholen te stichten, maar kregen vaak geen toestemming, omdat de overheid aanmerkingen had op de hygiëne, de veiligheid of de opleiding van de onderwijzers.
In de loop van de negentiende eeuw kwam er meer begrip voor de opvattingen van de confessionelen en in de grondwet van 1848 werd de vrijheid van onderwijs vastgelegd.
Eigen scholen voor elke geloofsrichting
Voortaan mocht elke geloofsrichting zijn eigen school stichten, mits deze voldeed aan bepaalde kwaliteitseisen en op eigen kosten. Dat betekende winst voor de protestanten en rooms-katholieken, maar niet het einde van de schoolstrijd. De confessionelen bleven zich inzetten voor het verkrijgen van overheidssubsidie. Overal in het land richtten zij daarom verenigingen voor bijzonder onderwijs op.
Verschillende verenigingen zochten aansluiting bij elkaar en groeiden uit tot de eerste politieke partij: de Anti-Revolutionaire Partij (ARP). Samen met de rooms-katholieken streed de ARP voor financiële gelijkstelling van het openbaar en bijzonder onderwijs.
Ondertussen kwamen er steeds meer christelijke scholen bij, zoals bijvoorbeeld in juli 1881 in Pernis. Deze school, ‘de vrucht van veel strijd en gebed’, volgens dagblad De Standaard, startte met 130 kinderen.
Onderwijspacificatie
Zeven jaar na de opening van deze school boekten de protestanten en rooms-katholieken opnieuw winst, want de overheid besloot mee te gaan betalen aan de personeelskosten van de bijzondere scholen. Zelf draaiden zij nog wel op voor de kosten van het gebouw en het lesmateriaal. Het streven van de confessionelen naar volledige gelijkberechtiging ging verder. De ARP voerde de strijd vanaf 1904 samen met de Algemeene Bond van RK-kiesverenigingen, en vanaf 1908 ook met een nieuwe protestante partij: de Christelijk-Historische Unie.
Hun grote tegenspelers waren de liberalen en de socialisten, die voorstander waren van openbaar onderwijs en zich verzetten tegen subsidiëring van het bijzonder onderwijs. Zij hadden de confessionele partijen echter nodig om en belangrijke grondwetswijziging tot stand te brengen, namelijk het algemeen kiesrecht voor mannen. Tijdens de regering Cort-Van der Linden sloten de partijen in 1917 een bijzonder akkoord: de confessionelen stemden in met het algemeen kiesrecht voor mannen en de liberalen en socialisten met de financiële gelijkstelling van het openbaar en bijzonder onderwijs, de zogenaamde onderwijspacificatie. In de Wet op het Lager Onderwijs van 1920 werd deze gelijkberechtiging vastgelegd.
Snelle toename aantal bijzondere scholen
Voortaan kregen de openbare en de bijzondere scholen evenveel geld van de overheid. De schoolstrijd was ten einde. Het aantal bijzondere scholen nam na 1917 snel toe en overtrof al spoedig de hoeveelheid openbare, omdat veel ouders voorkeur hadden voor bijzonder onderwijs. Onderwijsvernieuwers maakten van de gelegenheid gebruik om een school op te richten waar ze op een vernieuwende wijze les konden geven en niet meer volgens het in hun ogen verouderde klassikale systeem.
De onderwijspacificatie had ook tot gevolg dat er in Nederland weinig privéscholen zijn opgericht. Het onderwijs is dusdanig gevarieerd dat er voor bijna alle ouders wel een school is te vinden die aansluit bij hun opvoeding en idealen.