Handelsposten van de VOC op Banjarmasin (Borneo)
Banjarmasin (ook geschreven als Bandjermasin, Bandjarmasin of Banjer-Massin) is de hoofdstad van de Indonesische provincie Zuid-Kalimantan en gelegen op het Indonesische deel van het eiland Borneo. Banjarmasin is een relatief jonge stad aangezien ze 'pas' in 1526 werd gesticht maar stond aan het begin van de zeventiende eeuw al goed bekend vanwege de peper die er werd geteeld. De stad was sinds het begin van de zeventiende eeuw bekend en geliefd bij Nederlandse handelaren en vanaf het jaar 1602 ondernam de VOC diverse pogingen om het lucratieve pepermonopolie van het gebied in handen te krijgen.
Inhoud
Nederlandse handelsposten op Borneo
Aangezien de peper op Borneo van uitzonderlijk hoge kwaliteit was, wilde de VOC het handelsmonopolie maar wat graag in handen krijgen. Maar het sluiten van de benodigde handelsovereenkomsten ging niet zonder slag of stoot. Gedurende de twee eeuwen dat de VOC bij de handel op Borneo was betrokken opende zij meerdere handelsposten, maar geen van deze posten was op hetzelfde moment geopend. De reden hiervoor was gelegen in het feit dat het verdedigen van de handelsposten de VOC meer geld kostte, dan dat het hen opleverde. De eerste Nederlandse handelspost opende rond het jaar 1606 haar deuren en de laatste handelspost sloot in 1809.
De ontdekking van Banjarmasin en het eiland Borneo
Welke Nederlander de 'ontdekking' van het eiland Borneo op zijn naam mocht schrijven, is onbekend. Maar volgens oude VOC-documenten bezat de VOC in het jaar 1606 een handelspost in de plaats Banjarmasin (door de Nederlanders Banjer-Massin genoemd). De handelspost stond onder leiding van de Nederlandse opperkoopman François Wittert (1571-1610) en was belangrijk bij het inkopen van peper, een zeer gewild specerij in de zeventiende eeuw. Gedurende de jaren 1606 tot en met 1610 waren er geen bijzonderheden over het comptoir te melden maar in 1611 werd de handelspost aangevallen tijdens een opstand. Toenmalig opperkoopman Gilles Michielsz. (geboortedatum onbekend - 1611) kwam hierbij om het leven en de VOC werd gedwongen om in actie te komen.
Wraak
Om problemen in de toekomst te voorkomen besloot de VOC de inwoners van Banjarmasin te laten zien wie het sterkst was en bereidde een meedogenloze wraakactie voor. Op 20 maart 1612 vertrokken de schepen de Hazewind, Brak, Halve Maan en de Kleine Veere uit de haven van Batavia (vandaag de dag Jakarta genoemd) om in mei dat jaar Borneo te bereiken. De VOC ging voor anker in de haven van Banjarmasin, viel de stad aan en brandde haar tot op de grond toe af. De radja van Banjarmasin had zich in veiligheid weten te brengen door te vluchten naar het nabij gelegen Martapoera (vandaag de dag Martapura genoemd) en nam, tot grote ergernis van de VOC, de plaatselijke handel en handelaren met zich mee. Terwijl Martapoera langzaam aan veranderde in een druk bezochte handelsstad, stond de VOC met lege handen in het veroverde maar platgebrande Banjarmasin
Nieuwe ronden, nieuwe kansen
Aangezien de VOC de handel in Banjarmasin niet van de grond kreeg besloot ze de stad hetzelfde jaar al weer te verlaten en richtte zich op de peperhandel op het eiland Java. Gedurende de jaren 1612 tot en met 1623 kocht de VOC haar peper in, in de Javaanse stad Bantam, maar een ruzie met de plaatselijke sultan maakte hier eind 1623 een einde aan. Om de peperhandel voort te kunnen zetten besloot de VOC een nieuwe poging te doen om voet aan de grond te krijgen in Borneo, maar de zes expedities die ze naar het eiland stuurden waren geen van alle succesvol. De VOC besloot om het er niet bij te laten zitten en na jarenlang leuren, soebatten en onderhandelen lukte het haar in 1635 (eindelijk) om een handelsovereenkomst te sluiten met de radja van Banjarmasin. Na ondertekening van de overeenkomst opende de VOC meteen een nieuwe handelspost in de stad en het comptoir wist al snel een deel van de Borneose peperhandel naar zich toe te trekken.
Cruciale fout
In de jaren die volgden deed de VOC diverse pogingen om het pepermonopolie van de steden rondom Banjarmasin in handen te krijgen, maar in 1638 maakte het toenmalig opperhoofd, Coenraad Cramer (geboorte- en overlijdensdatum onbekend) een cruciale fout. Opperhoofd Cramer nam de plaatselijke bestuurders van Banjarmasin een groot deel van hun macht uit handen waarna deze massaal tegen de bemoeienissen van de VOC in opstand kwamen. De gemoederen tussen de VOC en de radja en bestuurders van Banjarmasin liepen uiteindelijk zo hoog op dat alle 108 VOC-beambten én opperhoofd Cramer op brute wijze door de troepen van de radja werden vermoord. Tot overmaat van ramp werden ook de twee Nederlandse schepen die in de haven van Banjarmasin voor anker lagen door de troepen van de radja aangevallen en tijdens het gevecht vonden alle veertig Nederlandse bemanningsleden de dood.
Actie en reactie
Het nieuws over de moordpartij op Borneo bereikte al snel het Nederlandse bestuurscentrum in Batavia en aangezien de Gouverneur-Generaal op dat moment niet aanwezig was, nam zijn directeur-generaal, Philip Lucasz. (geboorte- en overlijdensdatum onbekend), de honneurs voor hem waar. Aangezien de directeur-generaal van mening was dat kwaad met kwaad moest worden bestreden gaf hij de opdracht om een meedogenloze wraakactie uit te voeren. Volgens diverse ooggetuigen verslagen kende de VOC geen genade en nadat ze bijna alle inwoners van Banjarmasin om het leven hadn gebracht besloot ze de handelspost te sluiten. Helaas betekende dit wel dat de VOC voortaan haar peper via dure tussenhandelaren in Borneo moest inkopen, want de aanvoer van peper uit Bantam was ook nog steeds problematisch. Tot aan het jaar 1660 bleef de VOC op deze manier betrokken bij de peperhandel in Borneo en pas in 1661 gingen de VOC en toenmalige radja van Banjarmasin weer met elkaar aan tafel om de mogelijkheden van een handelsovereenkomst te bespreken.
Gedwongen sluiting
De onderhandelingen tussen de radja van Banjarmasin en de VOC namen uiteindelijk vier jaar in beslag, maar in 1665 kreeg de VOC toestemming om een nieuwe handelspost in de stad te openen. Helaas bleek al snel na opening dat de radja van Banjarmasin helemaal niet van plan was geweest om samen te werken met de VOC want hij stuurde voortaan zijn eigen schepen naar Batavia om de peper daar te verkopen. Op deze manier zette de radja de Nederlandse handelspost in zijn stad buitenspel en dat nam de VOC hem uiteraard niet in dank af. Na een jaar ploeteren moest de VOC de handdoek in de ring gooien en het gloednieuwe comptoir in Banjarmasin werd gesloten. De gehele zeventiene eeuw bleef de relatie tussen de radja van Banjarmasin en de VOC uiterst gespannen en pas bij het aantreden van een nieuwe radja waren beide partijen bereid om de mogelijkheden van een nieuwe handelsovereenkomst te onderzoeken.
Laatste poging
In 1733 was er eindelijk succes toen de VOC het pepermonopolie van Banjarmasin in handen kreeg, maar de toenmalige radja van de stad bleek zich slecht aan de gemaakte afspraken te houden. Doordat de radja zijn peper ook aan andere (buitenlandse) handelaren verkocht kon de VOC haar monopolie onmogelijk handhaven en bij het bereiken van het jaar 1747 was de maat voor de VOC vol. Toenmalig Gouverneur-Generaal, Gustaaf Willem, baron van Imhoff (1705-1750), stuurde zes schepen naar Borneo om de radja duidelijk te maken dat de VOC geen concurrentie op het eiland dulden en zijn missie had succes. Om zijn goede wil te tonen gaf de radja de VOC toestemming om een handelspost te openen in de plaats Tatas, vlakbij de stad Matrapoera (Martapura), en in 1749 opende het nieuwe Nederlandse comptoir haar deuren. Helaas kwam de handel in peper vanaf 1751 flink onder druk te staan aangezien de toenmalige radja, Mohammed (geboortedatum onbekend - 1761), van Banjarmasin, ruzie kreeg met zijn voogd.
Hulp aan de radja
Aan de ruzie tussen radja Mohammed en zijn voogd kwam een einde toen de radja in 1759 meerderjarig werd en de rust in Banjarmasin en omgeving keerde terug. Helaas voor de VOC bleek de rust maar van zeer korte duur te zijn want toen radja Mohammed in 1761 geheel onverwachts overleed en werd opgevolgd door radja Kaharoeddin (geboorte- en overlijdensdatum onbekend), brak er een strijd uit om de macht. In de hoop de strijd in zijn voordeel te kunnen keren vroeg radja Kaharoeddin de VOC om hulp, maar zij liet weten alleen te willen helpen in ruil voor het pepermonopolie van Banjarmasin. Aangezien de radja weinig keus had ging hij akkoord met de eis en bij het bereiken van het jaar 1785 had de VOC alle vijanden van de radja uit Banjarmasin verdreven. De radja en VOC werden vervolgens zulke goede vrienden dat de radja in 1787 besloot Banjarmasin vrijwillig aan de VOC over te dragen om vervolgens te worden benoemd tot leenvorst van zijn eigen stad.
Neergang
In de jaren die volgden bleek ook radja Kaharoeddin een weinig betrouwbare partner te zijn aangezien hij weigerde de boeren in de zogenaamde 'Bovenlanden' van Banjarmasin een eerlijke prijs te betalen voor hun peper. Aangezien het verbouwen van peper hierdoor niet langer winstgevend was stapten deze boeren massaal over op het verbouwen van rijst wat maakten dat er vele nieuwe handelaren naar Banjarmasin kwamen. De VOC hield de radja verantwoordelijk voor de ongewilde concurrentie en de relatie tussen beide partijen verslechterde in hoog tempo. Tot overmaat van ramp begonnen ook de tegenstanders van radja Kaharoeddin zich weer te roeren en in 1798 werd het toenmalige opperhoofd van de Nederlandse handelspost in Tatas vermoord. Aangezien de macht van de VOC in die periode in hoog tempo afnam, besloot de VOC om de zaak te laten rusten. In 1780 sloot de VOC een handelsovereenkomst met de nieuwe radja van Banjarmasin, maar toen ook deze overeenkomst op niets uitliep werd de Nederlandse handelspost in Tatas in 1809 gesloten.