Joods leven in Polen voor de Tweede Wereldoorlog
Voor de Tweede Wereldoorlog kende Polen bloeiende Joodse gemeenschappen. Zij speelden een belangrijke rol in het economische en culturele leven van het land. In de loop van de 19e eeuw nam het antisemitisme toe. Dat leidde uiteindelijk tot de dood van drie miljoen Joden na de Duitse machtsovername in 1939.
Joden verdreven uit Spanje en Litouwen
Vanaf de 11e eeuw vestigden Joden zich in Oost-Europa. Zij kwamen uit Duitsland, Oostenrijk en Hongarije en vestigden zich in steden als Lemberg, Krakau, Kiev, Vilnius en Lublin. Aanleiding tot hun vertrek waren vervolgingen, onder andere tijdens de kruistochten, waarbij duizenden Joden werden omgebracht. In Polen waren de Joden welkom vanwege hun kennis en geld. Van Koning Casimir III de Grote (1333-1370) kregen zij speciale bescherming. In Krakau woonden zij in de wijk Kazimierz, genoemd naar de vorst.
Vanaf 1492 kwamen er ook Spaanse Joden naar Polen. In Spanje woonden al duizend jaar Joden, maar aan hun rustige bestaan kwam een einde toen het Spaanse koningspaar Isabella van Castiliё en Ferdinand van Aragon hen in 1492 voor de keus stelde: vertrekken of zich bekeren tot het katholicisme. Van de ruim 300.000 Sefardische Joden die het land verlieten, vestigden de meesten zich in Italië, Turkije en Amerika. Er waren ook Joden die naar Polen kwamen.
Ook uit Litouwen moesten de Joden weg. Grootvorst Alexander Jagiellon beval hen in 1495 te vertrekken, hiertoe waarschijnlijk aangezet door de maatregelen in Spanje. Bijna alle Joden vonden onderdak in Polen. Na acht jaar mochten zij terugkeren naar hun land.
Bloeiende Joodse gemeenschappen
In de 16e en 17e eeuw nam het aantal Joden in Polen toe tot een half miljoen. Rond het midden van de 16e eeuw woonde 80% van alle Joden ter wereld hier. Joden kregen goede banen: in de handel, als bankier, arts, advocaat of leraar. Zij drukten een stempel op de architectuur door de bouw van synagogen, scholen en ziekenhuizen en hadden hun eigen, hoogstaande cultuur.
Door de oorlogen tegen Oekraïne, Zweden, Turkije en de Tataren nam het aantal Joden af. Zij sneuvelden in de strijd, werden vermoord of trokken weg richting West-Europa.
In de loop van de 18e eeuw steeg het percentage Joden weer. Er ontstonden bloeiende Joodse gemeenschappen, bijvoorbeeld in Lemberg, Krakau, Lodz, Warschau en Lublin. Deze laatste stad was een beroemd religieus centrum en had als bijnaam ‘Jeruzalem van het koninkrijk Polen’. Joden woonden in een aparte wijk, net als de Joden in Krakau. In de steden in de omgeving van Lublin was soms meer dan de helft van de bevolking Joods. Velen oefenden een ambacht uit of werkten in de handel. Ze bezaten een kleine werkplaats of winkel waar ze met familieleden werkten. Er waren maar weinig rijke Joden.
Lodz ontwikkelde zich tot een belangrijk textielcentrum. Veel Joden waren actief in deze tak van werkgelegenheid en hadden een eigen fabriek. Het Joodse leven bloeide op door de bouw van synagogen, scholen en zorginstellingen. In Lemberg stimuleerden de Joden de economische ontwikkeling. Zij bouwden scholen en een ziekenhuis en speelden een belangrijke rol in de internationale handel. De stad werd tevens een centrum van Jiddische taal en cultuur. De grootste Joodse gemeenschap bevond zich in Warschau. Vooral in het noorden van de stad trof men veel Joden aan.
De Joden in Polen integreerden echter niet. Zij woonden vaak in aparte wijken waar ze hun eigen leven leidden. Dit zou in latere eeuwen een van de redenen voor antisemitische uitbarstingen vormen.
Pogroms
Vanaf 1772 bestond Polen niet meer als zelfstandige natie. Het land was opgedeeld tussen Pruisen, Rusland en Oostenrijk. Elke bezettende macht hanteerde zijn eigen regels. Zo mochten Joden in Galicië (Oostenrijk) niet trouwen als ze geen vast inkomen hadden, niet elk beroep uitoefenen en moesten zij hoge belastingen betalen. Frederik II van Pruisen droeg de arme Joden op de steden te verlaten. Daar mochten alleen rijke Joden en Joodse handelaren wonen. De Russische tsarina, Catharina de Grote, kwam niet met beperkende maatregelen. Alleen wees zij haar nieuwe Joodse onderdanen een gebied aan waar zij moesten wonen, de Pale, in het westen van haar rijk.
Waren deze vormen van discriminatie nog draaglijk, in de tweede helft van de 19e eeuw veranderde de situatie. In Galicië braken pogroms uit en 150.000 Joden besloten het land te verlaten. Velen emigreerden naar Amerika of probeerden een nieuw bestaan op te bouwen in Palestina. Na de moord op de Russische tsaar Alexander in 1855 brak er ook in Rusland vervolging uit. De Joden kregen de schuld en de Russen vernielden hun huizen en brachten tienduizenden Joden om. De Joodse bevolking van Rusland koos massaal voor emigratie. Dit nam toe na de afkondiging van nieuwe, antisemitische wetten in Rusland vanaf 1887 waardoor Joden niet langer deel mochten nemen aan verkiezingen in hun woonplaats, geen toegang meer hadden tot alle beroepen en slechts een klein gedeelte mocht studeren. Nieuwe pogroms vonden plaats, vooral na de Russische revolutie.
Toenemend antisemitisme
Na de Eerste Wereldoorlog werd Polen weer zelfstandig. Het antisemitisme nam toe. Schoolkinderen leerden al dat Joden tot een minderwaardig ras behoorden en riepen hun Joodse plaatsgenoten na. Er kwamen nieuwe antisemitische wetten. Vooral na de machtsovername van Hitler steeg het aantal gewelddadige aanvallen tegen de Joden. Alleen al in de maand augustus van 1937 vonden 400 uitbarstingen van geweld plaats. De haat tegen de Joden leidde er uiteindelijk toe dat drie miljoen Joden de dood vonden tijdens de Duitse bezetting.