De Batavia: Van VOC-vlaggenschip tot scheepswrak
In 1628 voer één van de bekendste schepen uit de geschiedenis van de Republiek der Zeven Nederlanden uit in de richting van Oost-Indië. Dit vlaggenschip van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) had als taak een grote hoeveelheid kostbaarheden naar hun Aziatische hoofdkwartier Batavia te vervoeren. De eerste reis van deze Amsterdammer was tevens ook direct de laatste. Muiterij, schipbreuk en moord zorgde voor een ongekend noodlot. Zoals de auteur van Batavia, Peter Fitzsimons, schreef: ''Het is een verhaal waarbij het verhaal over de Titanic verbleekt tot een picknick van de zondagsschool''.
Aanleiding tot bouw
De Batavia was een zogenoemd
spiegelretourschip uit de 17e eeuw (1627-1628) en is gebouwd in opdracht van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC). Het was moderner, groter en sneller dan alle andere soortgelijke schepen die voeren onder de vlag van de VOC of de Republiek der Verenigde Nederlanden, en werd na afronding direct ingezet als vlaggenschip van een vloot. Bij zijn eigenschappen van machtsvertoon hoorde natuurlijk een passende naam, en zo werd hij gedoopt tot Batavia: naar het gelijknamige hoofdkwartier van de VOC in Oost-Indië. Het schip zou dienst moeten doen als transportschip voor personen en goederen, met name tussen Amsterdam en Oost-Indië.
De lading en opvarenden tijdens de eerste reis van de Batavia
In 1628 werd de bouw van de Batavia voltooid op de Amsterdamse scheepswerf
de Peperwerf. In datzelfde jaar stond ook zijn eerste reis gepland; een tocht naar Batavia voor het transport van soldaten, hooggeplaatste personen, enkele VOC-officiers en een grote hoeveelheid kostbaarheden.
Opvarenden Batavia
In totaal waren er tijdens de afvaart ongeveer 340 personen aan boord van de Batavia, hiervan waren er circa 40 opvarenden mee als passagier, en circa 300 als bemanningslid. Een gedeelte van de bemanningsleden had echter nauwelijks een functie aan boord: zij waren soldaten in dienst van de VOC en moesten dienen in Oost-Indië. Een aantal van de opvarenden had een hoge status binnen de VOC of de Republiek, met drie personen in het bijzonder: Kapitein/schipper Adriaen Jakobsz; VOC-opperkoopman Francois Pelsaert en VOC-onderkoopman Jeronimus Cornelisz. Pelsaert en Jakobsz hadden reeds met elkaar kennis gemaakt tijdens een vorige reis, met een slechte onderlinge verhouding als gevolg. Jeronimus was nieuw bij de compagnie nadat hij uit Haarlem was gevlucht wegens het faillissement van zijn apotheek en zijn ''ketterse denkbeelden'' aangaande het geloof. Omdat hij een relatief hoge opleiding had genoten kon hij eenvoudig aan een hoge functie komen binnen de VOC, en op deze wijze uit de republiek ontsnappen voordat hij vervolgd zou worden. Pelsaert was als opperkoopman de belangrijkste man op het schip en voerde het hoogste gezag, terwijl Jakobsz als schipper verantwoordelijk was voor een behouden vaart en het functionele aansturen van de bemanningsleden.
Lading Batavia
De belangrijkste taak van de Batavia en diens opvarenden was het vervoeren van een grote hoeveelheid kostbaarheden. Een aantal van deze rijkdommen was meegenomen om als handelswaar of gift te fungeren. Zo was er zilverwaar aan boord dat was bestemd voor de keizer van het Mogolrijk, een vaas van de Antwerpse schilder Peter Paul Rubens, en een juweel van agaat dat had toebehoord aan de keizer van het Romeinse rijk; Constantijn de Grote. Daarnaast was er een twaalftal kisten met zilveren munten, bedoeld om de VOC in Batavia van betaalmiddelen te voorzien. Bij elkaar was het de kostbaarste lading die tot dan toe door de VOC was vervoerd. Naast deze kostbaarheden was er ook bouwmateriaal aan boord dat bestemd was voor de renovatie en nieuwbouw van het
Kasteel van Batavia.
Muiterij tijdens de reis
De Batavia vertrok op 28 oktober 1628 richting Oost-Indië als vlaggenschip van een kleine vloot van zeven VOC-schepen. Volgens verslaglegging van ooggetuigen was er direct een grote mate van wrevel tussen Pelsaert en Jakobsz. Niet lang na afvaart kwam het plan bij de schipper op om muiterij te beginnen, samen met de gelijkgestemde onderkoopman Jeronimus gaf hij dit plan meer gestalte. Het was hun intentie om een kleine groep van muiters te ronselen en het schip over te nemen. Hierbij zouden ze de Batavia omdopen tot een piratenschip en leven van de kostbaarheden die zij reeds aan boord vervoerden. Hun eerste daad om openbare muiterij te ontketenen liep echter direct mis; de hooggeplaatste Lucretia Jans werd aangerand in de hoop dat de bemanning kwaad zou worden op Pelsaert voor diens, naar schatting buitenproportionele, straffen, die ongetwijfeld zouden volgen. Echter bleven deze straffen uit omdat ook Pelsaert verwachtte dat de kans groot zou zijn dat er anders muiterij zou uitbreken. Door deze onverwachte wending bleef het bij een klein gedeelte van de bemanning dat op de hoogte was van het bestaan van de muiters, en hier ook achter stond.
Schipbreuk
In 1610, circa 18 jaar voor de reis van de Batavia had plaatsgevonden, ontdekte de Nederlandse ontdekkingsreiziger Hendrik Brouwer een nieuwe vaarroute naar Oost-Indië. Deze route kon de reisduur tot wel de helft verkorten, en werd vanaf 1617 als standaard-route gehanteerd door de VOC. De nieuwe route, ook wel
Clipper route genoemd, vaart bij Kaap de goede hoop verder zuidwaarts alvorens hij richting het oosten trekt. Hierbij gaat hij pas ter hoogte van Java weer noordwaarts, richting Batavia. Bij deze route is het belangrijk om nauwkeurig te bepalen wanneer er noordwaarts moet worden gegaan, om te voorkomen dat het schip te dicht bij de kust van Australië komt. Dit werd gedaan door snelheidsmeting en gevaren koers. In het geval van de Batavia ging deze meting (om onbekende redenen) verkeerd, voer het honderden mijlen te ver door en kwam het schip in ondiepe wateren terecht. Ondanks zijn status van uitmuntend schipper, zeilde Jakobsz de Batavia op 4 juni 1629 op volle snelheid tegen de
Morning Reef van de
Houtman Abrolhos op.
Een nabijgelegen eiland, nu
Beacon Island genoemd, bracht voor de meeste opvarenden redding; zij konden hier met een reddingssloep naar toe worden vervoerd. Circa 40 personen vonden tijdens de aanvaring, of in de dagen hierna de verdrinkingsdood. Na een aantal dagen was de Batavia compleet uit elkaar geslagen en zakte het tot onder het zeeoppervlak, samen met het grootste gedeelte van diens schatten.
Hulpexpeditie
Na het veiligstellen van zoveel mogelijk schipbreukelingen, voer opperkoopman Pelsaert met een gezelschap van circa 40 man, onder wie schipper Jakobsz, in een sloep naar het vaste land van Australië. Tot dan toe onbekend land voor de Republiek en de VOC. Het doel van de expeditie was het vinden van water en voedsel om de honderden overlevenden op Beacon Island in leven te kunnen houden, dit werd echter niet gevonden. Pelsaert besloot vervolgens om richting Batavia te varen en daar hulp te zoeken, een zeer risicovolle onderneming met een kleine sloep op open zee. Het gezelschap kwam echter heelhuids aan na een reis van 33 dagen. Na verantwoording af te leggen aan opperbevelhebber Jan-Pieterszoon Coen, werd Pelsaert direct met het schip de
Saerdam teruggestuurd naar Beacon Island voor het ophalen van de overlevenden, maar met name voor het bergen van de kostbaarheden die misschien nog aan boord lagen.
Leven van de schipbreukelingen
Terwijl Pelsaert en Jakobsz met de sloep waren vertrokken, was Jeronimus achtergebleven op Beacon Island. Hierdoor was hij de hoogstgeplaatste officier op het eiland en nam hij de leiding op zich. Ondanks de schipbreuk had hij het plan van muiterij nog niet uit zijn hoofd gezet, en doordat Pelsaert niet meer aanwezig was zag hij zijn kans schoon om zijn ideeën daadwerkelijk uit te voeren. Hij had zijn hoop gevestigd op hulp vanuit Batavia zodat hij het gestuurde schip kon overnemen, zoals het oorspronkelijke idee met de Batavia was geweest.
Om zijn plannen succesvol uit te kunnen voeren moest hij echter wel zien te overleven, en door de rest van de overlevenden gezien moeten worden als de absolute leider. Om zichzelf en zijn medemuiters van eventuele militaire tegenstand te ontdoen stuurde hij de VOC-soldaten met een sloep naar een nabijgelegen eiland, onder het valse voorwendsel dat hier veel water te vinden zou moeten zijn. De soldaten zouden dit water moeten vinden en zouden vervolgens weer worden opgehaald door Jeronimus. Om hen vast te zetten mochten zij de sloep niet op het eiland houden.
Ondertussen voerde Jeronimus een waar schrikbewind op Beacon Island; mensen die hem en zijn muiters tegen konden gaan werken, of juist te zwak waren om mee te werken/vechten liet hij mishandelen, vermoorden en/of verkrachten door zijn muiters. In een korte periode werden ruim 120 mensen vermoord. Tekenend voor zijn macht: Jeronimus heeft zelf nooit iemand mishandeld of vermoord, hij gaf enkel de opdracht.
Redding en terechtstellingen
Tegen de verwachting van Jeronimus in wisten de soldaten onder aanvoering van Wiebe Hayes op het nabij gelegen eiland te overleven. Als Pelsaert hulp had weten in te schakelen en zou terugkeren zouden deze soldaten een groot obstakel kunnen vormen voor de plannen van Jeronimus. Om deze reden zette hij een militaire actie op touw waarin hij en zijn muiters naar het eiland van de soldaten voeren om deze allen te vermoorden. Dit plan mislukte. Terwijl het gevecht plaatsvond arriveerde Pelsaert op zijn
Saerdam bij het eiland en wist door tijdige waarschuwingen van Hayes van de situatie af. Jeronimus en zijn muiters werden gearresteerd en ter dood veroordeeld.
Het precieze aantal doden is onbekend, maar vrijwel alle bronnen zijn het er over eens dat circa 200 mensen de dood hebben gevonden door verdrinking, tekort aan voedsel en water of Jeronimus' wandaden.
Berging van de schatten
Coen stuurde Pelsaert met name terug naar het wrak om zoveel mogelijk van de kostbaarheden te bergen die zich nog in zee moesten bevinden. Het is waarschijnlijk dat zijn verdere loopbaan als VOC-officier van het resultaat zou afhangen. Gelukkig voor Pelsaert wisten zijn duikers 11 van de 12 kisten met munten boven water te krijgen, samen met vele andere kostbaarheden. Zo is het juweel dat oorspronkelijk het bezit van Constantijn de Grote was te bezichtigen in het Rijksmuseum van Oudheden (Leiden), en de Rubens vaas in de Walters Art Gallery (Baltimore).
Vondst van het wrak en opgravingen
Het is lang onduidelijk geweest wat de precieze locatie van de schipbreuk was, echter is het wrak van de Batavia in 1963 teruggevonden. Na de vondst zijn kleine hoeveelheden van de kostbaarheden en onderdelen van het schip boven water gehaald en sindsdien te bewonderen in het Western Australian Museum. Het grootste gedeelte van het wrak ligt nog op de zeebodem. De desbetreffende eilanden worden anno 2020 nog steeds door archeologen onderzocht waarbij er met enige regelmaat menselijke botresten worden gevonden.
De Bataviawerf in Lelystad is een scheepswerf uit 1985 die in de loop der jaren is uitgegroeid tot een museum voor historische scheepsbouw. Sinds 2017 is het onderdeel van Batavialand. Op deze werf is onder leiding van Willem Vos tien jaar lang gewerkt aan de bouw van een replica van het schip. Sinds 1995 is deze voor publiek te bewonderen.
Deze replica van de Batavia werd gebruikt in de Nederlandse speelfilm
Michiel de Ruyter uit 2014.
Het verhaal van de Batavia is in diverse boeken beschreven. Onder andere in:
- Ongeluckige Voyagie, van't Schip Batavia, Nae de Oost-Indien door Jan Jansz, uit het scheepsverslag van Francisco Pelsaert (1630-1647)
- De ondergang van de Batavia door Mike Dash (2002)
- Batavia door Peter Fitzsimons (2011)