Jeruzalem: stad van joden, christenen en moslims
Volgens de islam voer na de dood van Mohammed in Medina, in 632, diens geest vanuit Jeruzalem ten hemel. Zo werd de stad voor de moslims een heilige stad. Daarvoor was het voor de christenen al dé heilige stad; daar immers had Jezus Christus gepreekt, was er gestorven en opgestaan. En weer dáárvoor was het al sinds eeuwen voor de joden dé heilige stad. De grote monotheïstische wereldgodsdiensten claimen dus alle drie Jeruzalem. Alle drie hebben er ook sinds ongeveer het midden van de 11e eeuw een eigen kwartier. In die zin is Jeruzalem al bijna 1000 jaar een gedeelde stad. Daaraan ging een geschiedenis vol problemen en strijd vooraf; een situatie die ook na het midden van de 11e eeuw is blijven bestaan. En niet zo’n beetje ook: zo was en is ‘de stad van vrede’ al eeuwenlang een bron van twist en oorlog. En dan gaat het niet alleen om de godsdienst, ook de politiek, nationaal en internationaal, was en is in het geding.
Inhoud
Vier stadsgedeelten: voor joden, christenen, Armeniers en moslims
Sinds koning David van Israël rond 1004 v.Chr. de stad veroverde en tot hoofdstad van zijn rijk maakte hebben diverse heersers in de loop der eeuwen Jeruzalem in hun macht gehad. Sinds de zesdaagse oorlog van 1967 staat geheel Jeruzalem onder gezag van Israël. En de traditie van de verdeling van de stad in vier kwartieren (wijken) - voor de moslims, de joden, de christenen en de (christelijke) Armeniërs - die stamt uit de 11e eeuw, bestaat (2018) nog steeds en functioneert nog altijd (nu - beter dan ooit volgens sommigen). Er is in ieder geval de gewenste autonomie voor de betreffende richtingen om hun godsdienst te kunnen uitoefenen. Die speciale situatie van godsdienstige coëxistentie in Jeruzalem is door de eeuwen heen bepaald niet ongeschonden gebleven – al te vaak werd er flink huisgehouden bij de collega-religies, inclusief moordpartijen. Toch is er een zekere continuïteit waar te nemen in het naast-elkaar-functioneren van de verschillende wereldgodsdiensten in de Heilige Stad. Volgens H. Stevens, die in zijn boek
Ridders van Malta (2011) ook de gang van zaken in Jeruzalem in de 11e eeuw beschrijft, kan het officiële begin van die coëxistentie geplaatst worden in de elfde eeuw, vóór het begin van de kruistochten. In het midden van die eeuw verdeelde de kalief al-Moestansir, de toenmalige moslim-heerser in Jeruzalem, de stad in districten voor vier bevolkingsgroepen: joden, christenen, de eveneens christelijke Armeniërs en moslims.
Joden in Palestina
De strook land aan de oostkant van de Middellandse Zee, van de kust tot en met de Jordaanvlakte, globaal het gebied van het huidige Israël en de Palestijnse gebieden, wordt Palestina genoemd, een naam die teruggaat tot de oudheid. In de Bijbel wordt verteld hoe de nakomelingen van Jacob (Israël) het in bezit namen. Dat moet rond 1200 jaar voor Christus’ geboorte geweest zijn. Koning David maakte Jeruzalem tot de hoofdstad van zijn rijk dat eerst Juda (twee stammen) en later heel Israël (twee plus tien stammen) omvatte. Ten tijde van de geboorte van Jezus Christus in Bethlehem, toen Juda Judea werd genoemd, behoorde het, met Samaria, tot de Romeinse provincie Syrië. Dat was ook het geval met het noordelijk daarvan gelegen Galilea, waar Jezus in Nazareth opgroeide. Ook Idumea (Edom) een gebied ten zuiden van de Dode Zee hoorde erbij. De Edomiet Herodus, was vanaf 37 v.Chr. als vazalvorst van Rome, koning van het hele gebied. In een van de laatste jaren van zijn regeerperiode werd Christus geboren.
Na Herodus I
Na de dood van Herodus (ook bekend als Herodus I en Herodus de Grote) werd zijn rijk verdeeld onder zijn nakomelingen; zo viel het weer in delen uiteen. Rond 40 n.Chr. was een groot deel ervan weer onder direct gezag van Rome geplaatst, in de praktijk betekende dat: bij de provincie Syrië gevoegd. In 44 n.Chr. werd Judea weer een Romeinse provincie. De rest van Palestina kwam onder rechtstreeks Romeins bestuur van een procurator. Wel was Herodus’ kleinzoon Agrippa II, in naam, nog koning over delen van Galilea en het Overjordaanse gebied Perea. De werkelijke macht was in handen van Romeinse procuratoren (ook wel prefecten genoemd)
Joodse opstanden; verwoesting van Jeruzalem
Het bewind van die procuratoren provoceerde de joden zodanig dat ze in het jaar 66 in opstand kwamen. Aanvankelijk waren ze succesvol; de Romeinen werden verdreven uit meerdere steden, waaronder Jeruzalem. In 67 trokken de Romeinse legeraanvoerder Vespasianus samen met zijn zoon Titus Judea binnen. In 68 overleed de Romeinse keizer Nero waarna Vespasianus tot zijn opvolger werd uitgeroepen. Zoon Titus belegerde ondertussen Jeruzalem. In 70 wist hij eindelijk de stad te veroveren. Als vergelding verwoestte hij de stad.
Opstand onder leiding van Bar Kochba
De Romeinen wilden voorkomen dat er ooit nog weer een opstand in Jeruzalem zou uitbreken. Daartoe bedacht keizer Hadrianus (hij regeerde van 117-139) een rigoureus plan. Jeruzalem moest nooit weer herbouwd worden, dus liet hij op de puinhopen een nieuw stadje bouwen (eigenlijk meer een kleine Romeinse nederzetting): Aelia Capitolina. Natuurlijk zonder herbouw van de tempel zoals die tot 70 het centrum van het jodendom was geweest. Dit was onverdraaglijk voor de joden en zij kwamen in 132 in opstand onder leiding van Simon Bar Kochba. Hij noemde zichzelf
Prins van Israël. Hij was eerst succesvol, met name door het toepassen van de guerrillatactiek waar de Romeinen niet direct een passend antwoord op hadden. Ze zetten een uitgebreide strafexpeditie op touw, maar ondanks de grote troepenmacht die ingezet werd, duurde het toch nog tot 136 voor de opstand, die wederzijds grote aantallen slachtoffers eiste, neergeslagen was. Uit wraak veranderde Hadrianus de naam van het gebied van Judea in Palestina, en joden mochten niet meer in
Aelia komen. Het zou tot 326 duren voor het weer Jeruzalem werd genoemd. Zo kon het gebeuren dat de ‘eeuwige stad’ bijna 200 jaar, in wezen, niet meer bestond.
Christenen in Palestina
Omdat de eerst christenen joden waren, zou je hun geschiedenis kunnen laten beginnen met die van de joden. Maar al spoedig na de dood en opstanding van (de jood) Jezus Christus (die meestal in het jaar 33 wordt geplaatst) splitste de gemeenschappelijke weg zich en ontstonden er twee godsdiensten, die in de loop der tijd tegenover elkaar kwamen te staan. De onderlinge, ook gewelddadige strijd werd daarbij niet geschuwd; wat uiteindelijk resulteerde in een eeuwen durende verwijdering, die leidde tot puur anti-semitisme, ook van christelijk kant – pas de Holocaust, met 6 miljoen joden als slachtoffer, bracht daarin een fundamentele ommekeer.
Toen met de verwoesting van Jeruzalem in 70 n.Chr voor de joden de periode van de diaspora begon was het christendom al wijd en zijd verspreid. Ook voor christenen in Palestina zag het er in die tijd niet best uit. De Romeinen voelden zich bedreigd door de opkomst in het oosten van het nieuw Perzische rijk van Palmyra (dat onder meer bekend is geworden door de regering van de welhaast legendarische koningin Xenobia, die er regeerde van 267-272 en erin slaagde een groot deel van het Oost-Romeinse rijk te veroveren).
Christenvervolging
Nu de joden geen bedreiging meer vormden voor de Romeinse macht in
Syria-Palestina, werden de christenen beschouwd en behandeld als grootste bedreiging van die macht en keizer Diocletianus (aan het bewind van 284-305) zette een meedogenloze vervolging in. Niet dat vóór die tijd de christenen niet hadden geleden onder vervolging – gebeurtenissen in dat verband tijdens het bewind van Nero (aan de macht in de periode 54-68) zijn berucht en algemeen bekend. Maar zo tot het midden van de derde eeuw vonden de vervolgingen periodiek en lokaal plaats – ze waren niet algemeen, vanuit Rome geregisseerd. De eerste algemene vervolging vond pas onder keizer Decius (249-251) plaats. Vervolgens ook onder Valerianus (253-260) en dus onder Diocletianus. In 305 werd de macht uitgeoefend door twee keizers, één in het westelijk en één in het oostelijk deel van het rijk. In het oosten regeerde Galerius die de vervolgingen voortzette. In het westen kwam in 306 Constantijn aan de macht, die later ook in het oosten keizer werd.
Keizer Constantijn
Hij was de man achter het tolerantie-edict van Milaan (313) dat de christenen godsdienstvrijheid en gelijkgerechtigdheid garandeerde. Hij was het ook die het oude Jeruzalem weer liet herbouwen, waarbij zijn moeder Helena, die christen was, zich ontpopte als een ware archeoloog en diverse voor christenen heilige plaatsen liet herstellen dan wel daar een kerk liet bouwen (zo werd de Heilige Grafkerk gebouwd op de plek waar het graf van Jezus zich zou hebben bevonden). De opvolgers van Constantijn – hij stierf in 337 – zetten zijn politiek van bevordering van het christendom voort. Voor de joden had de nieuwe situatie niet zulke goede gevolgen. Integendeel, ze werden verbannen of gedood. Toch bleef er altijd een kleine joodse gemeenschap in Jeruzalem intact.
Terugslag en victorie voor de christenen
Onder de opvolgers van Constantijn was er een die stopte met de pro-christelijke politiek: keizer Julianus, bijgenaamd de Afvallige. In de korte tijd dat hij regeerde (361-363) heeft hij zijn uiterste best gedaan om het christendom terug te dringen en in plaats daarvan de oude Romeinse religie te herstellen, met name dan die van de Helleense goden. Zijn opvolgers herstelden de positie van het christendom en een van hen, Theodosius I, riep in 391 het christendom uit tot officiële rijksgodsdienst en legde die godsdienst ook op aan zijn onderdanen.
Jeruzalem, 5e, 6e en 7e eeuw
In 326 was onder Constantijn Jeruzalem een christelijke stad geworden. Onder Julianus de Afvallige, was er dus wat dat betreft een onderbreking. Onder hem mochten de joden weer terugkeren en beginnen met de herbouw van de tempel. Van dat laatste kwam door allerlei tegenslagen echter niets terecht. Temeer niet omdat Julianus stierf in 363 tijdens zijn veldtocht tegen de oprukkende Perzen. Het christendom werd weer hersteld en de joden verdrukt. Wel kregen ze in 438 onder het bewind van Thedosius II verlichting dankzij diens vrouw keizerin Eudocia. Maar toen die, wat invloed betreft, concurrentie kreeg van de zuster van de keizer, Pulcheria, verslechterde hun situatie weer.
Toen Jusitinus in 518 keizer werd van het Oost-Romeinse Rijk was hij de 65 al gepasseerd. Zijn jonge neef Justinianus was de feitelijke heerser. Deze, gehuwd met Theodora, was officieel keizer van 527-565. Het paar zette zich in voor de verdere verspreiding van het christendom. Hun bekendste bouwwerk was de Haya Sophia in Constantinopel. In Jeruzalem begonnen ze met de bouw van een basiliek, gewijd aan de heilige maagd Maria. Het oosters-orthodoxe christendom was heer en meester in de stad. Justinianus regeerde in totaal 50 jaar en behalve voor de verbreiding van het christendom zette hij zich ook in voor vergroting van zijn rijk; hij probeerde het West-Romeinse Rijk, dat ten onder was gegaan, er weer bij te voegen. Daarin slaagde hij niet echt, maar onder zijn bewind had zijn rijk weer de omvang die het had in de tijd van Trajanus (98 -117).
Een onrustige tijd
Na Justinianus´ dood begon er voor Jeruzalem een onrustige tijd, waarin verschillende rijken / heersers de stad in handen
hadden. Zo waren daar de Perzen onder sjah Kushro II (590-628). Hij veroverde in 614 Jeruzalem en heerste daarna tot 628. In die tijd bestreden joden en christenen elkaar hevig. In 629 kregen de Byzantijnen de macht weer in handen. Van 610 tot 641 regeerde Herakleios als Byzantijns keizer. Tijdens zijn bewind werd Jeruzalem in 638 veroverd door de moslims.
De moslims
Rond 570 werd in de Arabische woestijn, in Mekka, Mohammed geboren. Hij werd (achteraf gezien) de stichter van de derde grote monotheïstische, ofwel abrahamitische wereldgodsdienst: de islam. 25 jaar oud trouwde hij met een veel oudere weduwe die handelskaravanen bezat en bij wie hij kort daarvoor in dienst was getreden. Door zijn werk kwam Mohammed in contact met meerdere godsdiensten waaronder christendom en jodendom. Volgens de traditie werd hij in 610 door de engel Gabriël aangewezen als profeet van God. Hij ontving vele goddelijke openbaringen die hij samenvoegde in de Koran.
De
sahaba (metgezellen) van Mohammed kozen diens schoonvader Aboe Bakr als opvolger, leider en eerste kalief van de islam (Een aantal volgelingen was het daar niet mee eens en wezen zijn neef en schoonzoon Ali aan als opvolger. Zij vormden zo het begin van de richting der sjiieten. Toen Ali later toch nog kalief werd betekende dat oorlog met de overgrote meerderheid van de andere richting, de soennieten.) Aboe Bakr bracht het hele Arabische schiereiland onder zijn gezag. De opvolger van Aboe Bakr heette Omar. Deze tweede kalief breidde het kalifaat verder uit met onder meer Mesopotamië, Syrië en Palestina.
Jeruzalem in handen van de moslims
Omar I was kalief van 634-644. Hij was groot van gestalte en streng, en belangrijker: zijn Arabische legers haalden overwinning op overwinning. De patriarch van Jeruzalem, die besefte dat zijn stad geen kans maakte tegen die schijnbaar onstuitbare legers, sloot een verdrag met hem: de christenen zouden hun godsdienst mogen blijven uitoefenen tegen betaling van een speciale belasting. Omar kreeg de sleutels van Jeruzalem toen hij daar In 638 binnentrok. Hij liet een eigen gebedshuis bouwen, duidelijk gericht op Mekka, op de plek waar de Kerk van de Heilige Maria had gestaan (die in 614 was verwoest door de Perzen en de joden). Volgens joodse bronnen sloten zich op den duur veel joden en christenen aan bij de islam. De joden trouwens, die jarenlang geleden hadden onder Byzantijnse onderdrukking, verwelkomden de Arabieren. Er vestigden zich nu naast joden en christenen ook de nodige Arabieren in de stad, maar Jeruzalem bleef nog jarenlang een overwegend christelijke stad.
De Omajjaden (660-750)
Na de dood van Mohammed benoemde Omar, die vermoord werd in 644, Mohammed Moerawija tot gouverneur van Syrië. Deze heerste 40 jaar vanuit Damascus over Jeruzalem. In die tijd breidde het Arabische rijk zich snel uit naar het oosten en het westen. Moerawija werd, vanwege zijn tolerante bestuur ten aanzien van jodendom en christendom geprezen door de joden en ook christelijk schrijvers prezen hem. Na zijn dood brak er een onrustige tijd aan voor zijn rijk. In 685 kwam Abd al-Malik aan de macht. Hij behoorde net als Moerawija tot de Arabische Omajjaden-clan. Hij was de bouwer van de befaamde Rotskoepel in Jeruzalem die er in 691-’92 verrees, op de plek waar Abraham zijn zoon Isaac had willen offeren. Na hem bouwde zijn zoon Abd al-Wahd (705-715) op de plek waar Omar zijn gebedshuis had gebouwd, de Al-Aqsa-moskee. Zo verrezen op de Tempelberg naast de bestaande joodse en christelijke monumenten de nodige moslimheiligdommen.
In 715 werd Suleiman, broer van Wahd, op de Tempelberg tot kalief uitgeroepen. Na hem kwam Omar II (717-’20). Hij was streng in de leer en verbood de joden hun God op de Tempelberg te vereren; het verbod bleef bestaan gedurende de rest van de islamitische heerschappij. Ondertussen bleef de islam zich verder verbreiden; maar niet lang na het bewind van Omar II werden de moslims in Europa tot staan gebracht: in 732 versloeg Karel Martel, grootvader van Karel de Grote, bij Poitiers een moslimleger.
Einde der Omajjaden
De Omajjaden hadden geen bloedband met Mohammed. Toen in 748 de charismatische moslim-mysticus Aboe Moeslim verkondigde dat moslims zich strenger aan de islamitisch regels moesten houden - onder de Omajjaden werd de leer niet streng gehandhaafd - en dat alleen een nazaat van de Profeet hun leider mocht zijn, leidde dat tot een opstandige beweging van moslims. Het begon in de regio waar Aboe Moeslim predikte, in Chorasan, in het huidige Oost-Iran. Zijn volgelingen kleedden zich in het zwart en trokken onder aanvoering van Aboe al-Abbas, die zichzelf tot kalief had uitgeroepen, zegevierend op naar het westen.
Abassiden en Fatimiden
Al-Abbas nodige de Omajjaden uit voor een feestmaal. Bij die gelegenheid liet hij de hele familie der Omajjaden ter dood brengen. Zijn broer Mansoer ging verder met het uitroeien van (potentiële) tegenstanders. Hij werd de ware vader van de Abassidendynastie, waarvan Bagdad de machtsbasis werd.
Jeruzalem ten tijde van de Abassiden
Mansoer reisde in het begin van zijn heerschappij eenmaal naar Jeruzalem, nam wat kostbaarheden mee uit de Rotskoepel en kwam er daarna niet weer. Zijn opvolgers ook niet. Het belang van Mekka en Medina binnen de islam groeide ten koste van Jeruzalem. De stad verdorde, zoals Simon Sebag Montefiore,het formuleerde.- diens boek over Jeruzalem wordt hier voornamelijk gevolgd.
De tijd van Karel de Grote en diens opvolgers
De kleinzoon van Karel Martel, Karel de Grote, werd in 800 tot keizer gekroond; hij heerste over het gebied dat tegenwoordig globaal Frankrijk, Duitsland en Italië omvat. Zijn kroning leidde tot een nieuw zelfbewustzijn van het westers christendom en daarmee ook tot een vergroting van de kloof tussen westers en oosters christendom. Anderzijds onderhield Karel contacten met kalief Haroen al-Rasjid, de kalief die over Jeruzalem heerste. Haroun beschermde waar mogelijk de christelijke bezittingen in de stad en Karel betaalde de hoofdelijke belasting voor de christenen daar. Later, rond 870, verminderde de macht der Abassiden. Zo ging de dynastie der Abassiden over in die der Fatimiden.
De Fatimiden
Deze dynastie had haar basis in Noord-Afrika. Zij claimden rechtstreeks af te stammen van Ali en Fatima, de dochter van de Profeet; ze kunnen dus tot de sjiieten gerekend worden. In 969 rukte de Fatimidische kalief Moe’izz op naar Egypte, veroverde het en ging toen verder en nam ook Jeruzalem en grote delen van Syrië in bezit. Caïro werd de hoofdstad van het rijk der Fatimiden. Hoewel sektarisch van aard, waren ze verdraagzaam jegens joden en christenen. Pelgrimage van christenen naar Jeruzalem nam weer toe. De joden, die relatief arm waren in Jeruzalem, werden financieel gesteund door hun rijke broeders in Egypte en mochten een synagoge op de Olijfberg bouwen Ook sjiitische broeders werden gestimuleerd tot pelgrimage naar de stad; de soennieten waren eveneens welkom, maar konden door de strijd met Bagdad de stad meestal niet bereiken.
Het schrikbewind van Hakim
De situatie veranderde drastisch in het begin van de 11e eeuw met de regering van kalief Hakim, hij had een christelijke moeder en eerst zag het er naar uit dat hij de tolerante politiek van de Fatimiden zou voortzetten. Maar al spoedig bleek het tegendeel. Hij vertoonde labiel gedrag. In 1004 begon hij christenen te vervolgen in Jeruzalem en sloot hun kerken of bouwde die om tot moskeeën. Ook nam hij anti-joodse maatregelen. Hij gaf opdracht de joodse wijk in Cairo plat te branden en de (chr.) Heilige Hartkerk in Jeruzalem te verwoesten. Ook ten aanzien van de moslims begon hij zich vreemd te gedragen en spoedig was hij ook bij hen gehaat. De ellende duurde tot Hakims dood in 1021. Zijn opvolgers gaven toestemming aan de christenen om, met Byzantijnse hulp, hun verwoeste heiligdommen te herstellen. Ook de joden en moslims werden weer met de nodige tolerantie behandeld. De vernielde al-Aqsa werd hersteld. De nieuwe Heilig Grafkerk was in 1048 voltooid (maar hij werd wel kleiner dan de Byzantijnse basiliek).
De tijd van kalief al-Moestansir (11e eeuw)
De 11e eeuw was een cruciaal tijdsgewricht in de geschiedenis van het christendom, zeker ook in die van Jeruzalem. Aan de ene kant was daar het schrikbewind van Hakim aan de andere kant was er ook de herbouw van hetgeen onder zijn bewind was verwoest. Die herbouw werd mede mogelijk gemaakt door de tolerante politiek van kalief al-Moestansir (regeerperiode: 1036-1094). Hij was de kalief die al naar voren kwam als degene die Jeruzalem verdeelde in districten voor vier bevolkingsgroepen: joden, christenen, de eveneens christelijke Armeniërs en moslims. Ondanks de vervolging onder Hakim waren toch de joden en christenen nooit helemaal uit de stad verdwenen.
De Amalfitanen
Wat betreft de christenen speelden daarbij het Byzantijnse Rijk en de handelaren uit Italiaanse stadstaat Amalfi (de gelegen ten zuiden van Napels) een belangrijke rol. Het lukte de Amalfitanen – ze waren natuurlijk Rooms-katholiek – altijd handelsbetrekkingen te blijven onderhouden met het Byzantijnse rijk en ook met moslims en joden, zelfs tijdens het bewind van Hakim. Zij waren het ook die de herbouw van de Heilige Grafkerk mede mogelijk maakten. De Amalfitanen kregen een eigen territorium toegewezen in Jeruzalem bij de herbouwde kerk (tegenwoordig in het stadsdeel wat ‘de oude stad’ wordt genoemd). Daar ontstond een compleet complex met twee kloosters (een voor monniken en een voor nonnen) en een gastenverblijf (hospitium). Daar konden dus vreemdelingen onderdak krijgen. Speciaal geschikt vanzelfsprekend voor de vele pelgrims die de stad bezochten.
Gastenverblijven
Door de recente ontwikkelingen nam de pelgrimage van zowel joden als christenen geweldig toe. En moslims begonnen Jeruzalem weer boven Mekka te verkiezen. Wel werd in het midden van de 11e eeuw de positie van de christenheid zwakker door het Grote Schisma van 1054 – de Rooms-katholieke en Oosters-orthodoxe kerk en daarmee ook de bijbehorende wereldlijke rijken kwamen tegenover elkaar te staan. Daardoor verzwakte de strijd der christenheid tegen de opdringende islam en voor het behoud van Jeruzalem als christelijk bolwerk.
Niet alleen voor de rooms-katholieke pelgrims waren er gastenverblijven. Ook de pelgrims uit het Byzantijnse rijk (vaak ‘Grieken’ genoemd) en christenen uit Armenië hadden hun eigen gastverblijven, kerken en kloosters. (Trouwens, ook in de Karolingische tijd was er al sprake van ‘hospitia’ voor pelgrims.)
De indeling van kalief al-Moestansir
Al-Moestansir begreep dat het verstandiger was voor de rust in de stad om de verschillende bevolkingsgroepen – christenen, joden, Armeniërs en moslims – in vier gescheiden districten (kwartieren) samen te brengen. De stad werd in vier districten verdeeld om problemen te voor komen tussen de verschillende bevolkingsgroepen. Die districten (kwartieren) waren ommuurd. In wezen bestaat die verdeling nu (2018) nog: het christelijke kwartier, rond de H. Grafkerk, in het westen van de (oude) stad; het joodse in het zuidoosten; ten westen daarvan het Armeense; in het noorden, grenzend aan de Tempelberg, het islamitische.
Jeruzalem veroverd door Turkse moslims en (later) door de kruisvaarders
Seltsjoeken
Onderlinge geschillen tussen de vier groepen in de kwartieren van Jeruzalem vormden een potentiële bron van onrust (en erger). Er dreigde echter een groter gevaar voor de stad en zeker voor het tolerante klimaat dat een voortbestaan van een door meerdere godsdiensten gedeelde stad mogelijk maakte: het oprukken van de Turkse Seltsjoeken. Deze tot de islam bekeerde krijgshaftige stam van Turks-Mongoolse afkomst waren het kalifaat van Bagdad gaan overheersen. In 1071 versloegen ze een Byzantijns leger vernietigend in de slag bij Manzikert in 1071. En Jeruzalem viel in 1073 eveneens in hun handen. Paus Gregorius VII wilde zijn medechristenen te hulp komen bij de strijd tegen de Seltsjoeken en zo mogelijk de Westerse en Oosterse Kerken weer herenigen. Het kwam er niet van. Het was ook in 1073 dat de Seltsjoeken Klein-Azië binnenvielen waardoor het voor pelgrims veel moeilijker werd om Jeruzalem te bereiken.
Eerste kruistocht
Over de werkelijk aanleiding voor de paus en de wereldlijke machthebbers in het westen om een kruistocht tegen de moslims te beginnen, en dan met name ten bate van de bevrijding van Jeruzalem, wordt verschillend gedacht. Hoe moeilijk het voor de moderne, over ’t algemeen geseculariseerde mens ook voor te stellen is, we kunnen er vanuit gaan dat de motieven van kruisvaarders – het waren middeleeuwers! – over het algemeen oprecht religieus van aard waren. En de Utrechtse hoogleraar C.D.J. Brandt (1897-1966) stelt in zijn bijdrage aan de Wereldgeschiedenis, deel 4, dat de gangbare opvatting dat de slechte behandeling van pelgrims na de verovering van Klein-Azië en Jeruzalem door de Seltsjoeken de aanleiding voor de eerste kruistocht vormde, niet juist is. De wetenschap dat de Seltsjoeken het bestaan van de christenheid-als-geheel bedreigden gaf aanleiding tot het ondernemen van die tocht. Verzoek om hulp van de Oost-Romeinse keizer tegen de opdringende Seltsjoeken was dan ook in eerste instantie de aanleiding voor paus Urbanus II om in 1095 op te roepen tot een kruistocht. In 1096 kregen de Egyptische Fatimiden Jeruzalem nog weer in handen. En in 1099 veroverden de kruisvaarders de stad.
Jeruzalem bleef gedeeld
Ondanks alle strijd die er in de loop der tijd in en rond Jeruzalem is geweest tussen de betrokken christelijke en islamitische groeperingen, is de indeling uit de 11e eeuw van Moestansir in wezen altijd in tact gebleven. Dus wie tegenwoordig naar Jeruzalem gaat kan nog altijd de islamitsche wijk, de christelijke wijk, de joodse wijk en de Armeense wijk bezoeken.