Maarten Luther, de hervormer van Wittenberg
Op 31 oktober 1517 spijkert Maarten Luther zijn 95 stellingen op de slotkapel in Wittenberg. Hij verzet zich daarmee tegen misstanden in de kerk, zoals de aflaathandel. Luther moet zich voor deze daad verantwoorden op de rijksdag in Worms. De keizer doet hem in de ban, maar Frederik III laat hem ontvoeren en brengt hem onder op kasteel De Wartburg. Luthers opvattingen raken spoedig bekend in Duitsland en ook daarbuiten en vormen het begin van de Reformatie.
Maarten wordt monnik
Maarten Luther wordt in 1483 geboren in een boerenfamilie in Eisleben. Later verhuist het gezin naar Mansfeld, waar Maartens vader mede-eigenaar van een kopermijn wordt. Dit levert hem voldoende geld op om zijn zoon te laten studeren. In mei 1501 schrijft Maarten zich als 17-jarige in als student rechten aan de universiteit van Erfurt.
Deze studie maakt hij niet af, want als hij op 2 juli 1505 via een landweggetje terugkeert naar huis wordt hij overvallen door een hevig onweer. In zijn angst roept hij de heilige Anna aan en belooft haar monnik te worden als hij veilig thuis mag komen. Later heeft Maarten spijt van zijn belofte, en veel mensen raden hem af om in het klooster te gaan. Vooral zijn vader verzet zich hevig tegen zijn besluit. Maarten houdt echter zijn woord en nog diezelfde maand treedt hij in bij de Augustijnen in Erfurt.
Het leven in het klooster is hard. Maarten wordt onderworpen aan een streng regime van studeren, missen bijwonen en dagelijkse gebeden. Later zal hij schrijven dat hij in het klooster zijn rust en gezondheid kwijtraakt. Want als hij niet toekomt aan zijn dagelijkse gebeden, haalt hij die in op een vrije dag, waarbij hij niet eet en drinkt tot hij alle gebeden heeft opgezegd. Dit leidt tot slapeloze nachten en volgens eigen zeggen, wordt hij er ‘bijna gek’ van. Ondertussen studeert Luther en in 1512 promoveert hij tot ‘doctor der Heilige Schrift’.
Zijn zonden blijven hem echter kwellen. Hij ziet in dat, hoeveel goede werken hij ook doet, ze voor God nooit voldoende zijn om zijn zonden te vergeven. Er is iets anders nodig en dat ontdekt hij als hij weer eens in de torenkamer zit, de enige plek in het klooster die verwarmd is. Al lezend in de Bijbel bemerkt hij dat Gods gerechtigheid niet te verdienen is, maar een gave is van God. Alleen door het geloof kun je behouden worden. Het doen van goede werken om in de hemel te komen is zeer on-Bijbels, evenals de rooms-katholieke ‘uitvinding’ van het vagevuur.
De Pieteraflaat
De kerk leert dat gelovigen na hun dood een poosje in het vagevuur moeten verblijven om te boeten voor hun zonden. Om het verblijf in het vagevuur te bekorten, kunnen zij aflaten kopen, zodat zij sneller toegang verkrijgen tot de hemel. In Luthers tijd is er een speciale aflaat te koop: de Pieteraflaat, een bewijs dat al je zonden vergeven zijn. Met het geld van de aflaten financiert de Roomse Kerk de bouw van de Sint-Pieterskerk in Rome.
De 95 stellingen
De dominicaner monnik Johann Tetzel reist het land door om de Pieteraflaat aan de man te brengen. De belangstelling is groot, want wie zo’n papier in huis heeft, mag geloven dat al zijn zonden hem kwijtgescholden worden. Berouw wordt niet meer gevraagd en het enige wat de priesters nog kunnen doen is vrijspraak geven.
Deze praktijk stuit Luther erg tegen de borst. Om zijn weerzin tegen de aflaatprakhandel en de misstanden in de kerk, zoals de weelderige levenswijze van de kerkelijke leiders, te laten blijken, spijkert Luther op 31 oktober 1517 zijn 95 stellingen op de slotkapel van Wittenberg. In niet mis te verstane bewoordingen maakt hij duidelijk hoe hij over de kerkelijke leer denkt. Alleen God kan de zonden vergeven, schrijft Luther. De paus mag alleen de straffen kwijtschelden die hij zelf heeft opgelegd. Geld dat nu aan een aflaat besteedt wordt, kan beter aan de armen gegeven worden. De paus is volgens Luther rijk genoeg. Hij kan de bouw van de Sint Pieter zelf wel betalen.
Luther schrijft ook een brief aan de aartsbisschop van Mainz, waarin hij zijn bezwaren tegen de aflaathandel uiteenzet. Een exemplaar van de 95 stellingen stuurt hij mee. De uitvinding van de boekdrukkunst zorgt ervoor dat Luthers stellingen spoedig in heel Duitsland bekend zijn.
Op de Wartburg
Na de publicatie van de stellingen doet de paus Luther in de ban, en daarna verzoekt keizer Karel V hem om naar de Rijksdag in Worms te komen om zich te verantwoorden. In een open wagen, gekleed in zijn monnikspij, rijdt Luther de stad binnen. Bang is hij niet. ‘Als er net zoveel duivels als dakpannen waren’, zal hij later schrijven, dan was ik nog gegaan, ‘want ik was vastberaden’.
Luther laat de bijeengekomen vorsten en kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders weten dat hij niets terugneemt van de kritiek die hij op hen en de paus heeft. ‘Hier sta ik’, zegt hij, ‘ik kan niet anders’. De keizer doet Luther in de rijksban en dat betekent dat hij vogelvrij is. Op weg naar huis laat hertog Frederik III van Saksen, die belang stelt in Luther, hem ontvoeren. Hij brengt hem onder op de Wartburg in Eisenach.
Luther vertaalt daar het Nieuwe Testament in het Duits. Nu kan het Duitse volk de Bijbel in de eigen taal lezen. Ook verdiepte hij zich met enkele geleerden in de vormgeving van de eredienst. Er moet meer ruimte komen voor de preek en Luther beperkt het aantal sacramenten tot twee: doop en avondmaal. Er komt een nieuwe catechismus – ook één voor kinderen –, een liedboek en een betere opleiding voor predikanten.
Onrust
Luthers opvattingen vinden ingang bij de bevolking. Velen geloven allang niet meer dat zij in de hemel kunnen komen door trouw de erediensten bij te wonen en een christelijk leven te leiden. In Duitsland en ook daarbuiten ontstaat onrust. Kerkdiensten worden verstoord en kloosters gaan in vlammen op. Monniken en nonnen verlaten de kloosters. Luther helpt bij de vlucht van twaalf nonnen uit het cisterciёnzerklooster van Nimbschen. Met de non Katharina van Bora treedt hij in het huwelijk.
De Reformatie krijgt een politieke lading als vorsten en keizers in Europa strijd gaan leveren over de heersende godsdienst in hun land en boeren in verzet komen tegen de adel. Dat betekent het einde van de heerschappij van de Rooms-Katholieke Kerk. Europa bestaat voortaan uit rijken waarin of het protestantisme of het katholicisme de belangrijkste godsdienst is.