Joden in het getto van Warschau
Van oktober 1940 tot mei 1943 woonden de Joden van Warschau in een aparte wijk of getto in het noorden van de stad. In juli 1942 begonnen de Duitsers met de ontruiming. Dit stuitte op verzet en de Joden die overbleven vormden twee verzetsgroepen om de strijd aan te binden tegen de vijand. Toen die in januari 1943 de deportaties hervatte, kwamen zij in actie. Na felle gevechten moesten de Joden het onderspit delven en werden de overgebleven gettobewoners afgevoerd naar concentratiekampen.
Grootste getto
In oktober 1940 werd het getto van Warschau opgericht. In het noorden van de stad waar al veel Joden woonden, moesten 80.000 niet-Joden hun huizen verlaten waarna 140.000 Joden zich er vestigden. Dat leidde uiteraard tot overbevolking: op een gebied van slechts drie en een halve kilometer woonden nu 380.000 mensen. In elk huis verbleven meerdere gezinnen die de keuken met elkaar deelden.
De bezetter richtte in meer steden getto’s in. Dat maakte het voor hen eenvoudiger om Joden voor zich te laten werken en op termijn weg te voeren.
Het getto van Warschau was het grootste van de circa 200
Judenviertel. Om de Joodse wijk bouwden de Duitsers een muur van drie meter hoog met aan de bovenkant glasscherven en prikkeldraad. De nazi’s oefenden er zelf het gezag uit, samen met de Poolse politie en de Joodse Ordedienst (OD). De dagelijkse leiding was in handen van de Joodse Raad. Zij voerde de Duitse bevelen uit en verdeelde het schaarse voedsel.
Gebrek aan voedsel
In het getto was niet voldoende voedsel. Wat de Duitsers aan eten beschikbaar stelden, had een waarde van slechts 184 calorieёn, 15% van wat nodig was om in leven te blijven. Dit paste in het Duitse systeem: zo weinig eten aanbieden dat de Joden vanzelf stierven. En dat gebeurde want na één jaar waren al 43.000 bewoners overleden.
De Joden probeerden aan extra voedsel te komen door meegebrachte waardevolle goederen te ruilen met mensen aan de andere kant van de muur. Zij kochten daarvoor politieagenten om, verlieten het getto via het riool of een gat in de muur of dreven stiekem handel in openbare gebouwen, waar ook niet-Joden kwamen. Rijke Joden slaagden er zo in extra voedsel te bemachtigen.
Arme mensen hadden die mogelijkheid niet en voor hen richtte de Joodse Raad aan het einde van 1941 gaarkeukens in waar zij dagelijks een warme maaltijd konden ophalen. Ook de VS schoot te hulp nadat het land in de oorlog betrokken was geraakt. De Joden richtten ook zelf organisaties op om de nood te lenigen. Verschillende comités haalden bij de huizen overgebleven voedsel op en verdeelden dat. De vereniging Centos zorgde voor voedsel, kleding en onderdak en regelde onderwijs voor de kinderen. Bij de soepkeukens van ZTOS kon de hongerige bevolking een kom soep ophalen. Al deze inspanningen konden niet voorkomen dat vanaf 1942 maandelijks 5000 Joden stierven.
Begin van de deportaties
Vanaf juli 1942 nam de gettobevolking verder af door deportaties naar Treblinka of zoals de Duitsers het noemden, ‘verplaatsing naar het oosten’. Nu werden de bedoelingen van de nazi’s echt duidelijk. De Joodse Raad kreeg op 22 juli opdracht ervoor te zorgen dat er dagelijks 6000 mensen klaarstonden met maximaal vijftien kilo aan bezit en eten voor drie dagen. De Raad verwachtte niet dat er veel animo zou zijn voor de reis en bood vrijwilligers drie kilo brood en één kilo jam aan. Dat hielp. De honger was zo groot dat het voldoende Joden zich meldden voor ‘evacuatie’ naar het oosten. De Duitsers voerden hen af vanaf de
Umschlagplatz, een station aan de noordkant van de Joodse wijk. Niemand hoorde meer iets van deze mensen. Zij werden naar Treblinka gebracht waar ze de dood vonden in de gaskamers.
In de maand juli evacueerden de Duitsers 64.606 Joden. Vrijgesteld van deportatie waren zij die werkten voor de Joodse Raad of de Ordedienst, in het ziekenhuis en in de fabrieken. In het getto waren diverse bedrijven gevestigd: de tapijtfabriek van Hallmann, bontproducent Schulz en textielbedrijf Többens. Voor een klein loon en een kop soep werkten Joden hier van ‘s morgens vroeg tot ‘s avonds laat. De gezinsleden van degenen die achterbleven, werden evenmin weggevoerd.
In augustus en september volgden nieuwe ‘evacuaties’. Bejaardentehuizen en ziekenhuizen werden leeggehaald en ook de bijna 200 kinderen uit het weeshuis van dokter Janusz Korczak moesten zich klaarmaken voor vertrek. De dokter mocht van de bezetter blijven, maar hij wilde de kinderen niet alleen laten en vertrok met hen.
Op 10 september waren er nog 60.000 Joden over. Ongeveer 8000 mensen waren erin geslaagd te ontsnappen. Dat was zeer riskant, want als zij aangehouden werden, riskeerden zij de kogel evenals de mensen die hen hielpen onderduiken.
Opstand in het getto
De deportaties leidden tot toenemend verzet bij de achterblijvers. Zij begrepen dat hun geen ander lot wachtte dan de reeds vertrokken Joden en verenigden zich in twee verzetsorganisaties: Żydowski Związek Wojskowy (ŻZW) en Żydowska Organizacja Bojowa (ŻOB). De Joden gebruikten de laatste maanden van 1942 om zich te bewapenen en ondergrondse bunkers te graven waar zij zich schuil konden houden. Zij plaatsten er banken en bedden, legden elektriciteit aan en zorgden voor een aansluiting op de waterleiding. Voorraden voedsel en medicijnen moesten ervoor zorgen dat de onderduikers het hier langere tijd uit konden houden.
Op 18 januari 1943 kwamen de opstandelingen in actie. De bezetter wilde het getto leeghalen maar moest zijn pogingen na vier dagen opgeven door de tegenstand van de Joodse strijders. Himmler ergerde zich aan de tegenstand en gaf opdracht tot liquidatie van het getto. De ontruiming startte op 19 april en na drie dagen moest de bevolking ‘verplaatst’ zijn naar het oosten. Hitler was op 20 april jarig en Himmler had een leeggehaald getto en 60.000 gedode Joden als cadeau voor hem in gedachten. De 58-jarige generaal Jϋrgen Stoop kreeg de opdracht de actie tot een goed einde te brengen.
Ontruiming
Zo eenvoudig als Himmler het zich voorstelde, ging het niet. Toen de nazi’s in de vroege morgen van 19 april de Joodse wijk introkken, stuitten zij op verzet. Drie dagen lang vochtten zij in de straten tegen Joodse strijders. Stoop gaf daarop bevel de huizenblokken in brand te steken, waarna de Joden hun toevlucht namen tot de bunkers. De Duitsers zochten hen echter op in hun schuilplaatsen en probeerden hen met traan- en gifgas te verdrijven. Wie naar buiten kwam, werd doodgeschoten.
Op 16 mei was de opstand voorbij. Ongeveer 7000 Joden waren omgekomen tijdens de strijd en 6000 door verbranding of vergassing in de bunkers. De overgebleven Joden werden afgevoerd naar verschillende kampen. Op de plaats van het getto richtte de bezetter een concentratiekamp in. Gevangenen uit Auschwitz kregen de taak de resten van de gebouwen op te ruimen.